De Denker. Deel 11 (1773)
(1774)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
De Denker.
| |
[pagina 82]
| |
houden, en de Kooplieden ongelooflyke sommen gelds doen winnen. Onze Landbestierders hebben ons toen dezelve gegeeven, en haar gebruik aan onze wysheid en voorzigtigheid overgelaaten, gelyk zy altoos doen, denkende, dat wy daarvan genoeg bezaten om ons voordeel met dezelve te doen: maar helaas! een menigte onzer Vaderlanders was niet oud en wys genoeg om ze wél te gebruiken. Gelyk onzinnige Kinders, niet weetende met een mes om te gaan, hebben zy zich met de Neutraliteit deerlyk gewond, en gelyk sommige meenen, de hartader afgestooken. Zy was toch zo dra niet beslooten (noch zy 'er den Vaderen onzes Lands dank voor gezegd!) en bekend geworden, of onmeetlyke schatten stortten zich, van het begin tot haar einde toe, in den schoot onzer Kooplieden en andere aanzienlyken uit, en vloeiden vervolgens door ons geheel Land voort, elk een verkwikkende, en verrykende. By al dit geluk, zo groot en dermaaten flikkerende, zelfs in de oogen van de verst afgelegen Duitschers; die, dat al zeer vreemd luidt, niet hebben kunnen nalaaten eenen gedenkpenning ter onzer eere te laaten slaan, waarop zy aan de eene zyde de overvloed van onze zegeningen als een gevolg van onze Neutraliteit verbeeld hebben: by al dit geluk, zeg ik, is één ongeluk gekomen, dat, naamelyk, ons ontbrooken hebbe de geest onzer Voorvaderen in het wél bestieren en bewaaren van deeze schatten. Onze Voorouders dagten nooit, het is genoeg, als 'er maar geld in het Land is; het komt 'er niet op aan, wie het heeft, als het 'er maar is; en al gaat het dan van den eenen tot den anderen over, dat schaad niet: maar, zy redeneerden dus: geld moet 'er zyn, zal het den Landen wel gaan, doch dat geld moet in goede handen zyn, en daarin blyven: als menschen, den on voorzitgen Kinderen gelyk, dat krygen, zal het hun door de vingers glyden, en vroeg of laat zo schielyk verlooren gaan, als het gewonnen is. Deeze verstandige redeneering, zo dikwils door de ondervinding bewaarheid, was ten deezen tyde wel niet geheel onbekend; maar werdt niet genoeg geloofd, en scheen nog eenmaal (och of het voor de laatste reis mogte zyn!) door de ervarenis gestaafd te moeten worden. Naar maate dan de overgroote dagelyksche winsten aangroeiden, trok men het zeiltje al | |
[pagina 83]
| |
hooger in top; hier moesten Koetzen, Buitenplaatzen, Domestiken, Koks, Klederen, Huissieraaden, Kameniers, Gastmaalen enz zyn, die 'er nooit te vooren geweest waren. Dit maakte geweldige verteeringen: die te vooren met zes of agt duizend guldens zyn fatzoen ordentelyk hadt opgehouden, moest 'er nu twintig hebben, die waren aanstonds gevonden; als men toch heden honderd ducaaten verteerde, won men morgen wederom honderd anderen, en dus kon men dit uithouden. Deeze pragt flikkerde, (doch het was niet meer dan eene flikkering) anderen van minderen staat in het oog, en ze kwam hun fraai, aangenaam en ook navolgbaar voor, alzo de schatten niet in goede handen bewaard, zich langs deezen weg der pragt schielyk verspreidende, en ook in de handen van deeze mindere Burgers vervallende, hun het vermogen gaven van ook grooter verteeringen te maaken; en toen zy daar mede begonnen, raakten deeze magtige winsten in handen van het gemeen, zelfs uit die der Stedelingen gingen ze over in het bezit der Boeren, die nu op hunne Dorpen Chits-winkels begonnen op te rigten, zelfs aan 's Lands uiterste grenzen, waar de eenvoudigheid zich het langste vertoond, en men tot noch toe niet geweeten hadt wat Chitzen waren. Binnen weinige jaaren was dus de