De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Nadeelen der Zindelykheid.Wy hebben in ons laatste Vertoog onzen Vaderlanderen regt gedaan, en hunne pryselyke Zindelykheid verdeedigd. Laat ons nu eens het blaadje omkeeren, en het misbruik, dat alle goede dingen kwaad maakt, overweegen; want dat men den edelen middenweg ook hierin verlaaten heeft, en tot uitersten overgeslaagen is, van welke men behoorde terug te keeren, gaat zeker genoeg, en zal nimmer van onbevooroordeelden ontkend worden. Mogelyk waren onze Landsgenooten daarvan reeds afgebragt en te rug gekeerd, indien men minder met die overmaate van properheid gespot, en meer derzelver nadeeligen invloed en gevolgen beweezen hadt. 't Is wel een hachelyke stryd tegen de gewoonte te kampen; kan men egter zonder wonden in dien stryd vegten, men behoort de overwinning te beproeven. Onze Landsgenooten zyn niet geheel ongezeggelyk; veele oude gewoonten, zelf die onverschillig waren, zyn verzaakt, en onze hedendaagsche Dames toonen, in het aanneemen van nieuwen, de ongemeene opgehelderdheid van haar verstand. En wat zouden wy, de gemakkelykste volgzugt in deezen ziende, aan de geneezing van het verstandigste deel der Natie twyfelen? Op veele plaatzen onzer Provintie (op dat wy weêr met den Boer, het nuttigste Lid der Maatschappy, be- | |
[pagina 338]
| |
ginnen) trekt de Landman zynen hooiberg aan zyn huis; of liever, schuur en wooning zyn onder één dak begreepen zonder door geheele muuren of beschotten van elkander gescheiden te zyn. Een Gelderschman integendeel stigt zynen hooiberg afzonderlyk van zyne wooning. Onze Boeren begrypen het anders. Tweemaal daags te sleepen met het losse afvallende hooi uit den hooiberg over het schoone erf, verbiedt de Zindelykheid: men vermydt deeze slordigheid, als de hooischuur en wooning onder één dak gebouwd zyn. Deeze onze Zindelykheid is zeer nadeelig voor de gezondheid. De uitwaassemingen van dat voedzel voor het vee zyn, al is het droog ingezameld, ongemeen sterk en langduurig. Gebruikt men in den Zomer, properheidshalven, niet het huis; maar woont men naast het hooi in een klein vertrekje, dat alleen door een laag beschot van eenige weinige voeten van het zelve gescheiden is; men woont in den dampkring deezer uitwaassemingen, welke dikwils, byzonder by vogtige jaaren, zo sterk zyn, dat de Boer met de zynen eenige dagen uit het huis vlugten moet. Men heeft voorbeelden van Liéden, die het gewaagd hebben in het nog broeiend hooi te slaapen, met dat gevolg, dat ze den tweeden nagt hun bed niet hebben behoeven te spreiden Veeltyds is het hooi zo stofferig, gelyk men spreekt, dat zy, die het de beesten voorgeeven, nu en dan naar buiten moeten loopen om adem te scheppen, of uit te hoesten. Men kan hieruit genoeg afleiden, waar van daan veele Hollandsche Boeren (asthmatici) kortborstig worden, en dat ongemak tot den dood toe behouden, zo eene andere Ziekte hen niet ten grave sleept, eer het deeze doet. Een Gelderschman, en ook sommigen onder de onzen, zyn hiervan vry; want hunne hooibergen, in de open lucht, van het huis af, gezet, en niet dan van boven tegen de inwatering gedekt, geeven eene vrye uitdamping, aanstonds door den wind, die 'er rondom vry heenen spoelt, weggenoomen: Vee nog mensch ademt dezelve in. Laaten dan de Bouwheeren van nieuwe Boeren bruikers tegen dit nadeel der Zindelykheid voorzien, en het leeven der menschen hooger schatten dan deeze properheid. 't Staat zindelyk en wel in 't oog, houten huizen, met zwart, wit, rood en andere kleuren netjes geschil- | |
