| |
| |
| |
De Denker.
No. 526. Den 25 January 1773.
[Aanmerkingen om de kennis der Regtsgeleerdheid voor de Advocaaten gemakkelyker te maaken.]
Quae in republica sanari possunt, quacunque ratione sonanda sunt; quæ resecanda sunt, ad perniciem civitatis manere non debent.
Cicero.
Wel Edele Heer!
Vestig met my uwe attentie op een jong Advocaat, den Heer B mynen byzonderen Vriend. Dertien Jaren oud ging hy naar de Latynsche School, en oeffende zig daar naarstig in de talen. Agtien Jaren oud (dus vyf Jaren op de School geweest zynde) wierd hy met lof gepromoveerd. Hy ging naar de Academie, was 'er een voorbeeld van naarstigheid, en maakte, geduurende den tyd van slechts drie Jaren, grote vorderingen in 't Roomsche Regt. Men promoveerde hem, nu een en twintig Jaren oud, Doctor Juris utriusque. Van de Hoge School ging hy naar de grote Leerschool van de Praktyk, den Haag, namenlyk, alwaar hy addres bekwam by een' voornaam Procureur, die hem wel ras gelegenheid bezorgde, om kennis te maken met de eerste Advocaten. Onze jonge Advocaat, dien men één' uit duizenden mogt noemen, meende, nu hy gepromoveerd was, dat hy de grootste zwarigheid was overgekomen. Hy dedezig by het Hof immatriculeren, en frequenteerde naarstig de rol; maar wat stondt hy te kyken! Al wat hy van het Vaderlandsche Regt, en van den styl der Praktyk hoorde, geleek hem wartaal. Kwam hy by zyne Mecenen, en vroeg hy hun naar het een en ander, liet de tyd, hun zo kostlyk, hun alleen toe hem enige weinige onderrigtingen te geven, en zy renvoiëerden hem vervolgens naar enige Autheuren, die hy nauwlyks had horen noemen, immers met welken hy zig nimmer had opgehouden. Fluks ging hy naar den Boekverkoper, die hem alle die Boeken bezorgde; hy raakte aan het
| |
| |
lezen en onder het lezen in een maalstroom van verwarring. Zyne gewoone naarstigheid bleef hem ten alle gelukken by; deze spoorde hem aan, om in zyne onderzoekingen voort te gaan, en dagelyks op de Rol te verschynen; zulks deedt hy, en van alles, wat hem van 't gene hy hoorde of las, het notabelst toescheen, hield hy juiste aantekening, Dit en zyne korte gesprekken met zyne gemelde vrienden, die hem om zyne goede hoedanigheden zeer beminden, en hunne elucidatien omtrent zommige duisterheden, die hem voorkwamen, deden hem ontwaar worden, dat 'er een aanmerkelyk onderscheid is tusschen het Roomsche en het Vaderlandsche Regt, en dat hy op de Academie zeer veel tyd had doorgebragt met zaken, die hier te Lande nimmer kunnen te pas komen. Dit gaf hy zyne goede vrienden, de Advocaten, te kennen. Die Heren haalden hunne schouders op, en voegden hem onder anderen toe, dat hy de gewone manier van Studeren in de Regten hier te Lande had gevolgd, en dat die zekerlyk in vele opzigten wel anders mogt zyn; maar dat hy zig des met alle anderen moest getroosten, hem verder encouragerende, om in zyne Studie, rakende het Vaderlandsche Regt en de Praktyk, te volharden, en zig yverig op de rol te laten vinden, zonder evenwel het Roomsche Regt uit het oog te verliezen, als dagelyks, daar het Vaderland-Regt zwygt, gevolgd wordende. Onze naarstige Advocaat liet niet na, zig naar dien raad