De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
De Denker.
| |
[pagina 402]
| |
omwentelingen bezorgd hebt, treedt te voorschyn, en duldt, dat wy u allen vergelyken by eene, die de Kristen ten hoogsten eert. Gy brengt lotgevallen, tyden, dagen, uuren van grootheid en heil in het licht; maar welke zyn allen, by den dag vergeleeken, dien wy staan te vieren? - Eerste dag der waereld! roemt gy op uwe Schepping, toen gy uit een enkel niet door een algebiedend woord geroepen werdt! waart gy zo heerlyk, toen duizend dingen eenen ongefatsoeneerden klomp noch waren? niet enkel over uw begin, maar meest over uwe gevolgen juichten de Engelen, zongen de Morgenstarren, de Kinderen Gods, te zamen vrolyk. - Eerste dag der tweede waereld! zyt gy boven allen heerlyk, toen Vader Noach, met zyn Huisgezin uit de Ark gaande, de drooge aarde begroette? De vreezelyke verwoestingen, de lyken der omgekoomen' eerste inwooneren, de rompen van Dieren en Vogelen, overal te vinden, deeden het oog in traanen smelten. Was dit dan het geheele overblyfsel der eerste heerlykheid, die u bekroonde? Nog aan éénen, nog aan u beiden, nog aan een anderen dag wil ik gedenken. De eerste is ver af, en wierdt door geen menschen lofzangen bezongen: de tweede gaf, by Noachs vrolyke offerhanden ter dankzegging voor de genootene bewaaring, de treurigste herdenking: anderen wil ik voor mynen geest niet roepen; ze zyn by deeze twee, of den derden, welken ik vieren wil, niet te vergelyken. O! Dag aller Dagen, gevolgd van duizend zalige tyden, van ééne, van maar ééne zalige eeuwigheid: doch is dat niet genoeg? Dit is alles. - O! verrukkende Gebeurtenis, die op deezen gewenschten dag het glorierykste heil aanbragt. Nooit, nooit heeft myn leesgierig hart, dat jaaren lang ondervindt, hoe zeer veel leezens eene kwelling des geests is, kunnen opspooren uw weergaa. Treedt te voorschyn alle gy Dagregisters der Eeuwen, en zegt ons, waar is eene Geschiedenis, in zich zelve zo verwonderlyk, of met zulke ongemeene omstandigheden verzeld. Ongemeene omstandigheden zeg ik, want in de bekende nu vervulde Voorzeggingen waren Wonderen, in de diepste Nederigheid de uiterste Hoogheid, in de groote Armoede de treffendste Rykdom, laat ik niet meer zeggen, wat zal ik toch | |
[pagina 403]
| |
volledig zeggen, wat met woorden afmeeten, uittekenen, of verklaaren kunnen de Verborgendheid der Godzaligheid, die groot is? Jesus, de eeuwige Zoon van den eeuwigen Vader, God boven al te pryzen in de eeuwigheid, wierdt gebooren in een onaanzienlyk Vlek, zonder naam of roem onder de bloeiende steden van de Joodsche Republyk. - Jesus zag het levens licht in eenen stal. - Jesus wierdt gelegd in een kribbe! Men vindt by dit Wonderkind eene Moeder van Koninglyken stamme, maar zonder Koninglyken zwier; zonder heerlykheid, zonder aanzien. Josef, de ondertrouwde Man, ten wyzen oogmerke door de Voorzienigheid hierby geroepen, kon opgeen hooger beroep dan dat van een' Timmerman roemen. - Driedubbele nederigheid! Het Kind, de Moeder, de zogenaamde Vader, allen zonder glorie. Gelyk het Kind de Moeder, de Moeder den Vader overtreft, en