| |
| |
| |
De Denker.
No. 514. Den 2 November 1772.
[Vreemde manier van iemand vermaak aan te doen door het laaten zien van Spin- Rasp- of Dolhuizen.]
Nihil hic nisi triste videbis.
Ovidius.
Dat men ons aanzienlyk Raadhuis, door eene heilige zugt tot het Recht; onze fraaie Kerken, door een waardigen yver voor den Godsdienst; onze Godshuizen, door eene medelydende liefde voor de Armen; onze Scheeps- Arsenaalen, door den trek naar het behoud der Vryheid gebouwd, en zo uitneemend wél onderhouden, aan Vreemdelingen, of Vrienden, die van elders ons koomen bezoeken, laate zien, is eene zaak, waar voor veele billyke redenen pleiten: maar hoe men smaak kan vinden, of zich verbeelden Vreemdelingen of Vrienden te onthaalen, wanneer men hun Spin- Rasp- of Dolhuizen laate zien, is iets, dat ik noch niet begrypen kan. Dit laatste is egter zo gemeen als het eerste. Men is niet te Amsterdam geweest, of men is niet wel onthaald, als men niet deeze drie laatst genoemde plaatzen gezien heeft, gelyk men, voornaamelyk, onder Lieden van minderen rang dus spreekt; doch het smert my te weeten, dat fatsoenlyker menschen zelve zich zo ver kunnen verlaagen om gemelde Huizen, vermaakshalve, te gaan bezigtigen. Ik wil niet ontkennen, dat het eenen weldenkenden man altoos een onuitspreeklyk genoegen moet geeven, als hy de burgerlyke Maatschappy gezuiverd ziet, door de zorg eener wyse Regeering, van Lieden, die door een eerloos gedrag de gemeene rust en orde stoorden, en als aansteekende pesten anderen door verleidende voorbeelden vergiftigden: doch by deeze beschouwing koomen andere daarte- | |
| |
gen weegende bedenkingen boven, die dit genoegen grootelyks hinderen.
Men brenge, gelyk men waant om my te vermaaken, (wat anderen naam zal ik het toch geeven?) my in een Rasphuis. Het hegt Gebouw, de zwaare deuren, de yzere grendels en rammelende kettingen zyn de eerste vertooningen, die my de akeligheid der plaatze voorspellen. Zy doen aanstonds het haatlyken ontroerend denkbeeld van eene verloore Vryheid in myn hart opryzen, en staan, in plaats van my te vervrolyken, my ter neder. Deeze voorbereidsels tot bedeesdheid worden straks gevolgd van droeviger tooneelen. Een party boeven, kloek van lighaam, in den fleur van hun leeven, nog kloeker van ziel, schrander doorgaans en spitsvondig, wel bespraakt, vrymoedig en rustig, die uitmuntende leden der Maatschappy hadden kunnen zyn, veroordeeld en gekluisterd te zien tot eene gevangenis van veele jaaren, zo niet voor het geheel leeven; om dat ze wegens bedreeven euveldaaden den dood niet ten vollen verdienden, of op dat ze straf van hun misbedryf draagende, door onverbeterlyke boosheid niet verder de stille Maatschappy ontrusten, en bederven zouden; zulk eene party boeven te zien, zeg ik, is eene vertooning, die een menschlievend hart ten uitersten moet aandoen. Onder deezen telt men somtyds zoonen, die de graauwe hairen des beste Ouderen met smerte hebben doen ten graave daalen: men vindt 'er Mannen onder, die, jongelingen zynde, zich zelven en anderen tevens, door de verleiding bedorven hebben: men ontmoet 'er Vaders, die Vrouwen en Kinders ongelukkig hebben gemaakt: men verneemt 'er die uitsteekende konstenaars zouden geweest zyn, hadden ze vlyt en vernuft met brave zeden willen paaren: met één woord; men ziet hier in, de leevendigste en aandoenlykste schildery, de edelste vermogens vertrapt, vertreeden, en verdorven, terwyl nog de gevangenis,
| |
| |
nog de tugt, nog het godvrugtig vermaan, van tyd tot tyd, onafgebrooken, deezen boeven gegeeven, in hun allen uitblusschen het genoeglyk herdenken aan de oude ongeregtigheden. - Op zulke eene aangenaame vertooning meent men Vreemdelingen of Vrienden wél te onthaalen: ongelukkige smaak! ten minsten (wil men het wat verbloemen, of het kind eenen anderen naam geeven) droevig middel ter voldoening der nieuwsgierigheid! Maar hoe laag denkt men van de weetlust onzer Vrienden? Zyn ze nieuwsgierig naar zulke leevendige afbeeldingen van gestrafte euveldaaden, men kon ze dan op eene andere plaats brengen, daar galg en rad gestrenger predikers zyn van billyk betaald gezette ondeugden.