Hollandsche Natie veranderd: oneindig ryker, maar ook oneindig pragtiger geworden. Men wil, dat van deezen tyd af de hoogmoed, brutaliteit, dartelheid, ontugt, luiheid, verval van Godsdienst, en andere schanden, (woorden welker betekenis de oude Hollanders niet gekend hebben) tevens begonnen zyn. Dus vangt dan de Tydrekening van Nederlands ongelukkige Reformatie in Leevenswyze en Zeden aan van den tyd der misbruikte Neutraliteit. Niet weinigen zyn 'er egter altoos geweest, (want zulk eene Volks-pest besmet niet allen te gelyk) die zich, als waare Patriotten, in welken de sprankels van het vuur der oude Hollanders zich noch vertoonden, tegen deeze Hervorming aangekant hebben; maar dit hoopje was zo klein, en zo verstrooid, dat het nergens gehoor vondt. De Hervorming ging door, in weêrwil van hun geschreeuw en geschryf. De Friesen en Noord. Hollanders waren, meent men, de eenigsten, die, behalven huune menigvuldige Protestatien tegen de | |
[pagina 84]
| |
navolging der pragt, een besluit namen om 'er zich werkelyk tegen te verzetten, en zich niet als bloodaarts daar aan maar over te geeven. Een stem, die als een klok klonk, ging in het jaar 1771 te Utrecht Ga naar voetnoot(a) op, en maande het geheele Vaderland van deeze byna algemeene Hervorming af. Zy zou geholpen hebben, maar by ongeluk, was, by de verdorve smaak der Natie, eene zinking haar op de ooren gevallen, des zy niet gehoord werdt; 'er is toch zulk eene naauwe verbindtenis en zulk een geringe afstand tusschen het gehoor en den smaak, dat meestal de ziekten van het Hoofd, den smaak bedervende, tevens het gehoor beneemen. Ten deezen tyde kwam myn Neef Project ook op de been, en wilde, dat men algemeene Wetten tegen deeze Reformatie maaken zou, gelyk men voor eenige jaaren te Bern in Zwitzerland met vrugt gedaan hadt; hy wilde zelfs zyn Plan, waarvan sommigen al eenige brokken hadden openbaar gemaakt, uitgeeven; doch ik hieldt het tegen, hem betoogende, dat Holland anders dan Zwitserland gesteld ware, en by deeze algemeene landziekte, die smaak en ooren ontsteld hadt, tevens eene aandoening op de herssenen gekomen was, waar door dat deel, waarin de geest der uitvinding woont, voornaamelyk geraakt, en meer dan naar gewoonte teder gevoelig geworden zynde, aanstonds middelen zou uitdenken om zulke wetten kragteloos te maaken. Hier mede kon ik hem in het begin niet afzetten; hy wilde, dat men ze zoude beproeven; maar ik beduidde hem, dat in ons Land nooit Wetten werden gemaakt, welker kragteloosheid men vooruitziet, en waaruit, by de dagelyksche overtreeding, niet dan smaad voor den Wetgeever zelve vloeien kan. Sedert hieldt hy zich stil; doch zag met leedweezen, dat zo veele Schryvers en Predikers dagelyks tegen de gemelde Reformatie voor den dag kwamen, en hy hand van de tafel houden moest. Wanneer ik in hem dit leedweezen in kragt zag woelen, bragt ik hem tot bedaaren door een vertoog, dat zy met dat alles geen veld won- | |
[pagina 85]
| |
nen; dat een groot deel der Natie hen openlyk uitjouwde; dat zelfs de stem van 's Lands Vaderen, ter onderdrukking der pragt, in alle Bededags Brieven opgeheeven, geen het minste gehoor vondt, en dat men dus best deedt de kranke Natie aan de geneezing van den tyd over te laaten. Dus ziende, dat ik de Hervorming voor wortelgeschooten, en de uitroeing voor eene onmooglyke zaak hieldt, gaf hy het op, en besloot voortaan de Natie te laaten voorthollen, tot dat ze gelyk een paard, volkoomen blind geworden in den loop, eindelyk met den kop tegen eenen muur zou botzen, botzende terug stuiven, en half ademloos ter neder storten. In den voorleeden zomer kreeg