| |
| |
| |
De Denker.
No. 532. Den 8 Maart 1773.
[Schande van de eer der Vrouwen te bezwalken.]
Tenera res in foeminis pudicitia est; et, quasi flos pulcherrimus, cito ad levem marcescit auram, levique slatu corrumpitur, maxime ubi et aetas consentit ad vitium.
Hieron: ad Salvian.
Heer Denker.
Terwyl ik een liefhebber van de Vrouwelyke Sexe ben, versta dit in enen goeden zin, namenlyk, een hoogschatter van die Vrouwen, dewelke door hare deugden den roem van dat geslagt uitmaken, gaat my niets meer ter herte, dan de verongelykingen, dewelke die behoorlyke Sexe worden aangedaan. Nademaal de eer het voornaamste Sieraad der Vrouwen is, zo kunnen zy niet meer verongelykt worden, dan wanneer men hare eer zoekt verdacht te maken en
| |
| |
daar door haren goeden naam te bekladden. Vele Mannen egter zyn 'er dewelke zig niet ontzien, om dezen grondslag van de agting, dewelke men de Vrouwen toedraagt, heimelyk te ondermynen, en tragten, om denzelven geheel en al om te wroeten. Indien men Narcissus in gezelschap van Mannen over de Vrouwen hoort spreken, is 'er geen Meisje in de Stad, dewelke hem de laatste gunst zoude kunnen weigeren, indien hy 'er haar maar om wilde verzoeken. Volgens het zeggen van Jactator is hy alleen in staat, om al de getrouwde mans, indien hy slegts wil, het hoofdsieraad der hartebokken te schenken; en Misogunos durft gerust verzekeren, dat 'er geen Meisje in de Waereld is, dewelke op haar vyftiende Jaar haren maagdom heeft, of dewelke ten minsten dit lastig pak niet tegens haren zin en begeerte draagt, met voornemen, om het aan den eersten, die het haar vraagt, te zullen schenken, en dat 'er getrouwde Vrouwen worden gevonden, dewelke het niet leed doet, indien zy niet in staat worden gesteld, om hare Mans in het grote gild te kunnen brengen, Velen geloven dit zeggen, doch zommigen twyffelen 'er aan; maar wie kan twyffelen? Want Narcissus word een brief van eene schoonheid gebragt, die hem morgenvroeg aan haar toilet verzoekt. Het is agt uren en Jactator moet uit - Hy heeft op dien tyd een rendez - vous by een der voornaamste en schoonste Vrouwen van de Stad - Zy kan nog wel een kwartier wagten - dit doet haar te meer verlangen. - Misogunos zal ook zo henen gaan zyn drift is gaande geworden - hy zal tegens de Vrouwen schryven, en zyn zeggen openlyk bewyzen en door den druk gemeen maken. Wie kan nu twyffelen? Niemand, en ik byzonder niet, die weet, dat de brief, dien Narcissus ontving, ene vriendelyke aanmaning was van een zyner schuldeisschers, met ene polite bedreiging van hem in regten te zullen betrekken, indien hy hem morgen voormiddag niet betaalt; dat Jactator die voorname en schone Vrouw van de Stad gaat op zoeken in een van
| |
| |
de gemeenste mothuizen, en dat Misogunos, in plaats van naar huis te gaan, om tegens de Vrouwen schryven, zig naar een Chirurgyn begeeft, om zig te doen genezen van een ongemak, het geen hem een vuile h ... heeft present gedaan. Niets is meer gemeen, dan dat men Manspersonen vind, dewelken zig beroemen op gunsten van de Vrouwelyke Sexe, dewelke zy nimmer genoten hebben, en andere dewelken hunne gal tegens dezelven uitbraken, of om dat zy door een elendig schepsel zyn besmet, of om dat zy hun oogmerk by ene brave Jufvrouw niet hebben kunnen beryken, en ondertusschen is 'er niets, het geen aan de agting, die men aan het schone en ted'er geslagt toedraagt, meer nadeel toebrengt. Velen slaan geloof aan het zeggen van diergelyke eervergete manspersonen. Ik zelf was voorheen in gedagten, dat het met de, Vrouwen zo gelegen was, en dat het alleen van onze kunne af hing, om de laatste gunsten van haar te verkrygen: maar de omgang met getrouwde Vrouwen en jonge Jufvrouwen, welkers deugden en goede hoedanigheden eer-en beminnens waardig zyn, en de ondervinding van de valsche voorgevens van vele Manspersonen, hebben my de ogen geopend en de grootste hoogagting vóor het vrouwelyk geslagt ingeboezemt. Dit is de reden waarom ik wederom de pen heb opgenomen, en dezen aan u geschreven in hoop en verwagting, dat gy de tedere Kunne wel in uwe bescherming zult willen nemen, en die verongelykingen, dewelke haar worden aangedaan, wreken, door het slinks gedrag en eerlozen handel van velen onzer aantetonen en tegen te gaan, Overtuigd zynde dat gy als Zedemeester aan myne hoop en verwagting zult voldoen, blyve ik als voorheen.
