| |
| |
| |
De Denker.
No. 525. Den 18 January 1773.
[Satyre op de Amazone - klederen - Klagte van een Besteedster van Minnen - de dragt van Pelsen en Moffen bespot.]
Cursitant mistae pueris puellae.
Myn Heer!
Een Jaar of drie ben ik getrouwd, en heb met myn Man altyd wel geleefd, want wy hebben malkanderen regt lief, en hy is inderdaad de beste man van de waereld, maar zedert eenige dagen hebben wy zamen een klein disputje gekregen, het geen wy onder ons niet eens kunnen worden, en hebben daarom voorgenomen, het aan uwe uitspraak over te laten, met beloften over en weder van ons daar aan te zullen houden, en myn Man vermeent, dat zyne zaak zo goed is, dat hy het my heeft toevertrouwd, om 'er u over te schryven, en alles op het schoonst voortestellen. Gy zult waarschynelyk wel weten, dat het zedert eenige Jaren heeft begonnen, en nu geheel en al in de mode is, dat veele Officiers vrouwen, wanneer zy op reis of en negligé zyn, zogenaamde Amazone's klederen dragen, dewelke van dezelve kleur, zo omtrend den grond als de afzetzels zyn, als de Uniformes van haare mans, zo dat iemand, die zig op de Uniformes verstaat, op het zien van de Vrouw kan weten onder welk Regiment de Man is, en of hy te voet of te paard dient. Deze nieuwe mode behaagt my ten hoogste, want ik vind, dat men daar door den rang en het Karakter der vrouwen zo wel
| |
| |
als dat van vele mannen uit hunne klederen zoude kunnen kennen, indien deze mode tot alle andere Staten, zo wel als die der Militairen, wierd overgebragt. Zo dra men ene vrouw zag met ene grote pruik en een zyde toga, zoude men weten, dat het een Raadsheers vrouw was. Een vrouw met mantel en bef zoude een Domine's vrouw zyn, en indien zy ene grote zwarte pruik ophad, konde men ten eersten zien, van welke studie haar Man was. Dit immers zoude vele luiden uit de verlegenheid helpen, waarin zy zyn omtrent den Titel van Mevrouw en Juffrouw aan onbekenden te geven in de dagelyksche zamenleving.
Myn Man is ook in den militairen dienst, en dewyl wy, zo dra het ergste van den winter maar over zal zyn, een reisje naar onze bloedverwanten in ene naburige Provintie staan te doen; heb ik zyne goedkeuring verzogt tot het maken vas een Amazone's kleed op de wyze als zyn Uniforme; doch hy blyft volstrekt weigeren, om hier toe zyne toestemming te geven. Zie hier het geval, myn Heer! - Vonnis nu, wie in het gelyk is, - of myn man zyne toestemming tot het maken van een Amazone's kleed moet geven, dan of ik het maken van hetzelve moet agterwegen laten. Ingeval gy de goedheid hebt hier op te antwoorden, zal ik zyn
Uwe verpligte Dienaresse
MARIA BONSENS Geb. GOEDHART.
's Hage den 4 January, 1773.
Ik merk dezen brief niet aan als waarlyk komende van een Vrouw, die my om raad vraagt, maar als geschreven door een myner Correspondenten om onder een verzierd verhaal en verbloemden naam een gebrek en misbruik, het geen hoe langs hoe meer de overhand in ons Land neemt, te bespotten. Hoe het zy, ik agt het van mynen onvermydelyken pligt, deze zaak eens wat nader op te sporen, en onder het oog van myne Lezers, voornamenlyk de Vrouwelyke, te brengen.