Een vrolyker uitspanning tot aangenaamer vermaak beelden zich sommigen in, den Vreemdelingen, of hunne Vrienden aan te doen, wanneer ze hun een Spinhuis laaten zien dat zelden wordt overgeslagen. Dan dit vermaak verraadt, myns inziens, niet minder eenen ydelen smaak, en schynt my toe onder de wreede plaisiren geteld te moeten worden. Men belacht en spot met den eerloozen hoop Vrouwen en jonge Dochters, die men daar ontmoet, welke, spoort men de oorzaak van haar misbedryf na, veel eer beklaagd verdienen te worden. Een groot deel derzelver is zekerlyk eerst verleid door ondeugende Fielten, die de eerste aanvallers haarer eerbaarheid zynde, haar geschonden hebbende, ongestraft zyn weg gaan, en nu schuilen in het donkere. Zy, haare eer verlooren hebbende, en wanhoopende immer in de waereld met medelyden behandeld te zullen worden, of den kost by braaven te zullen winnen, zyn moedeloos tot een tweede en volgende misbedryf vervallen, waartoe zy nimmer zouden gekoomen zyn, indien ze na het eerste schuldbedryf, uit de klauwen der verleiding en moedeloosheid, door een ontfermende hand gerukt waren. Om geene andere
| |
| |
reden wordt eene geschonde jonge Dochter sterker door verleiders in het vervolg aangevallen, dan om dat zulken hoopen haar gemakkelyker dan eene andere tot onderdanigheid aan hunne lusten te zullen brengen. Met den tyd in het kwaad voortgaande, verhardt dan het hart eener hoere, wordt gewoon aan de misdaaden, verkleint ze hoe langs hoe meer, en de zonde schynt op het laatst byna geene zonde meer te zyn, in welken staat zulk een mensch zeer gemaklyk eene verleidster van andere Dochteren kan worden; want dit is de aart der ongeregtigheid, dat men gaarne daarin medgezellen heeft. Een ander deel deezer eerloozen heeft haaren val alleen te danken aan het geld der ryken, die de armoede opmerkende, het geld te baate namen, om, daar zy eene fraaie en jonge vonden, haar hier door tot hunnen wil te krygen, welk de reden is, dat men de fraaiste Vrouwen veeltyds onder de ontugtigen vindt. De schoonsten lyden altoos de meeste aanvallen ter verleidinge. De armoede van veele geringe Dochteren, en de stoute aanvallen der Mannen, dikwils of meest onder het glimpig voorwendzel van haar te zullen trouwen, zyn dan de twee voornaamste oorsprongen van het verderf deezer ongelukkigen. Weinige en mogelyk geen eene volhardt met genoegen in dit ontugtig leeven, gelyk veelen erkend hebben. Wilde de waereld haar minder beschimpen, en zich meer over haar ontfermen door ze aan den kost te helpen, eer ze volkomen in het kwaad verhard zyn, of ten minsten uit het geweld der verleiding rukken, men zou derzelver getal haast verminderd, en de Spinhuizen ledig zien. Men heeft toch voorbeelden genoeg, dat eene eens of andermaal bedroogen Dochter, in handen van trouwhartig vermaanende en over haar waakende luiden gevallen, onberispelyk van gedrag geworden is; men heeft meer dan eenmaal eene hoer zien trouwen, die daarna de zedigste vrouw der waereld is geworden: zo veel
| |
| |
doet het dan de vallenden met bespottingen te overlaaden of haar uit het verderf te rukken door louter medogen. Zie ik dan in een Spinhuis eene menigte, die door armoede, door 't gezigt van het geld, door beloften van trouwen of door de eerste aanvallen van wufte Mannen ten verderve gebragt is; Dochters waar over zich niemand heeft willen ontfermen, maar welke elk dartel schepsel al verder heeft willen verderven; Dochters, die der Ouderen vermaak eertyds geweest zyn; Dochters, die buiten de verleiding de getrouwste Echtgenooten, en braafste Moeders zouden geworden zyn: zie ik zulken, dus gevangen, dus getugtigd, terwyl haare verleiders zelve onbekend blyven, en met deeze elende schimpen, hoe kan het dan een braaf, deugdzaam, menschlievend hart vermaaken, deeze ongelukkige schepsels te zien, of aan anderen ter vervrolykinge te vertoonen, ik laat staan met hen te spotten en te railleeren, te meer daar de Fielten, die de eerste oorzaaken van al dit kwaad zyn, niet hebben kunnen ontdekt worden, en nu strafloos daar heen leeven.
