De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
De Denker.
| |
[pagina 386]
| |
door exceptien en dergelyk soort van omwegen, niet ontspringen. Bepaal wat Mode is. Indien gy nooit ter school gegaan hebt, nog weet, wat het is eene bepaaling of beschryving van iets te geeven, zal ik het u uit myne galanterike Wysheid leeren. Hoor dan de definitie van de Mode. ‘De Mode is eene verandering van de gewoone leevenswyze, klederen, sieraadien en dergelyke dingen, ontworpen in de grillihersenen van eén Man, en slaafsch gevold door eene geheele Natie’. De Mode te volgen is eene pryzenswaardige vaardigheid van ziel en lighaam beide, om, naar de instelling der wetgeevende Mode-magt, huizen, klederen, sieraadiën, enz. min of meer spoedig te veranderen. ‘De misdaad dan, tegen welke gy zo lange jaaren gebullebakt hebt, is niet anders, dan dat de Lieden deeze Eeuwe gehoorzaam zich betoond hebben aan zekere Wetgeevende Magt; dit is hunne geheele misdaad. Maar is dit dan zulk een erg stukje? Gehoorzaamen is een van uw eigen lessen lang geweest, en blyft het noch. En indien dan al het misbedryf deezer Lieden bestaan heeft in eene gewillige volvaardige gehoorzaamheid aan zulken, die in het Artikel der Mode de Wet voorschryven, moest gy niet de Modevolgers, maar de Modefabrikeurs aangetast hebben. 't Komt my vreemd voor, dat u dit nooit in den zin geschooten is, hoewel gy uit de Historien geleerd hebt, dat men den vyand veel schielyker en volkomener overwint, wanneer men het Legerhoofd den kop afslaat, dan eenige zoetelaars, marketenters of byloopers opligt. Hadt gy u tegen ons in het kampveld begeeven, en vinnig onder de oogen gezien, ik geloof, gy zoudt ons overwonnen hebben, en met onze nederlaag zou die van alle Modevolgers gevolgd zyn. Maar ongelukkige Denker! gy hebt uwe wapenen tegen anderen gekeerd, die, ons alleen gehoorzaamende, onder onze baniere vogten, doch de bevelgeevende Magten, Wetgeevers deezer Eeuwe, hebt gy in vreede gelaaten. Roemryk bedryf! wy zullen u geenszins met laurieren kroonen. Schryft dus uwe Tegenparty aan U, gy moet my het regt doen van te erkennen, dat gy aan my eenen edelmoedigen vyand hebt, die, medelyden hebbende met uwe vrugtelooze pogingen, en misnoegd over de langduurige kwellingen, zo veele eerlyke en braave | |
[pagina 387]
| |
Navolgers der Mode aangedaan, eindelyk beslooten heeft de duistere schillen van de oogen uwer denkende ziel afteligten, en te leeren, waar gy uwen vyand zoeken en bevegten moet. Tot zulken edelmoedigen stap zou ik nimmer gekomen zyn, ware het niet dat ik thans bezig ben myne Koninglyke heerschappy en wetgeevende Magt over de zielen en Lighaamen, van de aanzienlykste Dames onzer Provintie af tot de minste Boerin toe, vrywillig en ongedwongen, neer te leggen. Ik heb vyf en twintig jaaren lang zonder tegenspoed of verlies van eenige Conquesten geregeerd; zelfs heb ik, geheel ongezogt, en dikwils tegen mynen wil, op den vriendelyken aandrang en onderdanige belofte van de stipste gehoorzaamheid, myne heerschappy uitgebreid tot in twee nabuurige Provintien. Eindelyk wordt men egter, gelyk Karel de V., de regeering moede, vooral als men, gelyk ik, zyne schaapjes op het droog heeft, en overvloedige vrugten van zyne heerschappy plukken kan. Dus leg ik thans mynen scepter glorieryk neder, en laat anderen, die lust en genie, waarop het zeer aankomt, hebben, over, om dien weer op te vatten. Dan om weêr te keeren, waar ik begonnen heb, moet ik u, edelmoedigheidshalven, ontdekken, dat u onbekend gebleeven is, in weêrwil van al het spiongeld, dat daarvoor door u betaald is, ik meen, den eersten oorsprong of de eigenlyke Wetgeevers der Mode, die al het kwaad gebrouwen hebben, waarover gy zo lang en bitterlyk gejankt hebt. Laat ik U tot dat einde vraagen, Heer Denker! hebje wel ooit de Haagsche Kermis gezien? - een raare Vraag! - Neen, zo raar niet, als ge mogelyk denkt. Ik zal eens onderstellen, dat gy ze gezien hebt om korte metten met u te speelen. Zeg my, was die Kermis niet zeer luisterryk? Kan uwe Amsterdamsche daarby wel haalen? Hebt gy 'er geene vreemde Tronien ontmoet, Tronien nooit in uwe stad vernoomen? zyt gy eenigzins oplettend geweest, gy zult ze zekerlyk met aandagt beschouwd hebben, alzo ze, boven alle andere gemeene Vaderlandsche gezigten, door eenige Ambassadrike trekken uitmuntten. Weet gy, wie deeze waren? Zy waren de Gezanten der wetgeevende Magt van Londen en Parys in het stuk der Modes, gekoomen niet op ons de wet te zetten, maar alleen om eene vriendelyke | |