Uw volstandige Lezer.
Philoounus.
Leiden den 4 January. 1773.
| |
| |
Dewyl dees Brief komt van ene hand, van dewelke ik voorheen een vertoog (zie het 472) aan myne Lezeren heb medegedeel, en het misbruik, waar over de Schryver klaagt, algemeen in zwang is en blyft, niet tegenstaande het zelve te meermalen is gegispt, hoop ik, dat myne Lezeren het my wel zullen afnemen, indien ik myne gedagten over dat onderwerp in dit Vertoog mededeel. Hoe strafwaardig ook zulke mannen zyn, dewelke gestadig op het vrouwelyk geslagt smalen en daarvan met weinig roem spreken, zyn zulke egter, dewelken de kuisheid of zo men zegt, de eer van de Vrouwen in 't byzonder belagen, nog strafwaardiger, en het is teffens zeker dat 'er zulke zeer vele worden gevonden. Dat het verleiden van een Jong vrouwspersoon, en van ene getrouwde Vrouw een zeer groot kwaad is, al was het alleen om de nadeelige gevolgen, die daar door en voor de verleide personen, en voor de Menschelyke maatschappye te weeg worden gebragt, zal ieder ligt begrypen; doch dit thans aan te roeren, is buiten myn bestek Mannen die dit kwaad als van de mode aanzien en in het bedryven van het zelve niet veel zwarigheid stellen, hebben een gemeen spreekwoord een eerlyk man doet het; maar een schelm praat 'er van. Schoon ik het eerste lid van dit spreekwoord niet toestem, moet ik egter met het twede bekennen, dat iemand, die een genote gunst verhaalt, veel meer kwaad doet dan hy, die 'er een geheim voor alle anderen van maakt, dewyl de eerstgemelde, buiten het eerste kwaad, nog ene twede misdaad begaat, en door op zyne ondeugd te roemen, en door het ongelukkig schepsel, het geen hy verleid heeft, nog verder ongelukkig te maken. Ik geloof, dat het eerste kwaad kan vallen in een eerlyk Man door drift vervoer, zonder dat hy de gevolgen daar van in ziet, maar het twede kan niet bedreven worden, dan door iemand, dewelke alle gevoelens van eerlykheid heeft afgelegt; want iemand
| |
| |
die op zyne misdaden roemt, is daarin verhard, en die zyn evenmensch voorwetens en met wel berade zinnen ongelukkig tragt te maken, is een allerveragtelykst schepsel. Die geen nu, dewelke op ene misdaad roemt, dewelke hy niet bedreven heeft, en d'eer en agting aan ene onschuldige tragt te benemen, is gene mindere veragting waardig. Hy heeft de misdaad wel niet bedreven, maar de roem, dien hy daar op draagt, even of hy ze bedreven had, toont klaar aan, dat hy die zoude bedryven, zo dra 'er zig gelegenheid toe opdeed, dat het hem leed doet, dat hy die niet heeft kunnen bedryven. Ja zelf is zo iemand by de Godlyke regtvaardigheid schuldig, dewyl hy die misdaad in gedagten reeds heeft bedreven. Maar in een twede opzigt handelt hy nog veel erger, dan iemand, die op ene begane misdaad roemt; want dees beneemt de eer slegts, in het openbaar aan iemand, die dezelve reeds in het byzonder verloren had, niet tegenstaande het onze pligt is, om de fouten van onzen evennaasten te bedekken; by zonder als wy 'er zelve oorzaak van zyn. Maar de ander tragt ene onschuldige ongelukkig te maken, en hare eer en agting te benemen, ene handelwyze dewelke met gene hatelyke verwen genoeg kan afgeschilderd worden. Ik heb dikwils gezien dat iemand, die in zyne jeugd door de aanlokselen van een schynschonend vermaak tot lichtmisseryen was vervallen, naderhand, wanneer zyne ogen wierden geopend, een eerlyk Man en zelf een nuttig Lid van de maatschappye wierd; maar nimmer heb ik gezien, dat een lichtmis die op zyne buitensporigheden openlyk roem droeg, of iemand, die voor een lichtmis wilde aangezien zyn, zonder dat hy het inderdaad was, zig vroeg of laat enige agting waardig hebbe gemaakt. De driften kunnen een eerlyk Man zomtyds vervoeren, zyne deugdzame gevoelens voor een tyd overheren, en hem daar door tot lichtmisseryen brengen, schoon hy by zig zelven overtuigd is, dat hy kwalyk handelt, doch iemand, die op zyne licht- | |
| |