[pagina 339]
| |
derd, te zien, die men van buiten en binnen met dwylen kan afneemen, en alle twee jaaren propertjes laaten opschilderen. Hoe veele Dorpen onzer Provintie, ten minsten voele of de meeste, en somtyds alle huizen van één Dorp zyn dus gebouwd? Dwaaze, schaadelyke Zindelykheid' in een land daar men somtyds maar een halven voet van het onderaardsche water woont; daar men, met al zyn schilderen, de reeten van 't hout op den duur niet kan digt houden; daar zo veele koude vogtige winden waaien, want zy, die koud doch droog zyn, doen minder nadeels; in zulk een land te woonen in houten huizen, is eene Zindelykheid, die te ver gaat. Ik heb 'er gevonden, die beweerden, dat de houten wooningen niet aan de Zindelykheid, maar aan de mindere kosten ter opbouwinge toe te schryven waren: is dat zo, dan is de rekening kwalyk gemaakt, wyl steenen huizen op den duur op verre na zo hoog niet zullen loopen: dan waarom bouwen de gegoedste Boeren. zelf aanzienlyker Lieden, genoeg van geld voorzien, zulke wooningen? Wy konden deeze huizen, hoe koud ze ook zyn, ligt dulden, en gelooven, dat men 'er, zelf in drooggemaakte Meeren en Plassen, minder nadeels van lyden zou, indien men noch dezelfde oude robuste Hollandsche lighaamen hadt. Dan de Boeren zelve zyn thans de grootste Koffy en Theeslempers, en hebben daarenboven thans een middel uitgevonden om minder te werken en meer dan voorheen te winnen, dat hen doet verzwakken. Treeden wy ter Stede in; men schynt gezet geweest te zyn om de Zindelykheid te vertoonen in het planten van Boomen langs de gragten, zelfs in de straaten. Anderen mogen dit aan de lust om eene Stad te verfraaien, toeschryven, en het mag 'er iets van hebben, schoon men niet ontkennen kan, dat hy, in veele oorden, een zindelyk Man geheeten wordt, die zyne wal met Boomen beplant. Ik voor mv ben een Liefhebber van Boomen, en bemin nooit een kaal Land; maar de overtuiging van derzelver schaadelykheid in Steden, en byzonder op smalle gragten en enge straaten is zo groot, dat ik ze liever ter neêr zie houwen Boomen, vooral die men in het wild laat groeien zonder ze plat te scheeren, dat het sieraad iets vermindert, waassemen ongelooflyk veel uit; beletten de vrye doorspoeling des winds, en de zui- | |
[pagina 340]
| |
vering der Steden. Ik heb eene digt beplante Buitenplaats gekend, waarop men telkens ziek wierdt: ze was lang een goede legpenning voor de oude Doctoren en Apothekers geweest, maar toen een jong Gereesheer raadde de boomen om ver te hakken, wierdt en bleef alles gezond; hy behaalde een grooten naam, doch deedt weinig nut aan zyne beurs. Ik kan verdraagen, dat men, zindelykheidshalve, de Stammen der Boomen met kalk smeert, hoewel die onnatuurlyke kleur wanstallig is; dat men met kamerbesems de straaten veegt; dat men de klinkers met zand en kalk goudgeel maakt, gelyk Boeren en Stedelingen doen: dan het staat my maar in het geheel niet aan, dat men die Huizen zo dikwils of meer dan de Straaten schrobt, daar men houten vloeren in heeft, en dat ook in den winter, zelf dan by sommigen, als het water daarop bevriest. Minder onheils zal het baaren, daar men steenen wél aaneengevoegde vloeren heeft, daar men in haast schrobt en schielyk het water