[pagina 388]
| |
ontdekking van zaaken, hier toe betrekkelyk, ons te geeven, om de nieuwste veranderingen van klederen en sieraadin ons te laaten zien, en voorteslaan, of wy, als gecombineerde Mogendheden, volgens eenige oude Tractaaten, al in de twaalfde Eeuw gemaakt, lust hadden de gemelde nieuwe Wetten ook aan onze onderdaanen voor te schryven. Gelyk de Koningen gewoon zyn niets te doen dan uit eigen belang, want Koningen zyn menschen, Menschen zyn bezet met Eigenliefde, Eigenliefde droomt altoos van belang; zo nam ik niets aan, noch verwierp iets, dat met myn belang streedt. Voor myner onderdaanen geluk droeg ik weinig zorg, dit is der Koningen gewoonte, voordeel was de ziel van de zaak, Ziet, hoe ik, die om alles geheim te houden, geen Staatsministers dulden wilde, myne zaaken beleide. In de maand van Mey is de Haagsche Kermis, gelyk ik u gezegd heb, de algemeene rendezvous der Modegezanten; alle jaaren begaf ik my met myne Huisvrouw derwaards: myne majestueuze Tronie zult gy 'er denkelyk ook wel gezien hebben. Daar gaf men ons opening van alle zaaken. Wy hoorden, en zagen, doch zeiden weinig. Wetgeevende Magten houden zich geslooten. Voornaamelyk gaven wy agt op de nieuwste Modenwetten te Londen en Parys, dien men niet op Parkement geschreeven, maar in allerlei Galanteriën, Kapsels, Dragten, enz. uitgedrukt, medegebragt hadt. Wanneer het myn belang vorderde, kogt ik 'er veel van; zo niet, dan maar zeer weinig. Ik droeg byzonder zorg, dat ik alles naauwkeurig afkeek, zonder my aan die Gezanten der buitenlandsche wetgeevende Mode-Magten te verklaaren, of ik in myne en de nabuurige Provintien dezelfde Modewetten zou invoeren dan niet. Eenige dagen in 's Hage dus doorgebragt hebbende, maakten wy ons eindelyk vaardig tot de terug reize, somtyds wel eens eenen brief aan onze getrouwe Onderdaanen vooruitzendende om hun van den dag onzes vertreks te verwittigen, alzo zy zelden, by onze afweezigheid, nalieten door hunne Domestiken, dan wel zelve aan myn huis te komen vraagen, wanneer wy stonden terug te keeren. Zodanig wat myn Koninglyk Gezag gevestigd; zo brandde men naar nieuwe Wetten; op zulke my lievende Onderdaanen mogt ik roemen. Ondertusschen, daar myne Vrouw en ik, voor dat we de reis begonnen | |
[pagina 389]
| |
hadden, onzen zeer grooten winkel van onderen tot boven hadden opgeschommeld, om te zien, welk ouderwetsch goed wy over hadden gehouden, dat nu agter de bank lag, en het geen wy egter behoorden kwyt te zyn, maakten wy op de terug reize een Plan, welk goed van ons nieuwmodisch zou gemaakt worden, welk niet. Het oudste lag doorgaans, gelyk natuurlyk was, het eerste aan de beurt, en moest om 'er geen verlies langer aan te lyden, het eerste aan den man. Volgens onderling overleg maakten wy dan de nieuwe Modewet, die in onze Provintie voor eerst zou stand houden tot nader order, en in de nabuurige ook zou overdraagen en mede ingevoerd wordenGa naar voetnoot(*). 