te gedragen. Hy kreeg enig gereguleerd denkbeeld van het Vaderlandsche Regt en de Praktyk, en leerde door eigen vlyt en onderrigting zyner vrienden, ook het Roomsche en het Vaderlandsche Regt onderscheiden, en op de Praktyk toepassen, horende anderen het zelve daar in van gebruik maken. Hy zag allerlevendigst, dat de blote kennis der Regten is als een lighaam zonder ziel, en dat, wanneer de Praktyk 'er van afgescheiden is, dezelve van weinige of gene nuttigheid kan zyn. Dit deedt hem resolveren om het werk nu niet ten halven te laten steken. Daar hy zig meester zag der Roomsche Regten, tragte hy ook naar den eernaam van Capabel Praktizyn. De voorbeelden van anderen
| |
| |
strekten hem tot spoorslagen, hy begon zelf onder de Advocaten, zyne vrienden, het een en ander te verrigten. Alles wat hy deedt, deedt hy met oordeel, gevende doorslaande blyken van Regtskunde; en hy pleitte zelf onder de meer gemelde Advocaten een en andermaal. Aldus verliepen 'er drie Jaren. Hy was nu vier en twintig Jaren oud: zyne Patronen waren hem zo gunstig, dat zy, uit zugt voor zyn goede hoedanigheden, en in consideratie van zyne meer en meer toenemende capaciteit, hem langzamerhand het een en ander zelf toevertrouwden, en schoon onze Advocaat hun daar voor genoeg verplicht was, alzo zy hem langs dien weg gelegenheid verschaften, om al doende te leeren (de beste manier om vorderingen in de praktyk te maken,) ging hunne genereusiteit zo ver, dat zy hem daar voor dikwils het gehele Salaris toelegden. Dit gevoegd by het een en ander, het geen hy door goede vrienden van buiten te doen kreeg, 't zy alleen, 't zy met een oud Advocaat zamen, stelde hem in staat om overeenkomstig zyn' rang ordentelyk te leven. Schoon nu zyne natuurlyke lighaams gesteldheid hem wel tot wellustigheid mogte hebben aangezet; iets 't geen in zyne Jaren niet vreemd of zeldzaam is, ging de gelukkige toestand zyner ziel, gevoegd by zyne gestadige studie en zagtjens aanwakkerende bezigheden, hem daar in te keer. Maar dewyl zyne bezigheden hem van tyd tot tyd gemakkelyker vielen, een notoir gevolg van naarstigheid en het leggen van goede gronden, en hy daar door in staat wierd gesteld, om meerder werk teverrigten, het welk egter nog zo sterk niet accresceerde besloot hy (de behoudenis van zyne gezondheid hem daar toe ook dringende) een goed gedeelte van den meerderen tyd, die hem nu overschoot, tot uitspanning te besteden. Hy had reeds goede vrienden van zyne Jaren, met dewelken hy nu wat meerder converseerde. Door deze vrienden geraakte hy in meerdere kennis en zo allengs ook in conversatie met eene fatsoenelyke welgegoede Juffrouw, die ook van schoonheid niet misgedeeld was. In 't kort, hoewel zyn menigvuldig blokken had veroorzaakt, dat hy, schoon welgemaakt, in het wezen de verf van Ado- | |
| |
nis niet vertoonde, had zyne geregelde levenswyze hem den staat ener goede gezondheid doen behouden. Dit gevoegd by vele goede hoedanigheden, gelyk mede by den titel van Mevrouw, voor al het welk het Meisje niet ongevoelig was, dit alles meerder dan zyne winsten stelde hem, nu al agt en twintig Jaren oud, in de bezitting ener echtgenote.