Het menigvuldig gebruik der Amazone's klederen onder de Vrouwen maakt, dat wy 'er het belaggelyke niet meer van zien, maar indien men de zaak eens
| |
| |
van ene andere zyde beschouwt, zal men ras bemerken, hoe bespottelyk deze kleding is. Men verbeelde zig ten dien einde een van half in ene mannelyke en half in ene vrouwelyke kledye. - Zouden de Jongens op straat zo iemand niet met vingers naar wyzen, en openlyk uitjouwen? Terwyl dit dan zo in de mans is, waarom zoude dit minder plaats hebben omtrent de Vrouwen? en wat voorregt hebben de Vrouwen om zig boven de mans belaggelyk aantestellen? want het is zeker, dat een vrouw in ene tweeslagtige kledye voor luiden, die aan deze fraie mode niet gewoon zyn, alzo een verwonderings waardig voorwerp is, als een man in zodanige kledye voor ons zoude zyn. Wanneer ik enige Jaren geleden op een afgelegen boerendorp was, zag ik een geloop van een menigte volks; - ik was nieuwsgierig om hier de oorzak van te weten, doch wierd gewaar, dat het alleen was om twee Dames te beschouwen, die in Amazone's klederen met een' Heer wandelden. Myn hospes, die, zo ik geloof, onder de Staatkundigen van het Dorp behoorde, zeide my in vertrouwen, dat hy van gedagten was, dat het twee Hermaphroditen waren, die naar ene naburige Stad, al waar de Kermis ophanden was, vertrokken, om zig aldaar voor geld te laten zien. Indien ik enig gezag op de Zeden myner landsgenoten konde oeffenen, zoude ik het dragen van diergelyke klederen volstrekt verbieden. Een eenvoudig Amazone's pakje op reis zoude men nog wel eens door de vingeren kunnen zien; maar wanneer dat op de wyze van een Uniforme was gemaakt, zoude het verboden blyven, gelyk mede het dragen van manshoeden en staarten in het hair, waarby ik in onze stad wel eens een degen op zyde heb zien voegen. Vooral zoude ik een openbare straf bepalen tegen die vrouwen, dewelke, alle palen van zedigheid en welvoegelykheid te buiten tredende, zig niet ontzien om alle Vrouwelyke klederen afteleggen, en zig van het hoofd tot de voeten in het mannepak te steeken. Dezen zoude ik voor altoos van alle de voorregten der vrouwelyke Sexe uitsluiten, van alle de agting, die de mannen aan die beminnelyke Sexe schuldig zyn, beroven en veroordelen om altoos onder de man- | |
| |
nen in het mannelyk pak te moeten blyven. Velen myner eenvoudige Lezers zullen mogelyk denken, dat ik hier ene hersenschim te keer ga, en dat gene vrouw zig zo ver zoude kunnen vergeten, dat zy alle schaamte als met voeten tredende, geheel en al buiten hare kledy en dus buiten de kenmerken van hare Sexe in het openbaar zoude durven verschynen. Ik wenschte, dat het ene harsenschim was! maar ik moet het tot schanden van mynen Landsgenoten zeggen, dat 'er verscheiden diergelyke schaamteloze Schepzelen worden gevonden. Myn Vriend B., die onder de wapenen grys is geworden, en die, uitgenomen zyne zwakheid voor het poinct d'honneur, een hupsch slag van een man is, zat onlangs op ene buitenplaats van een zyner vrienden aan tafel nevens een jong Officiertje. Het ging hem geweldig aan het hart, dat hy door dien jongen lafbek wierd gerailleerd en als voor niet met al geteld. Hoewel zyn moed en geduld als op de pynbank waren, bedwong hy zig egter aan tafel; maar daar van opgestaan zynde, riep hy het voorwerp van zyn misnoegen aan een zyde om hem de oorzaak van de beledigingen, hem aan Tafel aangedaan, en vervolgens satisfactie te vragen; doch wanneer dit zyn voorstel met een geschater van lagchen, wierd zyne beantwoord, wierd zyne drift zo gaande, dat hy zyne partye ene zo juist afgepaste klap gaf, dat hy ter nederzonk. Myn driftige Vriend zoude hem nog beter de oren gewassen hebben, zo niet enige van het Gezelschap, die om een hoek stonden te luisteren, waren toegeschoten, en de jonge Jufrrouw, (want dit Officiertje was een Nigt van den Heer uit het huis in mansklederen) hadden ontzet. Myn Vriend was, zo als men zegt kapot, en kon niet anders uitstamelen dan, wat D... doet een vrouwspersoon met die klederen aan het lyf! De Juffrouw, die gantsch van geen verstand was verstoken, en in navolging van een harer Vriendinnen gewoon was buiten in het mannen pak te loopen, kwam naderhand by myn Vriend, verklaarde, dat zy zelf de oorzaak van zyne misvatting was geweest, bekende hare dwaasheid en onverstand, en bedankte hem voor de
| |
| |
gevoelige les aan haar gegeven, dewyl zy nu in het vervolg wyzer zoude zyn, en een vast voornemen had genomen om nimmer het minste stukje van de vrouwelyke kledye voor die der mannen te zullen verwisselen. Mogten myne vrouwelyke Lezers, die zig met hare eigen kledye, die aan zo vele dagelyksche veranderingen is onderworpen, niet kunnen vergenoegen, hier uit haare dwaasheid leren zien, en zig verbeteren!