opdwylt: doch daar de traage dienstmaagd den luiwagen over de houte vloeren uuren lang heen en weer haalt, daar maakt zy de vezels van het hout los, en hoe losser die zyn, hoe meer vogts zy indrinken; een menigte natheids zuigt 'er ook in de voegen der planken, welke langen tyd 'er in blyft hangen, en uitwaassemende, de Hollandsche huizen, buiten dat overvogtig, natter en ongezonder maakt. Legt men over de half of in schyn geheel gedroogde vloeren zindelyke matten, des te langer blyft het vogt in dezelve hangen, en dus bederft men de huizen. Gebruikt men, gelyk op veele plaatzen de gewoonte is, dunne schoentjes op zulke vloeren, of draagen de dienstmaagden zelfs Heeren en Vrouwen, meest oude dunne afgesleete schoenen en muilen (doorgaans hoe ouder hoe beter en gemakkelyker) in huis, dan loopt men veel met koude voeten, dat ons zo wel gelykt, als het vyfde rad aan een wagen. My is dikwils als eene bedenking voorgekomen, of niet aan deeze vogtigheid der vloeren en het loopen op zeer dunne schoenen ten deele moeten worden toegeschreeven de talryke kwaade beenen, die men onder de Hollandsche Vrouwen vindt, welker geneezing zo zeldzaam is als een witten raven. Strooide men zand op de vloeren, gelyk onze Nabuuren doen, dat, wordt | |
[pagina 341]
| |
het betreeden de vastzittende vuiligheid wonder wel van de vloeren afschuurt, of het vast aanhegten belet; men zou minder behoeven te schrobben, en de huizen drooger houden. Wordt het vertrek dan al eens vuil, men kan het met streelen, gelyk men het noemt, wel dra weêr schoon krygen. Doch holt deeze raad onze properste Vrouwtjes niet, om dat het zand altoos stof geeft; ik raade in haare beste kamer niet te gaan, wanneer de zon door een spykergat daarin schynt; want duizend stofvezelen in de verlichte straalstreek ziende vliegen, wil ik geen borg blyven voor eene wanhoop omtrent het stuk der zindelykheid. Om haar dan daartegen te bewaaren, en zelf voor geen Sloddervos te boek te staan, zal ik haar vergunnen de spaansche matten te behouden, onder uitdrukkelyk beding, dat zy nooit dan by droog weder en dat noch zeldzaam laaten schrobben; dat zy, na het schrobben drie of vier dagen wagten, eer de matten weêr neêrgelegd worden; of zo ze by my, die van haver tot garst een Hollander ben, en haar dus niet dan ten beste kan raaden, haar hof willen maaken, (dat ze zonder nadeel van haaren naam kunnen doen) laaten ze dan, in plaats van schrobben, eenmaal 's weeks de vloeren met natte theebladen, waar aan ik denk, dat ze zelden gebrek hebben, veegen; dit middel is toch probatum tegen het stof, en doet geen nadeel ter waereld aan de gezondheid. Ik zou hier noch wel iets byvoegen, doch uit vrees, dat men als dan my hevig op den tabberd zou zitten, dient het wel weg te blyven, 't geen my, die niet gewoon ben een moordkuil van myn hart te maaken, al vry lastig valt. Daarom dan, wyl alle Vrouwen geene dan eene natuurlyke (Rhetorica) redenrykkunst verstaan, en ik voor veelen door eene (periphrasis) omschryving hebreeuwsch zal schynen te spreeken, wil ik myn hart tot haar of het welzyn haarer Huisgenooten bedektlyk ontlasten. Er is een soort van schoeisel, dat gezonder dan dunne schoentjes is voor de zulken, die veel op natte vloeren loopen, of in vogtige Kelderkeukens woonen; gelyk dikwils min gegoeden in Steden te beurt valt; 't is veel in het gebruik by de Hannekemaaiers; die ze fabriceeren, staan altoos met den rug in 't licht; ze zyn zonder naad of gespen toegesteld; de stof groeit aan wilgeboomen; die ze draagen, krygen | |