de laatste de minste is; zo is de nederigheid des jonggeboorene onbegrypelyker dan die der anderen. Wat zeg ik, onbegrypelyker! Neen, zy is alleen verbaazend, maar niet in zekeren zin onbegrypelyk. Men moet de Verborgenheden niet vermeerderen, om den Godsdienst te eeren: maar de Verborgenheden van de geopenbaarde dingen zorgvuldig afscheiden, om in de eersten de diepten Gods en in de laatsten het wyze en genadige, dat altoos duidelyk is, met aanbidding en genoegen te bezien. Is dan de Nederigheid deezes geboren Kinds onbegrypelyk? Moet het vernuft 'er zich aan stooten? Moet het Geloof hier alleen werkzaam zyn? verre zy dat: by Wonderen gaan klaare dingen gepaard, want wat zou ons anders den zin der Wonderen leeren? Hoe ligt vindt men de oplossing! de Genadeontdekkingen liggen niet allen onder eenen nevel. Gods Wysheid leert wel, dat 'er veele dingen verborgen moeten blyven, om dat wy ze niet vatten kunnen, maar ze vordert, dat we zaaken, die verstaan kunnen worden, zullen weeten. Vraag den Geneesheer, hoe hy kranken herstelt? hy zal zeggen, door de oorzaak der ziekte weg te neemen. Deeze geringe aanmerking of gelykenis ontbindt hier het | |
[pagina 404]
| |
geheele stuk. Wat heeft den Mensch verdorven? Welk is noch de bron aller elenden? De Hoogmoed. - En wat maakt hem los van eene waereld, die hem vastbindt om hem te zekerer te verderven? Wy antwoorden op deeze gewigtige en wydluftige vraage: de Nederigheid. Eene der redenen, waarom wy in den Verlosser gelooven, is, om dat hy van deeze waereld niet was, nog zyn Koningryk van hier. Was hy verscheenen met Koninglyke pragt, hadt hy vorstelyke geschenken uitgedeeld en tydelyke eerampten vereerd; hoe wonder wel zou het ons, die van deeze waereld zyn uit hoofde onzer verdorvenheid, gesmaakt hebben? Wat kittelt zich toch een mensch, die eene voordeelige bediening verkrygt, die eenen schat erft? Deeze door tydelyke goederen gevoede Hoogmoed zou ons aangezet hebben tot overheersching en onderdrukking van anderen, tot baldadigheid, verkwisting, pragt, wellust, en dergelyke schanden, die ons wonder wel zouden verbeterd hebben. Deeze hoogmoed op aardsche goederen, deeze den naasten beledigende trotschheid zou ons niet alleen hebben doen spotten met de denkbeelden van edelmoedigheid, eerlykheid, bescheidenheid, medogen, minnelykheid, en trouwe; maar ook uitgewischt hebben alle eerbied voor God. Hoe geweldig zou ze gestyfd hebben de reeds genoeg ingewortelde verheffing der ziele tegen den Allerhoogsten? Hoogmoed! helsche ondeugd, allereerst ongelukkig zaad, voorspoedig door den Satan in het menschlyk hart geworpen, door die toezegging: gy zult als God zyn, gy moest gefnuikt, geheel uit het hart der stervelingen gerukt worden. Niets was dwaazer dan hoogmoedig te zyn, terwyl onze armoede overal luidkeels uitschreeuwt: gy zyt elendig: niets is egter gemeener dan die verheffing des harten zonder grond; niets is 'er, waarvan wy zo ongaarne en zo bezwaarlyk geholpen worden. Daarenboven lieven wy de waereld ongemeen, en onze ydele wensch was vervuld, mogten wy 'er altoos blyven. Gaat dit alles vast, hoe moet dan niet onze Hoogmoed daalen? hoe zeer moeten we niet billyken, als de Verlosser der waereld in de nederigste omstandigheden wordt gevonden, en door een nederig leeven deeze laag- | |