De volgende brief is te frai dan dat ik dien mynen Lezeren nog langer zoude onthouden. De bedreigingen van de Schryfster zullen my mogelyk myn incognito, dien ik haast dagt te verlaten, nog enigen tyd doen bewaren.
Monsieur de Denker.
Zo ik je kende zoude ik je opzoeken, en al was het midden op de Straat in je aanzigt vliegen, en je bakhuis met myne nagels beschilderen; maar nu kan ik maar aan je schryven en je zeggen, dat je een slegt kaerel bent; want het is niet fraie of gepermeteerd, dat je ordentelyke lui het brood uit den mond zoekt te neemen. Ik ben een besteedster van minnemoers, en kon met dat werkje ordentelyk aan den kost komen, maar zedert korten tyd hebben drie Mevrouwen, die me commissie hadden gegeven, om haar tegens haren kraam ieder eene minnemoer te bezorgen, het me op te laten zeggen, dewyl zy de kinderen zelf willen zuigen, en dus is dit profytie vervlogen. Mietie Ligtekooi, die by den Broer van Mevrouw P., een van de drie Mevrouwen, voor welke ik ene minnemoer moest bezorgen, gekraamt heeft, en dewelke ik op verzoek van dien jongen Heer, onder belofte van twintig Ducaten voor myne moeite, als Minne by Mevrouw P. zou hebben bezorgt, heeft nu genen dienst, en moet met haar kind door den jonge Heer worden gehouden. De goede Jongen, die dit niet geheel naar den zin is, heeft zynen Zuster zoeken te bepraten om ene minne te nemen; maar zy heeft hem regt uit gezeidt,
| |
| |
dat zekere Heer Denker met behulp van Patriot haar hadt overtuigd, dat ene vrouw hare kinderen zelf moet zuigen, als zy kan, en dat zy hier toe in staat was, en darom gene minnemoer nodig had. Zo als ik dit hoorde, wilde ik weten waar die twee Heren woonden, om hun aanstonds eens by de oren te krygen en wakker uitteschelden, maar de jonge Heer zei tegen me, Meuwisje, dat zyn twee Schryvers, de een is al lang dood, en geen mensch te Amersterdam kent den anderen, behalven een Boekdrukker of Boekverkoper op het water op het hoekje van de Papestraat, daar zul jê 'em kunnen bevragen, die zal het wel weten en die zal je wel te regt helpen. Ik ging ten eersten naar den Boekdrukker toe, en die zegt, dat hy je wel kent, en weet wonen, maar dat hy je niet mag noemen, en dat hy het wel zou bestellen, zo ik wat aan je te zeggen of te schryven had. Nu hoop ik, dat die man je dezen brief zal hebben bezorgt en zyn woord gehouden. Terwyl Mevrouw P. op jou raad en die van je doden Confrater is uitgescheiden om ene Minne te nemen, zo denk ik, dat je die andere Mevrouwen V. en C. ook al zult verleid hebben, en ik reken, dat me dit, het een met het ander, wel vyfhondert gulden Schade is, want ik heb je al gezegt, dat de broeder van Mevrouw P. twintig ducaten had belooft, indien ik Mietie Ligtekooi by zyne zuster voor Minne kon helpen, en de Heer V. had my wel tweehondert gulden toegezeidt, zo ik Katie Poezel, die nu onlangs gekraamt heeft, en voor welke hy heel zeer bezorgt is, door zyne Vrouw als Minne kon doen aannemen. Hy heeft my gezeid, dat hy dit voor een heel goed Vriend van hem doed, die niet bekend wil zyn. Indien ik Lysje Schoonpraat by Mevrouw C. hadt kunnen besteden, dan zou 'er ook al een hondert dalers op overgeschoten hebben, die nu ook verloren zyn. De vader van Mevrouw C. die naar zyn ouderdom nog al wel wil afschieten, zou me een mooi present ten minsten van hondert gulden voorgegeven hebben, want hy zou graag zien, dat zyn dogter een zinnelyke min had, en dan was 'er nog een jong Heer, die me mede een goed
| |
| |