misseryen roemt, of voor een lichtmis wil gehouden worden, word niet door zyne driften vervoerd, maar toont dat hy met lage en oneerlyke gevoelens is beziel. Om weder tot de eer van het Vrouwelyk geslagt te komen, moet ik nog aanmerken, dat iemand, die in het gemeen roemt op gunsten dewelke hy van de Vrouwen ontvangt, nog erger doet dan iemand die ene Vrouw noemt, want de laatste verongelykt maar ene Vrouw, en de eerste bezwalkt de eer van zo vele Vrouwen, als met dewelken hy enige verkering heeft; en verder dat de Mannen dikwerf door een onvoorzigtig, doch schuldeloos gedrag oorzaak zyn, dat de eer der vrouwen in geringe agting raakt. Indien iemand al te veel verkeert met een getrouwde vrouw en gedurig zyne opwagting by haar maakt, of schoon hy gene de minst schuldige oogmerken heeft, zal haare eer ras by de waereld in twyffel worden getrokken. Het is wel een gewoon spreekwoord, men moet zig aan de praties van de Waereld niet storen; maar men neeme in aanmerking, dat wy in de Waereld zynde en daar in moetende leven, zo veel mogelyk aan de vooroordelen moeten toegeven, als wy behoudens onze deugd en agting kunnen doen. Een zedekundig Schryver drukt zig, maar by ene andere gelegenheid, omtrent de vooroordeelen van de Waereld dus uit. Wy bevinden ons in ene zamenleving, die zig niet naar de uitspraaken van ons hart begeert te schikken, maar die eigenzinnig - mogelyk onbillyk genoeg is, om te vorderen, dat wy onze neigingen aan de wetten van overeen komstigheid zullen onderwerpen. Het is ene geweldadigheid, ik beken het; maar kunnen wy de Waereld veranderen? Terwyl de Waereld met die vooroordeelen is ingenomen, is het nog beter iets aan dezelve toe te geven, dan ene Vrouw in misagting te brengen en ongelukkig te maken, door zig aan die vooroordeelen niet te stooren. Ik mag op dit onderwerp de woorden van Paulus wel toepassen, dat alle dingen die oirbaar zyn, niet stichten. Ik wenschte
| |
| |
derhalven dat de mannen in hun gedrag met de vrouwen altoos hare eer in het oog hielden. Het is gebeurd dat ene agtingswaardige vrouw van enen oneerlyken handel is verdagt geworden, alleen om dat een goed vriend van haren Man, haar in een openbaar gezelschap te driftig had geprezen. Indien iemand met een jong meisje, met dewelke te trouwen beneden zynen rang zoude zyn, te gemeenzaam omgaat, zal hare deugd ras in opspraak raken, en ofschoon de onschuld zelf by hunne verkering en in hunne zamenkomsten mogte voorzitten, het ligt gebeuren, dat zodanige ene gemeenzaamheid oorzaak is, dat een deugzaam jongeling het meisje niet ten huwlyk durft nemen, en zy dus ongehuwt moet blyven, of zy moest zig met iemand, die zo keurig en dienvolgens zo deugzaam niet is, willen behelpen. Men denke niet dat ik ene ordentelyke verkering tusschen personen van beiden de sexen wil te keer gaan; in genen deele, ik zoude dezelve aanraden, dewyl ik die als ten hoogsten noodzakelyk agt; maar ik tragt alleen de gevaarlyke uiterstens aantetonen, en wil vooral, dat men ter bewaring van den goeden naam van de schone sexe, de vooroordeelen van de waereld zo veel mogelyk opvolge, tot zo lang dezelven stand zullen blyven houden. Hoe schoner en hoe deugdzamer ene vrouw is, hoe ligter hare eer in opspraak zal geraken; ieder een heeft op haar het oog; de nyd, die trouwe volgster der deugd, loert op de allereerste gelegenheid, om de eer van zo iemand, wiens verdiensten al te sterk voor haar schitteren, aanteranden. Het geen in een persoon van mindere hoedanigheden onopgemerkt zoude zyn gebleven, word in ene schone en deugdzame vrouw ten eersten bemerkt, en de minste onvoorzigtigheid die zy begaat, verschaft stof tot agterdenken.
Ik merk de eer van ene schone deugdzame aan, als een kleed van ene schone, doch tedere kleur, het welk voor het minste spatje, dat men op een kleed van ene mindere fraie kleur niet zoude zien,
| |
| |
moet bewaard worden. Ik noem hier juist ene schone deugdzame, dewyl door de waereld meer agt op de schoonheid dan op de deugd der vrouwen word geslagen, en ene deugdzame vrouw, indien zy niet schoon is, by zeer weinige in aanmerking komt, en dewyl van de andere zyde ene schone, zo dra zy ophoudt deugdzaam te zyn, de agting, die men aan haar verschuldig was, verbeurt heeft. Het is wel waar dat de schoonheid aan de deugd enen glans byzet, maar dezelve vermeerdert hare innerlyke waardye niet, dan allen in zo verre, dat het voor een schone vrouw moeilyker valt om deugdzaam te zyn, dan aan ene, die van schoonheid misgedeel is, dewyl de eerste aan meer verleidingen is bloodgestelt, dan de laaste.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|