Vreemdelingen en Vrienden, van buiten ons bezoekende, worden, ter derden, vermaaks- of nieuwsgierigheidshalven, in een Dolhuis gebragt. Uitzinnig vermaak! vreemde voldoening der menschlyke neuwsgierigheid! laat ik het noemen woeste nieuwsgierigheid! hoe kan men daartoe koomen? Eene gevangenis, een Rasp-een Spinhuis leert my de gevolgen der gestrafte ongeregtigheid, doch vermaakt niets: een Hospitaal, met kranken of gewonde soldaaten gevuld, doet my de elenden der waereld beweenen, maar geen een van alle deeze elenden kan in myn oog haalen by die van een Zinnelooshuis. Daarin, dunkt my, is het toppunt van alle mogelyke menschelyke elenden, die in de waereld plaats kunnen hebben. Wat is hy toch, die beroofd is van zyn verstand? kan hy nader komen by de Dieren, of is hy niet by kans ge- | |
| |
lyk aan een Dier? De twee opperste zegeningen, de glorierykste uitmuntendheden van den mensch zyn toch reden en onsterflykheid: de eerste mist een onzinnige. Beschouwt men dan veele zinneloozen, men zal hen allen op eene verschillende wyze krankzinnig vinden, dat onze smert moet vermeerderen: de een verbeeldt zich een Koning te zyn, en wil in een kakstoel als op een throon zitten om te regeeren; een ander waant, dat hy een slaaf is; een derde wat anders; als de een zich inbeeldt in den hemel te zyn, waant een ander in den afgrond te zyn gestorr; als de een lacht, weent de ander; als de een stil is en nimmer spreekt, huilt en tiert de ander; als de een godvrugtig op zyne wyze zit te bidden, vloekt en zweert de ander; met één woord, zulk eene droevige verscheidenheid onder de krankzinnigen, zulk eene kwaal in menschen van hoogen zo wel als laagen staat, in lieden van allerlei ouderdom, in menschen, die voorheen voorbeeldig van leeven en gedrag geweest zyn, tezien, kan niet anders dan met een hart doorgrievende aandoening beschouwd worden, vooral als men denkt, dat de meesten onschuldig in zulken staat van elende zyn gestort. Er is toch niet meer noodig, dan eene kleine verandering, belediging of verstopping in de hersenen om den schrandersten staatkundigen dwaas, den grootsten Geleerden onwys, den moedigsten krygsman een kind, den godvrugtigsten godloos in woorden te maaken. Welken verbaazenden en nog onbekenden invloed heeft niet de minste ongeregeldheid in ons gestel op onze ziel? wie peilt dit geheim? De bedenkingen daerenboven, dat het elendig leeven der zulken meestal tyden lang duurt, zelf langer dan dat van anderen wordt uitgerekt, moet ons medogen met hem veel meer vergrooten. Zeker het is dan een wreed vermaak, 't is iets onmenschlyks, vermaak te vinden in het bezien van een Zinnelooshuis: zulk eene nieuwsgierigheid is eene dolle begeerte om
| |
| |
het uiterste toppunt der menschlyke elende in de waereld te beschouwen. Is men een mensch, en kan men dat verdraagen? Het geheugt my, dat de jammerlyke toestand deezer ongelukkigen zulken diepen indruk op myn hart reeds gemaakt hadt, toen ik een kind was, dat ik nimmer langs een Zinnelooshuis zou gegaan hebben om eene boodschap voor myne Ouders te doen, als ik een anderen weg kon vinden: ook hoore ik noch nimmer, dat zulk een ongeluk van Zinneloosheid iemand is overkomen, zonder diep te verzugten. Den Geneesheeren, die kundig zyn, en derzelver eerste beginselen in een mensch