[pagina 405]
| |
heid heeft goed gekeurd? - Zie, zie dan, ô arm Schepsel! uwen Heer, uwen Schepper, uwen Leeraar aan, en doem den hoogmoed uwes herte. Zult gy, hem dus ziende, nog deezer waereld blyyen? Zal hier uw koningryk zyn? zult gy het 'er altoos wél en zalig hebben? De nederige staat van Jesus predikt, en wyst u naar den Hemel, hier moet uw lot niet zyn. Neem eene zagte ootmoedige geaartheid aan, de zekere bron van alle uwe ongelukken zal vallen, voor altyd wegvallen, gy zult gelukkig worden. Liggen deeze heerlyke lessen in Jesus nederige geboorte, hoe kan het ongeloof zich dan aan deeze stooten? De laagheid is heerlykheid. Ware hy in eene andere gedaante in het vleesch verscheenen, hoe gevaarlyk zou ze geweest zyn? De eeuwige lessen van nederigheid zouden ons evenwel midden in zulk eene glorie moeten gegeven zyn. Doch hoe zouden zy ons gesmaakt hebben? Dan hoe wordt die Nederigheid van Jesus, mag ik my dus uitdrukken, door Heerlykheid getemperd? Alles dient hier om ons te leeren, en zelfs om de zo schielyk opvliegende ergernis van ons dwaas verstand te voorkomen. Hoe verre gaat niet de Goddelyke voorzorg! Hebben wy alle deeze behoedzaamheid immermeer verdiend? - Johannes, de Dooper naderhand geheeten, wordt vooraf gebooren, toen zyne bejaarde Ouders een kind, naar de wetten der natuur, niet meer verwagtten: zeldzaame dingen overkwamen den Godvrugtigen Vader Zacharias, en zyne vroome huisvrouw Elisabeth. Het ongeloof bragt hem eene stommigheid aan, de genade ontbondt de banden der tonge, die den schoonsten lofzang toen aanhefte ter eere van den God van Israël, ter aanhooren van veelen; want vreeze kwam over allen, die rondom hen woonden, en in het geheele gebergte van Judea wierd veel gesprooken van alle deeze dingen, zegt de heilige Lucas. Voegen wy hier by, dat juist Augustus, door het bevel van beschryving, Maria noodzaakte naar Bethlehem te reizen, onweetend, dat nu, langs deezen weg, de oude Orakelspraak in haar de vervulling moest hebben; letten wy, dat de eerste tyding van het gebooren kind aan onpartydige Herders, regte getuigen der waarheid, door eenen He- | |
[pagina 406]
| |
melgezant geschiedde; en hooren wy de welklinkende toonen van eene groote Hemelschaar, hoe zeer blinkt dan niet de hemelsche heerlykheid des Verlossers uit? Engelen zingen dus:
Eer zy de Godheid, in het hoogste Choor der Chooren!
Het Ryk der Geesten doe een nieuwen lofzang hooren!
En prys den Vader op een hoog verheven toon!
Hy zaligde den mensch door 't zenden van zyn' Zoon.
De middelscheidsmuur scheur! na deezen zy de Heiden
Van Gods gemeenschap noch verbondsvolk afgescheiden!
Dat de eedle zielevrede op de aarde heilryk woon'!
God zaligde den mensch door 't zenden van zyn' Zoon.
Men zal 't Voorhangzel van het Heidendom zien scheuren:
God wil elks oogen ter beschouwing waardig keuren,
Op dat Hy 't Menschdom met zyn welbehagen kroon'
Nadien hy 't zaligt door het zenden van zyn' Zoon.