Zie daar myn Heer! een voorbeeld, wienig weerga hebbende. Door dit exempel hebben wy den Jongen Advocaat op het allervoordeligst beschouwd. Zeer zeldzaam is het, dat een Advocaat zulke vorderingen maakt. Daar toe behoort verstand (zonder het welk alle pogingen vrugteloos zyn) en daar benevens geduld, naarstigheid, goede vrienden en fortuin, om nu niet te spreken van het geld, nodig tot het dragen der grote kosten, tot onderwyzing en onderhouding van iemand, die als Advocaat zyn fortuin zoekt te pousseeren, eer hy daar toe kan geraken. Immers de meeste Advocaten krygen de handen vol werk in een tyd, dat hun de rust veel meer dan de arbeid voegt, en die moet men dan nog onder de gelukkige stellen. Waar komt dit nu van daan? Gene geringe oorzaak is het naar myne gedagten, dat 'er tot de wetenschap van een Advocaat te veel gevorderd word, en dat ieder weet, dat een jong Advocaat daar toe zo ras niet kan geraken, en het dus niet raadzaam is hem spoedig iets toetevertrouwen. Waartoe nu zo veel (waar onder zo veel nutteloos) gevergd? Wie is 'er in staat om alles te bevatten? Wie is universeel? Zulks te willen wezen vereischt tyd, en is nog maar aan weinigen vergund te worden. Die alles wil weten leert van alles iets, van elk weinig, veel minder genoeg. Men requireert van een Advocaat, dat hy kent ene dode, ik zegge, de Latynsche raal; dat hy geverseert is in de Logica, het Natuurlyke - het Roomsche - het Canonique en het Vaderlandsche Regt, mitsgaders de Praktyk, zo Notariëel als Judiciëel; kunnende de Notariële Praktyk, schoon de kennis daar van hem zo noodzakelyk niet is, als die der Judiciële, hem egter van grote nuttigheid zyn. Als men nu het Vaderlandsche Regt en de Praktyk voor ene wetenschap rekent, gelyk behoort,
| |
| |
nadien dezelven aan elkander zyn geäccrocheerd, en te zamen genomen op zig zelven bestaan, dan word 'er immers tot ieder der voorgemelde wetenschappen een byzonder persoon en een byna gehelen leeftyd ter naarstige beoeffening gerequireerd, zonder dat men nog zal durven zeggen daar in te zyn gekomen tot perfectie? Wat middel om dit te redressere? zulks zoude naar onze gedagten, onderschraagd door die van een voornaam man, die ons daar in is voorgegaan, zo ondoenlyk niet zyn. Wanneer men eenvouwig volgde onze Vaderlandsche Wetten en Costuimen, en omtrent zulke zaken, waarin gene voorziening is gedaan, nieuwe wetten maakte, ofte by gebreken van dien, zig naar het Natuurlyk Recht, zo als het door de voornaamste Regtsautheuren is verhandeld, rigtede; dan zoude de zwarigheid, die hier omtrent zoude mogen plaats hebben, wel haast ophouden. Zie daar één middel; nog één en, onder reverentie, beter zoude men kunnen aan de hand geven, namenlyk om het wezenlyke en de ziel des Roomschen Regts, het welk by ons in observatie is, mitsgaders de kern en het pit onzer Placaten en gerecipieerde Costuimen te brengen onder zekere bekwame Tituls, waar in wierd aangewezen ons hedendaags Lands en plaatselyk Regt. Aldus zouden wy, geholpen door zo vele bekwame handleidingen, als 'er reeds het licht zien, ons zelven uit het Roomsche Wetboek, mitsgaders de Placaatboeken, de keuren der Landsgedeelten, en der steden en plaatsen, en dus uit vele verstroide Wetboeken, in navolging der Romeinen, één enkel bekwaam Wetboek kunnen formeren, waar van wederom een korte inhoud zoude kunnen worden gemaakt voor de Leerlingen. Op deze wyze zouden wy een gereguleerd denkbeeld bekomen van het Vaderlansch Regt. De jonge lieden hadden even zo min als de Romeinen nodig ene dode taal te leren, om tot geleerdheid te geraken. Zy hadden de Logica en 't Natuurlyk Regt, (die ook in onze taal kunnen verhandeld worden,) met het Roomsche en Canonique Regt niet nodig, en dus zouden wy meerdere en in korteren tyd Capable Praktizyns verkrygen, en de regtsplegingen op vastere fundamenten steu- | |
| |
nen, waaraan de welvaard van den Koophandel en dus des geheelen Lands, ja van ieder Ingezetenen grotelyks gelegen is. De noodzakelykheid om het Vaderlandsch Regt wel te doceren, in plaats van de jonge Lieden wys te maken, dat zy het in de Praktyk moeten leren, begrypen niet alleen vele verstandigen en geleerden in ons Vaderland, maar zulks begrypt men ook in Frankryk; daar vindt men Professoren, die in de moedertaal het Vaderlands Recht en de Praktyk, aldaar bekend onder den naam van het Fransche Regt, leraren. - Een treffelyk exempel, dat in ons Vaderland behoorde gevolgd te worden?