't Gebeurde ons niet altoos, dat myne Wetten overeenstemden met die van Londen en Parys; doch ik was een vry Vorst in myn Land; eigen belang dreef by my boven. Myne Onderdaanen waanden altoos wel geene andere Mode te draagen dan de nieuwste der gemelde steden; doch ik was voorzigtig genoeg om hun niet te zeggen, dat zy somtyds zes of agt Modes ten agteren waren. Om eene geheele rebellie tegen my voor te komen, hing ik hun niet meer aan den neus, dan ik wilde, dat ze weeten zouden; zy moesten my gehoorzaamen. Men kan in Engeland en Frankryk zulke Wetten maaken, als men wilde; maar men hadt daar geen gezag om zulke hier in te voeren, die men begeerde: ik, en geen ander moest regeeren. De neiging van myn Volk om juist op zyn Parysch of Londensch gekleed en opgesierd te gaan, was een hunner grillige kuuren, die ik nooit zou geduld hebben, maar nu door de vingeren zag, wyl ik met dat al in rust kon blyven regeeren, en myn belang voortzetten. Niet zelden, (want wy zagen in den Haag honderd nieuwe dingen, die men onmooglyk kon onthouden) ontsnapte ons het een of ander, dat volstrekt allernieuwmodisch te Parys, Londen of zelfs in den Haag was, het welk meenig anderen verbysterd en verleegen zou gemaakt hebben; ook bleeven dikwils onze Koffers lang onder weg, en wy waren t'huis al uitgerust, eer zy opdaagden; dan in beide gevallen wisten wy ons wonder wel te redden. Als 'er maar kans toe was, | |
[pagina 390]
| |
hielden wy onze komst één of twee dagen verborgen, in welken tusschentyd myne Vrouw, die zo vlug met de naald kon speelen, als de wind het haantje van den toren doet draaien, het oude opgeschommeld goedje zodanig verhanselde, dat het inderdaad eene nieuwe Mode geworden was, van welke geen schepsel te Londen of Parys immer hadt gedroomd. Gelukte het ons niet ons arrivement geheim te houden, wy waren verpligt van den nood eene deugd te maaken, en te verklaaren, (om intusschen tyd te hebben tot eene metamorphosis, gedaanteverwisseling, onzer oude Galanterien) dat onze Koffers nog niet waren aangekomen. By de komst van deezen, of wanneer wy gereed waren met het proclameeren onzer nieuwe Modewetten onder onze Onderdaanen, verscheenen wy in het Publiek, en zetten ons op onzen throon, dat is, wy vertoonden ons in onze Winkelbank, zelve aangedaan met een nieuw snufje, om de drift onzer onderdaanen gaande te maaken. Zo dra hadden de livreybedienden, Kameniers, Dienstbooden, en verder soort van dienstbaare schimmen, ook even gewillig als de rest aan onze heerschappy onderworpen, ons niet gezien, of zy snelden naar huis om de blyde tyding van onze aankomst aan hunne Heeren en Dames te brengen. De Koetsier was 'er altoos maar sober mede in zyn schik. De goede kaerel toch ontving 'er altoos onmiddelyk order op om de paarden en koets gereed te maaken, en hen aan myn Hof, dat is, ten mynen huize te brengen. Veeltyds kon men zo lang niet wagten. Men kwam dikwils te voet by my aanloopen, om de nieuwe Modewetten met eene onderdanige eerbied uit myne handen te ontvangen: zodanig was altoos de yver en liefde van myn Volk voor myne wetgeevende Magt; ik heerschte willekeurig; Parlementen dulde ik niet. De grootste toevloed van myne onderdaanen kreeg ik altoos, wanneer 'er 'savonds op den dag myner publieke verschyning Salet was, zo begeerig was men myne nieuwe Wetten aan myne andere Onderdaanen, van myne komst en van dezelve nog unkundig. te vertoonen, en de jaloesie gaande te maaken. Ik kan U niet uitdrukken, welke glorie myn hart gevoelde, welke ophuppeling myne ledige beurs onderging, als ik op myne groote Toonbank, waar ik zorg droeg, dat 'er dan niets over hoop lag, myne nieuwe Modewetten ten toon kon spreiden. Petit Maitres, Dames, Pronkepinkjes, saletreutjes en dergelyke, altoos gerekend voor myne beste Onderdaanen, om dat zy het meeste | |
[pagina 391]
| |
voor myne beurs opbragten, complimenteerden vooraf, allerhumblest, my en myne Vrouw over ons gelukkig arrivement; zy vraagden dan met een singuliere affectie en reverentie naar onze gezondheid, en kwaamen, na deeze Koninglyke opwagting gemaakt te hebben, eindelyk tot de Hoofdzaak, waar zy moesten zyn. Op de vraag naar de nieuwste mede gebragte Modes van de Haegsche Kermis, antwoorde en verklaarde ik, met eene Majestueuse houding, wat voortaan volstrekt voor oud moest gehouden worden, en daarop uit myne koffers voor den dag haalende, met een byzonderen zwier, dat waarlyk nieuw was, of het geen ik door willekeurige magt van oud nieuw gemaakt hadt, zeide ik hun rond uit aan, welke nieuwe Wetten der Mode voortaan stand zouden