Doen wy eenen stap verder, en zien wy de opgewekte Herders het jonggebooren kind vinden, zo als het hun voorspeld was, - komen daarna eenige geleerde Oosterlingen, bedreeven in de starrekunde, op 't geleide van een hemelsch licht, den Koning der eeuwe hulde doen, en kostelyke offerhanden aanbieden, - is Simeon, die eerwaardige grysaard, vervuld van vreugd, toen hy, voor zynen dood, 's waerelds Verlosser mogt zien, wanneer zyne Ouders hem in den tempel bragten; belydt hy, dat deeze tedere spruit een licht tot verlichting der Heidenen, en tot heerlykheid des Volks Israëls zou zyn; voorziet hy de zaligste goederen, welk dit kind twee Volken, de geheele waereld uitmaakende, zou aanbrengen, - volgt hem daarin de Profetesse Anna, de geloofstaal van den ouden Man met een volvaardig hart toestemmende; weeten dan deeze niet, wat ze doen? Zyn 'er geene dringende redenen, overtuigende bewyzen, die hen met volle ruimte de verhevenste taal van dit kind deeden spreeken? hier spreekt het Geloof, het Geloof dat van God is. | |
[pagina 407]
| |
O Wondersterk Geloof, dat in een spraakloos kind
De hoogste Wysheid en de waare Godheid vind!
Alle deeze dingen zaamgenomen getuigen, hoe het verstandigste en godvrugtigste deel derwaereld onder beide sexe Hem eere gaf op aarde, wien de Hemel van boven verheerlykte. Nederigheid en hoogheid zyn dan hier, op eene treffende wyze, door een gemengeld. De eerste maakt my nederig, en dringt my de aardsche glorie niet te stellen tot myn deel; de andere vervult myne ziel met hoogagting voor zulk een Kind. Eeuwen gingen zwanger van allerlei voorspellingen aangaande het gewigtig heil, dat het aan de waereld geeven zou; maar Eeuwen vatten niet deszelfs grootheid en uitgebreidheid. Duizenden hebben dat geluk reeds lange genooten; duizenden genieten het tegenwoordig; en duizenden moeten het noch verkrygen. Is my de weg tot hetzelve niet toegemuurd? Zegt de Allerhoogste in zulk eene nadrukkelyke taal: wie tot my komt, zal ik geenzins uitwerpen? zal ik my dan niet heenen wenden, en zien met de Herders dat groot gezigt, den gebooren Heiland? Hy is niet van deeze waereld, hy is in den Hemel, derwaarts roept hy my; de aarde moet myn deel niet zyn. Kom dan ô Dag, luisterryke Dag van Jesus geboorte, laat ik andermaal uwe geheimen overdenken! ô eeuwig licht, dat van boven is, verlicht myn duister hart! laat ik gelooven, laat ik zien, laat ik deezer waereld niet zyn! Verniel voor altoos in my alle hoogmoedige gevoelens, en maakt my nederig van harte, op dat ik de heerlyke schatten van den algenoegzaamen. Zaligmaker geloovig moge aanneemen, en hem voortaan myne gehoorzaamheid betaalen: dan zal myn oog niet weenen, nog met treurigheid de waereld beschouwen, gelyk Noach op den eersten dag, toen hy de verwoeste aarde betradt, gedaan kan hebben; maar dan wil ik met de Engelen, die den lofzang over hunne Schepping en formering van het groot Heelal aanhieven, op eenen altoosduurenden hoogen toon beginnen ter eere van Hem, die de grootste Verborgenheden ons geleerd, en de | |
[pagina 408]
| |
waare verhooging uit de diepste elende ons aangeweezen heeft. O eeuwige Barmhartigheid ontferm u onzer, en help my in dit gewyde stuk!
O edele Deugd, sneeuwblanke Nedrigheid!
Leer ons de les des HeilprofeetsGa naar voetnoot(†) betragten,
De wuste waan als enkle dwaasheid agten;
Die d'armen Mensch van 't spoor der Reden leid.
Zagtmoedigheid door Jesus aangepreezen,
Och wilde gy steeds onze Leidsvrouw weezen!
Neem uit ons wat de Reden overmant,
Doe ons bedaard en wel te moede leeven,
En elk, die ons beledigd heeft vergeeven:
Och leg het heir der driften aan den band!
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|