ik een bezoek van een ouden Vriend mynes Vaders, een Man van vierëntagtig jaaren, gezond en noch wonder vrolyk van geest, die, toen ik beginnen zou een nieuw Vertoog tegen de pragt te schryven, my dat afriedt, zeggende: het is maar olie in het vuur, gy moet daaraan niets meer doen, een enkel mensch kan niets uitvoeren, als hy eene geheele Natie tegen heeft, die niet kan geneezen worden dan door een deezer drie middelen Het eerste is, dat in elke stad twaalf der voornaamste Huizen beginnen de pragt zigtbaar te verminderen, en de vermindering anderen sterk aanpryzen, wyl ons Land, gaat men dus voort, onmooglyk kan blyven staan: zy moeten met hunne Vrouwen, Kinderen en Domestiken geene andere Klederen draagen, dan die in de Fabrieken onzes Lands gemaakt zyn; zy moeten de zwaare leverantien voor hunne Huizen alleen in zulke Winkels koopen, die aanneemen hun voorbeeld te volgen; zy moeten geen gunst bewyzen aan anderen, die hun dagelyks daarom verzoeken, dan onder dit uitdrukkelyk beding, enz. Maar zeide de oude Man, waar is de Stad, daar men dit ontwerp zal uitvoeren? Een ander Plan dan te berde gebragt. Men stelle de pragt in een bespottelyk licht; men geeve een premie of eertitel, of, gelyk de Ouden deeden, een eerkrans aan allen, die hunne Koetzen weg doen, het getal hunner Domestiken verminderen, en uit de rekeningen betoonen kunnen, dat zy geen andere klederen, dan die in het Land gemaakt zyn, draagen. Maar, liet hy hierop volgen: wie is 'er, die de eerste | |
[pagina 86]
| |
hand daaraan zal slaan? Derhalven moet men denken om een derde, dat of niet in onze hand staat, of het moet zo iets zyn, dat wy door onze eigen dwaasheid ten eigen verderve voortbrengen. Deeze woorden van den wysen Grysaard zyn sints in myn geheugen gebleeven, en ik geloof, dat de tyd nu gebooren is om ze te ontbolsteren. Daar is tot nu toe geen middel tot verbetering gevonden, schoon Schryvers en Predikers niets agtergehouden hebben, om de algemeene pragt, en het bederf der Zeden, daaruit voortgevloeid, te stuiten, dat algemeen erkend wordt; derhalven, indien ons Land noch eenige ontferming gevonden hebbe in de oogen van den Regeerder der waereld, en wy bewaard zullen worden voor eene volkomen ondergang, moeten wy het der Voorzienigheid danken, dat 'er nu middelen bestemd zyn ter onzer geneezinge, indien men de geneezing boven den ondergang verkiest. Daar is reeds een en ander tak van onze Negotie (denk op Dantzig) gekrenkt, bygevolg de inkomsten verminderd: de weelderige Natie ontwaakt hier op, ze doet even de oogen open. Houdt stil, laat ons zien, wat ze doen zal. Gaan ze geheel open? Neen daar vallen ze weër toe. Geen nood, de gevolgen, die men noch niet doorziet, zullen ze wél geheel doen opengaan, en dan zal men, gewillig of onwillig, het zeil moeten laaten vallen. En gelyk het in top haalen by de geldwinners is begonnen, en zo voorts afgedaald tot de minderen, zullen de eerste weêr den aanvang moeten maaken, en de minderen zullen als makke schaapen na moet loopen. Dan dit gaat niet gemakkelyk toe: men klimt veel ligter eenen berg op, dan af: geen wonder dan, dat men, als 'er wat haast by is, struikelt, en hals over kop beneden komt. Intusschen valt dit geneesmiddel vry bitter, maar het invreetend kwaad moet dus uit onze wonden uitgebeeten worden. Dit middel werkt intusschen wonder kragtig op den smaak, en verbetert dien; op de doove ooren en doet ze hooren; op de half gelooken oogen en doet ze open gaan; ook op de herssenen, wyl de geest der verkeerde uitvinding tot redding daardoor verstompt wordt. Dus hebben we hoop, dat de Natie spoedig tot beterschap zal komen, vooral om dat wy zelven kort hierop een tweede genees- | |
