De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
De Hollandsche Zindelykheid verdeedigd.De beroemde Mevrouw Montague, die op haare reizen zulke verstandige aanmerkingen omtrent de gewoonten en zeden der Volken gemaakt heeft, zo als uit haare overschoone BrievenGa naar voetnoot(*) genoeg bekend is, kon geen voet in onze Hollandsche Steden zetten, zonder aanstonds derzelver netheden in het oog te krygen. In den Briel gekomen zynde, zegt ze: ‘ik was bekoord door de netheid van die kleine Stad, maar myn aankomst te Rotterdam bragt my een nieuw tooneel van vermaak voor oogen. Alle de straaten zyn met breede steenen geplaveid, en voor veele deuren van de gemeene handwerkers zyn marmren zitbanken van verscheiden koleuren geplaatst, die zo zindelyk onderhouden worden; dat ik u verzekeren kan, gisteren byna de geheele stad, onbekend, op myne muilen doorwandeld te hebben, zonder een' spat van drek te ontfangen; en gy zoud hier de Hollandsche meiden meer arbeid zien besteeden tot het schoonmaaken van de straat, dan de onze aan onze Slaapkamers doen. - De winkels en pakhuizen zyn van een verbaazende netheid en prachtig voorkomen, en vervuld met een ongelooflyke menigte van fraaije koopmanschappen, die zo veel beter koop zyn dan by ons, dat ik veel moeite heb om my te over- | |
[pagina 330]
| |
tuigen nog zo naby Engeland te zyn. Vuiligheid nog bedelaary is hier te zien.’ Zo verstandig als gemaatigd spreekt die naauwlettende schrandere Dame van onze Hollandsche Zindelykheid, veel verschillende van andere Buitenlanders of Nabuurren, die deeze netheid tot een verragtend spreekwoord gemaakt hebben, en niet zelden kiezen tot een onderwerp van hunne spotterny. Ik wil toestaan, dat, gelyk in alle dingen uitersten zyn, zo ook hier sommigen onder onze Natie tot eene bespottelyke netheid vervallen zyn, maar anderen onder dezelve zyn daartegen zo ongemeen morssig, dat geen Westphaalsche boerin voor hun behoeft onder te doen Uit zulke enkele voorbeelden kan dan het Karacter der Natie niet opgemaakt worden, en men heeft geen meer, reden om allen te beschimpen, uit hoofde, dat eenige weinigen ten uitersten maltentig zyn, gelyk men spreekt, of allen te laaken, om dat een klein getal overgegeeven slordig is. Over 't algemeen onze Provintie dan beschouwd zynde, moet men zeggen: dat Zindelykheid een byzondere hoedanigheid der Hollanderen is, zonder regt te hebben dezelve tot een onderwerp van boert en spotterny te neemen Myns inziens, zyn 'er verscheiden redenen, die aanleiding gegeeven hebben, dat onze Landsgenooten meer dan Buitenlanders, ja zelf dan onze Nabuuren in andere Provintien, zich aan de netheid overgegeeven hebben, en daarin uitmunten. De menigvuldigheid van water in gragten en slooten, die byna alle Hollandsche Steeden en Dorpen doorsnyden, heeft de eerste ongezogte aanleiding zekerlyk daartoe gegeeven; het water reinigt alles, men hadt het by de hand, en het kostte alleen de moeite van scheppen en spoelen, om den drek weg te krygen, welke ligt wykende, als men hem niet lang laat zitten en droogen, eene tweede aanleiding gaf, om zulks herhaalde reizen te doen Daar men zich op den Koophandel hadt toegelegd, bevondt men, dat veelen waaren niet bewaard nog goed konden gehouden worden, dan in zindelyke huizen en pakzolders, dat eene tweede reden, van 't belang ontleend, het geen altoos vry sterk dringt, tot zindelykheid geweest is. Men moet hier byvoegen een groot aantal Fabrieken, welke in aart mors- | |
[pagina 331]
| |
sig zynde, en zelf stinkende, de netheid volstrekt noodzaaklyk maakten, zou men in dezelven gelukkiglyk slagen. Als eene vierde reden meen ik te mogen aanvoeren het groot getal van Vrouwen, Dochters en Meiden, welke, terwyl de Vaders in de Negotie beezig waren, thuis niet genoeg om handen hebbende, van zelve gevallen zyn op de netheid om den tyd niet ledig te slyten. En het laat zich als eene vyfde oorzaak hooren, dat, toen de Koophandel allerlei fraai Huiscieraad, Klederen en Kostelykheden in ons Land bragt, die men in een laagen oord en beslooten huizen het bederf onderworpen vondt, zulks de handen der kloeke wyven uit de mou deedt steeken om dit bederf haarer cieraadien te verhinderen Misschien hebben ook onze óude Artzen in gezelschap van Vrouwen dikwils beweerd, dat nergens meer dan