houden. Hadt men te Londen, Parys, of in 's Hage geene nieuwe veranderingen in alles gemaakt, en bevondt zich myne beurs, door sterke purgaties afgemat en leedig, in een kommerlyken staat, dan verklaarde ik, de tegenwoordige Parysche Pelices voor oud, en waaraan myne Vrouw eene andere Kap gezet hadt, noemde ik nieuw, gelyk zy het ook in de daad waren, wy loogen alles niet: de helft circa was ten minsten nieuw. Ik kan u niet zeggen, met welke opgetoogenheid, verwondering en goedkeuring alle myne nieuwe Modes, zelfs de nieuwe kap der Pelice bekeeken wierden: Hoe gluurden de oogen! Hoe veele straalen van begeerlykheid vloogen 'er uit! Hoe tintelden zy van drift om het eerste myne nieuwe Wet uit myne handen te ontvangen! Hoe prees men den Uitvinder! Welker sublime gout (verheeven smaak) hadden de beschaafde Buitenlanders boven onze styve Landgenooten! O! dat alles was heerlyk, dat moest men aanstonds hebben. Terwyl ik alle die welspreekende harangues en lofspraaken met een inwendigen lag aanhoorde, en my met zo veel regts, als de waare uitvinder, deezer eigende, die zy den vreemden toezwaaiden, greep ik fluks elle en schaar by de hand om aanstonds het gekogte af te snyden, en naar het vertoonde Model te laaten maaken. Op die wyze geraakte ik, binnen weinige dagen, veelal myn oud goedje kwyt, niet zelden voor een hoogeren prys, dan ik 'er zes jaaren te vooren voor zou hebben durven vraagen; het oude was nieuw; men was geen kleintje in zyn schik, en ik niet minder wel te vreede, myne Wetten waren aangenoomen, Modewetten, die men nergens anders dan in myne Stad ken- | |
[pagina 392]
| |
de, myne beurs wierdt dag aan dag rykelyk gespekt. Een koninglyke gril kwam my somtyds zes of agt maanden daarna aan, doorgaans als al myn oud goed uitverkogt was, of myne Vrouw met haare vier Winkeldogters niet meer te naaien hadt; dan arriveerde 'er onverwagt een nieuwe Mode uit Parys: myne Kamer was Notabene Parys, myne Vrouw en ik hadden ze daar verzonnen. Niets meer was 'er noodig, hadden wy geld gebrek, dan een weinigje aanpryzens, en onze nieuwe inventie vloog, dat het een lust was, van de hand. Als de een ze hadt, dan moest ze de ander ook hebben, dit was zo vast als tweemaal twee vier, geen wonder, onze Onderdaanen harmonieeren wonderlyk, zy neemen alle de Wetten aan, die wy geeven. Daar wy dus, door onze billyke regeering en de uitneemendheid onzer nieuwe Mode-wetten, een goeden naam buiten 's Lands verkreegen hadden, kon het ons niet ontgaan, of ik zag myne Wetten in de twee naasten Provintien, binnen één maand tyds, al mede aangenoomen, en men badt my, door brief op brief, myne nieuwe Modes over te zenden. Op dezen trant, om niet meer te zeggen, by voorbeeld, dat ik met Kameniers en Meiden even eens geleefd hebbe, heb ik nu vyf en twintig jaaren geregeerd, beiden over de Zielen en lighaamen myner gewillige Onderdaanen, langs welken weg ik ryk ben geworden, en de heerschappy moede. Ik leg nu mynen Scepter neder, en worde een onderdaan; maar niet van een nieuwen Opvolger, want in my zelven kenne ik de deugdelykheid dezer heerschappy zo wel, dat ik voortaan als een volslagen rebel wil leeven, en geen Mode meer volgen. Gy kunt, Heer Denker! uit dit verhaal opmaaken, dat gy voortaan niet tegen de Mode, maar tegen de Modefabrikeurs vegten moet, zult gy uw oogmerk te boven koomen. Zy zyn het, die, als het hun in de zin schiet, of de beurs dat vordert, nieuwe Modes in hun brein smeeden. Door zulken laaten zich duizende gekken ringelooren, niet begrypende, dat het geenen niet te doen is om iemand daar door een waar genoegen te bezorgen, dan wel om deszelfs beurs van den huig te ligten. Als gy anderen dit beduiden kunt, zult gy hun geen kleenen dienst doen. Dank my voor deeze edelmoedige gewigtige ontdekking. Ik gaa voor myn gewonnen geld een Kasteel koopen, om daar voortaan gerust te leeven, en u met alle yverige Navolgers van de wispelturige Modes uit te laggen, zo lang ik leeve, en gy gek genoeg zyt die slaafch te volgen. Ik blyve enz. |
|