[pagina 87]
| |
middel ons verzorgd hebben, dat in Engeland voor eenige millioenen is gekogt; zelfs meent men, dat het ons zo hoog komt te staan, dat wy alle de schatten, ten tyde der Neutraliteit gewonnen, met intrest en al daarvoor gegeeven hebben. Zyn wy dus arm geworden; wy zyn egter, het is waar, niet armer dan vóór de Neutraliteit; maar eenigen zyn van oordeel, dat wy daartegen niet meer in Eer en Credit gewonnen hebben dan in die tyden, 't geen wel zou kunnen zyn. Gelyk wy in Fransche pragt al vry sterk willen uitmunten, wordt ook nu het Fransch woord Fallisementen alleen van ons gebruikt. De Hollanders brilleren met hetzelve in alle de Couranten van Europa. Wat roem is dit voor de Natie! Zy doet thans alle monden van haar spreeken, die anders van haar weinig te praaten hebben, en gelyk men zegt, het Hollandsch Credit nu geweldig verheffen; want kan een Volk, dat voor één geneesmiddel, ter wegneeming haarer pragt, eenige millioenen betaalt, egter staande blyven, wat kan men buiten 's Lands zulk een Volk niet vertrouwen? - Is ons dus het bloed wat afgetapt door dit tweede middel, men hoopt, dat het kleenen en grooten de kragten benoomen zal hebben om andermaal het zeil zo hoog op te haalen. Althans kundige Doctoren meenen, dat, wanneer men dit geneesmiddel voluit laate werken, en door andere tegengiften niet stoore, de Natie tegen den zomer geheel van gedaante zal veranderd zyn, en veel stiller, ingetoogener, deftiger en godsdienstiger leeven; ontbreekt 'er noch iets aan haaren welstand (want ingewortelde kwaalen laaten dikwils nog een angeltje agter) zo zullen de toekomende gevolgen van de affaire van Dantzig, die onze winsten vry wat inkorten zullen, als een huismiddel dienen om het overige der Pragt de volkoome neerlaag te geeven. - Onder dit schryven kryg ik tyding van verscheide plaatzen, dat veele menschen, in welken de Pragt zo diep ingeworteld scheen, dat men ze ongeneeslyk hieldt, van het Engelsch geneesmiddel, maar eenmaal gebruikt, zulk eene heilzaame uitwerking gevoelen, dat men aan hunne volle herstelling niet wanhoopt. Elders heeft men al zo veele overtollige | |
[pagina 88]
| |
Domestiken afgeschaft, dat men van de ledige meiden alleen een half Regiment Amazonen zou kunnen oprigten, indien ze daarvoor wilden dienen. - Eer ik eindige, komt mynes Vaders Vriend, de Man vierëntagtig jaaren, met een ongewoon gedruisch, en daar ik op zie, met eene oude vaderlandsche grimmigheid in het rimpelig aangezigt, ter myner kamer instuiven, werpende eene Courant op myne tafel, met deeze driftige uitroep: het is om zyn bloed te zuipen, dat men uit het Noorden van een jongen Koning,Ga naar voetnoot(a) die pas in de waereld komt kyken, de lessen van spaarzaamheid moet hooren, met eene vermaaning aan zyne onderdaanen, om in deeze tydsomstandigheden de handen in een te slaan, en zo goed men kan, elkanderen te helpen. Wie hoort hier van? Onze Natie plagt oudstyds lessen tot zuinigheid aan de geheele waereld te geeven, en moeten wy ze nu van anderen ontvangen? Met welke aandoening (hier rolden hem de traanen over de oogen) zie ik in deeze Courant de woorden van Fallisementen, Eer, Credit! Moet ik de gebeurtenis van het eerste, de bezwalking van het tweede, en het daalen van het derde in mynen ouden dag noch beleeven? Goede Hemel! moet een ongezeggelyke Natie door deeze harde roeden geslagen worden om tot de eerste vroomheid en ingetoogenheid weder te keeren! Is 'er geen ander middel? genees dan een dwaas Volk, en behoud ons!
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|