[pagina 342]
| |
nooit koude voeten, of exteroogen; gy begint my te verstaan, en donker te zien - Het geklots van dat schoeisel zou in onze Huizen een musyk maaken, waaraan Hollandsche ooren niet gewoon zyn, en zo min zou gevallen als een Laplands Menuetje. - Evenwel daar de Dorpelingen my begrypen, wil ik hun dit schoeisel, als het voordeeligste ter gezondheid, hebben aangeraaden, zy mogen verzekerd zyn, dat hunne lighaamen weinig door winden dan zullen opgeblaazen worden. Vergiffenis voor deeze invallende boert gevraagd hebbende, zal ik my neder zetten by zulken, die om den naam der allerzindelyksten en ook de daad zelve te hebben, zonder schoenen of muilen door het huis op hunne kousen loopen, dat het een aart heeft. Geen onzindelyk woord hun daarover durvende zeggen, is het best gezweegen. Gedagten zyn tolvry. Elke stap, die zulke Heeren of Vrouwen, die zulke arme geringeloorde Domestiken dus moeten doen, doet my beeven. Deeze denk ik, krygt styve beenen, verkoudheid, zinkingen, kolyk, en wat al meer. Die menschen willen volstrekt vroeger naar het graf wandelen, dan van hun geeischt wordt; wat behoeven zy zich zo te haasten, zy zuller 'er buiten dat wel komen. Geef ik een visite aan zulke Lieden, die om het huis schoon te houden, in het kleinste krotje woonen, stooken, eeten, drinken en slaapeu. De vunsige reuk, die my aanstonds te gemoet komt, doet myne longen onmiddelyk aan. Zulken willen dan volstrekt door de teering sterven. Men moet groote ruime vertrekken hebben, waartoe? om by dag gerust te zyn, dat men groote kamers heeft, waarin men bruilost zal houden, over 25 jaaren, als de kinders trouwen zullen. Waartoe meer? nergens anders toe. Men kon in deeze of geene met gemak zitten, ruimen adem haalen, gezonder leeven, en het klein krotje voor de keuken of een brand of washuisje houden; doch dit zou eene doodzonde zyn: men stierf voor zynen tyd, als het geheele huis gebruikt wierdt. De beste vertrekken moeten geslooten gehouden worden, de lucht 'er in bederven, de mot zynen rol speelen, de buitenlucht 'er buiten blyven. By eene groote menigte is het de manier zo weinig vertrekken te gebruiken om in te slaapen, als maar mogelyk is: hoe meer slaapkamers, hoe meer werk over de vloer: daar | |
[pagina 343]
| |
bedden afgehaald worden, daar moet gestoft, en op zyn tyd geschrobt worden. Deeze overmaat van Zindelykheid heeft ook zyne nadeelen. Eén of meer kinders moeten derhalven in een draaiend kribbedje, aan het voeten einde der Bedsteden, waarin de Ouders slaapen, neêrgelegd worden. 't Gaat door dat in een Ledikant te slaapen veel gezonder is dan in eene Bedstede, doch ook dat verbiedt de uiterste Zindelykheid: maar het zy zo, men zy liever zindelyk dan gezond; wat nadeels doet men aan Kinderen, op deeze wyze te slaapen gelegd om eene kamer te spaaren? Daar de uitwaassemingen van een' slaapenden veel sterker zyn dan van een' waakenden, welk een hoop vuile dampen blyven dan in eene Bedstede hangen? trekken deeze altoos meest naar het voeteneinde, dan liggen de kinders als in een badstoof van onreine dampen, niet alleen in hun eigen, maar ook in die der Ouderen: en dringen in het lighaam van een jong mensch, vooral van een kind, wegens het fyner weefzel der vaten, de nadeelige uitwaassemingen schielyker in dan in dat van een oud mensch, wat nadeel lyden dan deeze kleinen niet door hun, die anders het beste voor hun zoeken? Hierom zelf slaapt geen myner kinderen by een myner Dienstbooden, die, na den arbeid van den dag niet dan een stinkend zweet, dat altyd schaadelyk is, 's nagts uitgeeven. 