foitie had besproken, indien ik Lysje aan een goede minnedienst kon helpen. Ik heb je nog vergeten te zeggen, dat de lyfknegt van myn Heer V. me ook al een kroon of tien had belooft, indien ik Katie Poezel by hem in huis kon krygen. Zie nu eens Monsieur, want ik geloof niet dat je een Mynheer of Sinjeur bent, hoe je een eerlyk mensch door je schryven en Papiertjes zyn broodwinning ontneemt. Zo ik hoofdschout was, zou ik zulk volk met de benen aan de galg laten hangen. Het is hoog tyd om je te beteren, en zo je oit weer tegen de minnemoers durft te schryven, zal ik je wel weten uittevinden, en dan zal ik me met myne Cornuiten ons zelven wel regten. Darom zie toe wat je doet. Zo je de minnemoers zo maar wilt afschaffen, dan word je een moordenaar van hondert onnozele wigten en zomtyds wel van moeders. Een eerlyk Meisje, dat zig by ongeluk heeft laten verleiden, en met kind is geraakt, is nu niet verlegen meer, zo draze maar door de schaamte is; want ze weet, dat ze na haren kraam een minnedienst kan krygen, daar door haar kind rykelyk onderhouden, en zelf enigen tyd een lui en lekker leven leiden. Wil je nu de minnediensten afschaffen, dan zal zo een meisje met haar kind verlegen raken en het uit dispratie op de een of andere wys verdoen, gelyk nog al dikwils geschiedt, en 't geen ik zomtyds nog al eens hebt tegen gehouden door belofte van een minnedienst. En dan immers kan zo een meisje ligt in handen van het geregt komen, en tot Justitie worden gebragt. Heb je nu al het kwaad wel gezien, het geen je door je vuil geschrift hebt gedaan? zo je het by een ander niet herroept, zal ik u wel weten te vinden, zie toe wat je doet! wagt je voor
Meuwisje
Amsterdam den 29. December 1773.
***
By het doorzoeken van myne Papieren vind ik, dat ik den brief van den Heer H.L. uit Haarlem, den 16. Maart 1772. aan my geschreven, heb ver- | |
| |
geten te plaatsen. Die Heer neem het my niet kwalyk! Ik zal denzelven eerstdaags met myne bedenkingen aan myne Lezers mededelen.
* * *
Ik heb mede een brief van den Heer van Bontenburg ontvangen, waar in hy in de eerste plaats aantoont, de Oudheid van het dragen van Pelsen en Moffen in ons Land, waar omtrent hy zelfs meent ontdekt te hebben, dat Claudius Civilis des winters een klein bont mofje droeg: in de twede plaats beweert hy de noodzakelykheid en nuttigheid van het dragen der Pelsen en Moffen. Hier omtrent tragt hy ten duidelyksten aantetonen, dat men niet alleen Moffen en Pelsen maar zelf Laersen met bont gevoerd dient te dragen, dewyl hy het bont als een uitnemend behoedmiddel tegens de Jigt aanmerkt. In de laatste plaats lost hy al de Objectien op, die tegens deze dragten door zommige bonketters zyn gemaakt, en voornamentlyk is dit gedeelte van zynen brief ingerigt tegens die genen, dewelke het dragen van Satyne en Fluweelen Moffen hebben ingevoerd tot merkelyk verval en nadeel van de bontnegotie in ons Land. Ik zoude myne Lezeren, als nu, dezen brief geheel hebben medegedeeld; maar vermits ik niet in staat was om dat gewigtig stuk met myne aanmerkingen op te helderen, heb ik het zelve toegezonden aan myn Correspondent in Siberie, die teffens Medicinæ Doctoris, ten einde omtrent de medicinale deugden van het bont enige proeven te doen. Verders heb ik het gesteld in de handen van een groot liefhebber van de Vaderlandsche oudheden en van myn Inspecteur over de dragten van myne Landsgenoten, ten einde my hunne gedagten mede te delen. Wanneer deze berigten aan my zullen bezorgd zyn, zal ik mogelyk dezen brief met myne aanmerkingen in een vertoog mededelen, maar niet dan midden in den Zomer, ten einde ieder een het zelve zonder vooroordeel zoude kunnen lezen.
|
|