ziende aankomen, gelukt het somtyds het dreigend ongeval door geneesmiddelen af te weeren, gelyk ik meer dan eenmaal heb gezien; doch te laat geraadpleegd, of de ongesteldheid des lighaams de geneezing hardnekkig weerslaande, hoe weinigen ziet men dan daarvan herstellen? - Terwyl wy dan met waare dankzegging gedenken aan onze Overheden, die Rasp en Spinhuizen, ter weeringe van het voortkruipend kwaad, en ter bewaaringe van de lieve rust en goede orde gestigt hebben, terwyl wy met vreugde hunne liefdezorg roemen, dat ze Zinnelooshuizen gehouwd hebben, op dat we niet dagelyks de droevigste voorwerpen van krankzinnigheid op onze straaten zien indruk zouden maaken; laaten wy, die ons zelven tegen zulke bezoekingen niet bewaaren kunnen, den Allerhoogsten danken, dat hy ons dus lang behoed heeft tegen zulke elende, en bidden, dat hy ons verder behoede. Ons verstand werde, ten vertooge onzer waare dankbaarheid, met alle vlyt ten goede aangekweekt, en verbeterd! Het leere ons in klaaren zin, hoe hoog ons voorregt boven dat der Dieren of deezer ongelukkigen zy. Het werde nimmer te koste gelegd, om onzen Schepper of zyne Openbaaring te beledigen! - Een wys Schryver geeft my deeze lessen, die ik thans mynen Lezeren weder overgeeve. ‘De mensch is zo ver- | |
| |
anderlyk als God onveranderlyk is. God is goed. Zie ik niet in ontelbaare gevallen deezes leevens de bloote hand der Voorzienigheid, als uitgestrekt aan deeze zyde der wolken, om ons tot het goede te wyzen? Nu ons ontdekkende, hoe weinig de waereld ons kan geeven, door derzelver volkomen geneugte over ons uit te gieten, ten einde onze harten te vestigen op een betere: dan ons toonende, in de elende van anderen, voor welk een heir van rampen wy hier beneden bloot staan, met oogmerk om ons in ontzach te houden, schoon wy onbeschaadigd bleeven: dan alle onze ontwerpen den bodem inslaande, en ons geluk uit die verwoesting doende te voorschyn komen om geene andere reden, dan om ons ootmoedigheid en dankbaarheid te leeraaren; en tevens op wien wy ons verlaaten moeten, doende ons blyken, dat de meeste onzer zegepraalen dwaalingen zyn, en onze te loorstellingen ontkomingen zyn. Nu, om onzen waan te beteugelen, ons op den rand van het graf voerende, wanneer wy ons veiligst dachten te zyn: dan weder ons de kaaken des doods ontrukkende, wanneer geen menschelyke hulp meer voorhanden was, om ons dus tot godsvrucht te ontvonken, en tevens ons voor de pyn der wanhoop te beschermen: nu onze oogmerken in spyt van alle wysheid, verydelende; dan, in weêrwil van alle onze dwaasheid ons zegenende: doende de zegeningen ons genieten om het leeven ons aangenaamer te maaken; en het tegendeel derzelver bejegenen, om 'er ons van te speenen: ons dus alzins met voorraad bezorgende voor deeze en de toekomende waereld, in zo verre zulks met de menschelyke natuur kan overeenstemmen. - Welk een glorieryke afbeelding van de Godlyke Goedheid is deeze! De wyste kan zyne verpligting desaangaande niet half voldoen door het verhevenste gevoelen, noch de beste door de diepste erkentenis van dezelve. - Laat ik dan hier alleen byvoegen, dat de mensch, in zyne leeroefeningen, het nuttigste en noodigste boek overslaat, die zich zelve verzuimt te leezen.’ - In de elende van anderen is geen vermaak geleegen.
|
|