Maar zacht! als men op deze wyze te werk gaat, waar blyft dan de geliefkoosde titel van Meester? Men behoeft naar myne gedagten voor deze vraag niet te staan: immers zoude men kunnen promoveren in ons Vaderlandsch Regt, zo wel als de Romeinen in hun eigen Regt gedaan hebben? De Romeinen hadden hunne Advocaten en Procureurs; wy zouden ook op gelyke wyze de onze kunnen hebben, en ieder zoude op den ouden voet zyn eigen werk kunnen vinden. De Souverain zoude kunnen begeren, dat niemand, die in 't Vaderlandsche Regt niet was gepromoveerd, en daar van niet konde tonen de behoorlyke blyk, tot Advocaat zoude worden aangenomen. Zulks zoude met meerder grond geschieden; dan dat men niemand tot het Advocaatschap wil toelaaten, die in het Roomsche Regt niet is gepromoveerd, om reden dat ons Vaderlandsch Regt is het wezenlykste deel der Regtsgeleerdheid, en dat 'er tot het Roomsche Regt geen toevlugt mag genomen worden, dan wanneer onze Wetten en Costuimen stilzwygen. Aangaande nu de Procureurs, dezelvezouden, als tegenswoordig, van de noodzakelykheid, om zig te doen promoveren, kunnen zyn geëxcuseerd; verbeeldende ik my op goed fundament, dat het de Heeren Professoren ook geen schade zoude zyn.
Velen zyn 'er ook in ons Vaderland, zo ik vertrouwe, die van het boven geschrevene niet vreemd zyn, zulken welker gevoelen is, dat alle wetten eenvouwig, kort en weinig in getal moeten zyn om gene strikken maar een voorschift van onzen levenstrant te kunnen wezen (van hoedanig een sentiment immers Grotius zelf was!)en dat die grote bajert der Roomsche Wetten niet anders ten wege brengt, dan dat de twistgedingen in de pleitzalen een langer reeks van Jaren worden uitgetrokken, en een' onzekere uitkomst hebben; zodanigen, die, het Vaderlandsche Regt beoeffenen en het zelve een aanzienlyken voortgang doen maken, waar van zo vele treffelyke boeken tot getuigen strekken; met een woord zulken, die de Regtvaardigheid lief hebben en, de Regtsgeleerdheid naar hun vermogen zoeken te volmaaken.
Stel dezen, zo het u gelieft, onder uwe vertogen in 't ge- | |
| |
heel of gedeeltelyk. In 't kort, leeft 'er meê naar genoegen; gaerne zag ik hem egter daar in 't geheel geplaatst, en deel my en der Waereld UW el Eds. gedagten op denzelven en deszelfs onderwerp mede; betuigende ik in die verwagting met zeer vele veneratie te zyn.
Wel Edele Heer!
Haarlem 16 Maart 1772.
U Wel E.Z. Ootm. Dienaar
H.L.
Eindelyk heb ik eenen brief geplaatst, denwelken ik meer dan te lang aan myne Lezers heb onthouden, dan waarvan ik reeds te voren de reden gemeld heb. Ik heb denzelven geheel en al, en, om zo te spreken, woordelyk medegedeeld, want op zeer weinige plaatsen heb ik, om aan de duidelyklykheid van den zin te gemoet te komen, ene kleine verandering gemaakt. Dewyl de zaak, dewelke de Schryver onder het oog heeft, by den brief zelf genoegzaam is opgehelderd, en ik geen Regtsgeleerde ben, zoude ik my kunnen onthouden van 'er iets over te zeggen; maar om aan het verzoek van mynen waardigen Correspondent te voldoen, zal ik enige aanmerkingen daar over maken, voor zo ver het de nog overige plaats van dit Vertoog toelaat. Ik ben het met den Heer H.L. volkomen eens, dat een kundig Advocaat jegenswoordig veel meer moet weten, dan 'er nodig zoude zyn, indien de Regtsgeleerdheid onder ons op een meer geregelden voet wierd gebragt, en dat het byna onmogelyk is, dat een Advocaat ervaren kan zyn in die Wetenschappen, dewelken hem thans zo nodig zyn. Het eerste middel, het welk die Heer tot verbetering van dit gebrek aan de hand geeft, kan ik niet goed keuren, dewyl het, naar myne gedagten, onmogelyk is, dat iemand, buiten de kennis van het Roomsche Regt, uit de menigvuldige plakaten