't Is een zwaare beschuldiging, die men ten laste der hoog Zindelyken aanvoert, dat zy naamelyk, en zelf Mannen, zich in koude dagen met stooven behelpen om door het aanleggen van vuur geen schoon geschuurde plaaten en kamers vuil te maaken. Ik ben in 't geheel niet voor het tweemaal daagsplaatschuuren, om dat ik begryp, dat, schoon plaaten onder de schoorsteenen zyn, evenwel zeer veel dampen door de beweeging der schuurende dienstmaagd, vooral als zy een uur haare Leden daarop beweegt, in het vertrek vliegen, die men zeer wel missen kan: de verwkwast 'er op gezet, haalt nutteloozen arbeid uit, plaagt geen Dienstbooden, jaagt den Man niet van het vuur, en verwekt geen vogtigheid in onze genoeg vogtige huizen. Wat aangaat stooven te gebruiken in plaats van te stooken; het is een fortuintje vooronze Doctoren, dat onze jonge Dames, Vrouwen en Mannen niet weeten, hoe veel nadeels de stooven doen. Wy behooren hen daarin dom te laaten, of men moet derzelver | |
[pagina 344]
| |
gezondheid liever hebben dan het belang onzer Geneesheeren, die ook leeven moeten door het langzaam sterven van anderen. De kooplieden in odeurs zouden ook geen klandisie meer hebben in de medicamenten en flesjes tegen de vapeurs. De Dames behoeven niet te weeten, dat men in andere, zelf koudere gewesten, zonder stooven leeft, en frisscher kleur heeft. Men moet de menschen niet zeggen dat stooven teêre voeten, en het lighaam vatbaarer voor koude maaken. De Nadeelen der overmaatige Zindelykheid zouden de stooven zo weinig weeren, zegt een myner Vrienden, als de ongemakken de Keurslyven. Gebruik dan stooven, liever dan een schoon vertrek onzuiver te maaken, bederf u vry willig, en haal een vroegeren dood op het lyf, dan dien door een goed vuur noch eenige jaaren af te houden. Laat dit, by voorraad, voor myne overmaatig zindelyke Leezeren en Leezeressen genoeg zyn: zo dra ik van het Land koome, waar ik dit schryf, gaa ik by eene oude Tante logeeren, die zelf haaren aschpot en bril van het Secreet van binnen laat schuuren. Ik twyfel niet, of ik zal by dat geliefd Extract van Zindelykheid meer leeren, waartegen ik myne Landgenooten waarschouwen kan. Alleen moet ik noch zeggen, dat sommigen meenen, dat het grootste nadeel van misbruikte Zindelykheid geleegen is in de nuttelooze tydverkwisting; dat Vrouwen wel zindelyk mogen zyn, doch in plaats van den geheelen tyd daar door te verkwisten, beeter zouden doen, indien zy, gelyk onze oude Hollandsche Moeders, de oudstyds van dezelve zo geliefkoosde, thans vergeeten, kunst van spinnen ter hand vatten; dat men daardoor eigen linnen zou kunnen maaken, en het vreemde buiten het Land houden, enz. dan men houde my ten goede, dat ik my onbekwaam keure of dat het hapere aan den smaak onzer vrouwen, deeze dingen bevatlyk aan haar verstand of aangenaam aan haaren geest te maaken. Ik wil dit dan liever aan hun overlaaten, die meer invloeds op de Sexe hebben: 't zal al heel wel zyn, zo ik door dit Vertoog myn credit by dezelve niet verlooren hebbe, waaraan ik my andere veel laat geleegen liggen. |
|