van ons Land, en de zo onder elkanderen verschillende plaatselyke Keuren en gewoontens, ene geregelde en Systematischekennis van Regten zoude kunnen verkrygen, indien al eens nieuwe Wetten wierden gemaakt omtrent die zaken, waarin als nog door de Vaderlandsche Wetten niet is voorzien. Maar wanneer in die gevallen door gene nieuwe wetten voorzieninge wierd gedaan, en men zig daar omtrent naar het Natuurlyk Regt, zo als het door de voornaamste Regts-autheuren is verhandeld, wilderigten, vermeen ik, dat het zelve nog meer verwarring zoude te wegen brengen, dan wanneer men het Roomsche Regt daar in te hulp neemt, dewyl het over bekend is, hoe dikwerf de beste schryvers over het Natuurlyk Regt onder elkanderen verschillen, en ik meer dan eens, door de grootste voorstanders van het Natuurlyk Regt, heb horen verzekeren, dat 'er tot noch toe gene verzameling van Regten bekend is, meer overeenkomstig het Natuurlyk Regt, dan dat der Romeinen. Het twede
| |
| |
middel komt my in tegendeel voldoende voor, schoon ik het met mynen Correspondent in alles niet volkomen eens ben. Ik zoude voor al in een Advocaat vereisschen ene grondige kennis van het Natuurlyk Regt, dewyl dit de grondslag is van alle Regten, en waar op alle de Wetten dienen gegrond te zyn. Indien hy hier in volkomen ervaren was, zoude hem de studie de Vaderlandsche Regten zeer gemaklyk vallen, en hy zoude dezelven in zeer korten tyd kundig zyn, door alleen die wetten, dewelke het Natuurlyk Regt enigzins bepalen, of daarvan, naar zyn gevoelen of van den Schryver, den welken hy zig in die studie ten leidsman hadde verkoren, afgingen, aantetekenen, en te bestuderen. Ik zoude, boven dien, voor een Advocaat de kennis der Latynsche Taal ten hoogsten nodig oordelen, nademaal de beste Schryvers over het Natuurlyk Regt, en velen over ons Vaderlandsch Regt buiten dien voor hem van geen gehruik zouden zyn. Hoe noodzakelyk ook de werken van den welsprekenden Cicero, van den kortstyligen Sallustius, van den diepdenkenden Plinius en andere Latynsche Schryvers zyn voor iemand, wiens werk het is om de zaken, die aan hem toevertrouwd zyn, op de allervoordeeligste wyze, het zy mondeling, het zy schriftelyk voor te dragen, zal aan niemand, dewelke schryvers met opmerking gelezen heeft, onbekend zyn. Ik zoude hier nog te meer op aandringen, dewyl de Latynsche Taal in alle takken der Wetenschappen ten hoogsten noodzakelyk is. De aanmerking omtrent het promoveren der Procureurs schynt my ook van geen het minste gewigt, en het zal mynen Correspondent waarschynlyk ook zo voorkomen, indien hy zig herinnert, dat een Procureur alleen de kennis van de wyze hoe de Procedures moeten geinstrueerd worden, en weinige of gene kennis der Regten nodig heeft, en dit gedeelte van de praktyk kan beter op het Comptoir der Procureurs door de dagelyksche ondervinding, dan door de theorie op het hoge School geleerd worden. Het ware wenschelyk, dat het ontwerp van mynen Correspondent ten uitvoerkonde gebragt worden; maar wie zal dit zwaarwigtig werk by de hand nemen? Wie zal dezen last op zyne schouderen laden? En wie is buiten de allerkundigste Practizyns, die dagelyks hunne handen vol werk hebben, hier toe in staat? Hoe vele zwarigheden zig ook tegens dit ontwerp aankanten, wanhoop ik egter niet aan de uitvoering, dewyl onze Landaard alom vermaard is door het ten einde brengen van byna onmogelyke ontwerpen, en 'er nog luiden in ons Land worden gevonden, aan wien s'Lands wel zyn tot het grootste vermaak strekt, en die zig gene moeite ontzien om het zelve te helpen bevorderen. Met dit oogmerk heb ik ook den brief, en myne aanmerkingen geplaatst, hoe wel ik overtuigd ben, dat het enigzins buiten myn bestek is.
|
|