hier de properheid te staade kwam, en ze overzulks sterk aanpryzende, de zesde aanleiding gegeeven tot onze beroemde zuiverheid. Wat hier ook van zyn moge, en welke oorzaak eerst en meest het zyne toegebragt hebbe; 'er zyn als noch redenen genoeg om deezen nu ingewortelden pryzelyken aart onzer Hollanderen te verdeedigen, en hun aan te raaden op den duur daar by te blyven. Ik zal met den Landman, die toch het meeste voordeel aan den Staat toebrengende, en het meest daarom zwoegende, den voorrang verdient, beginnen. Uit hoofde van zynen vetten grond zo veel mist niet noodig hebbende, als de Boeren die schraale zandige landen bewoonen, behoeft hy door konst geen mist te maaken: hy kan dan zyn vee naast elkanderen in zynen stal plaatzen, en den mist der beesten, in eene daartoe gemetselde groep vallende, tweemaal daags, met weinig moeite buiten den Stal werpen, waardoor hy zyn Huisgezin en het Vee niet alleen van den schaadelyken stank, die anders door stal en huis trekt, en daarin hangen blyft, maar ook van de vogtige uitwaassemingen deezer onreine stoffe, zich anders wyd en zyd verspreidende, bevrydt. Aan deeze onreine dampen zyn de beesten en menschen elders altoos bloot gesteld, waar men de eersten los in de stallen laat loopen, of vastgebonden, den drek niet wegneemt, maar telkens met stroo, hooi, of stoppelen overstrooid om hier door | |
[pagina 332]
| |
mist te maaken. Men zou wel kunnen tegenwerpen, dat de Boeren elders, uit deezen hoofde, niet zindelyk kunnen zyn; doch de stal afzonderlyk, schoon digt by het huis getimmerd, zou deeze tegenbedenking om ver kunnen doen vallen. Ik behoef niet te zegen, hoe zeer deeze zuiverheid, omtrent ons Vee in agt genoomen, aan welker lyf, geen klonters gedroogde drek, gelyk elders, hangen, deszelfs gezondheid te baate komt, veel min hoe voordeelig de reinheid der witgeschuurde Wringkuipen, Roomtesten en Melkmouten voor Boter en Kaas zy; dit wordt genoeg begreepen. De reine behandeling van beiden geeft zelf der nette boerin spoediger vertier, en een hoogeren prys voor haare moeite. De Hollandsche Zeelieden, van den Kapitein af tot den knegt op eene trekschuit toe, verdienen lof wegens hunne zindelykheid. Niet alleen reinigt dit toezigt de vaartuigen van den muffen stank, welke altoos door het houdt, pik, teer, vragtgoederen, menschen, vee enz. daarin gevonden wordt, en voor de gezondheid schaadelyk is, vooral als men de luiken veel geslooten houdt; maar ook bewaart het de schepen zelve tegen het bederf, en houdt door geduurig spoelen de poren van het hout beter geslooten, waarom het te langer duurt. Men kon wel eene vroeger rotting daaruit vermoeden; dan, hoe weinig zulks plaats hebbe, leert de ondervinding. Ik kon 'er byvoegen, dat dezelfde zindelykheid, aan alle deelen der vaartuigen geoeffend, niet weinig toebrengt tot sneller zeilen. Zo lang men in de Steden de kwaade gewoonte van Boomen te planten dulden zal, zal egter de geroemde netheid onzer Stedelingen dat kwaad zeer verminderen door ze dun en plat te scheeren, gelyk in de properste Steden en Dorpen de gewoonte is. Als dan kunnen toch de Insekten daarin minder huisvesten; de Boomen geeven minder schaadelyke uitwaassemingen, en gunnen den wind, ongelooflyk noodig in de Steden, vryeren doortogt tot wegveging van die menigvuldige ongezonde onreinigheden welken men meestal als een dikken nevel boven dezelven ziet, en in de Straaten nog meer opeengepakt blyven hangen. Die Steden, waar men altoos vuilnis op de Straaten, | |
[pagina 333]
| |
vooral daar ze eng zyn, werpt; waar men het slyk niet wegneemt, en den drek van Paarden of ander Vee daar in laat vertreeden, zyn altoos de ongezondsten. Het rottend vuilnis van groentens en anderen afval uit de keukens, gemengd met den drek, besmet, byzonder in den zomer, de lucht, waarin zo veele duizenden dagelyks verkeeren en leeven, meer dan geloofd werdt; deeze onreine lucht trekt door den wind in de open huizen, en daar eene andere onzuivere vindende door de uitwaasseming der menschen, doet een dubbel kwaad, en is zekerlyk oorzaak van veele Ziekten. Komt hierby de optrekkende vogtigheid uit het veelvuldige slyk, het maakt de lucht, die in steden, wegens gebrek van wind, altoos vogtiger dan ten platten lande is, natter, en op de lighaamen werkende, maakt ze de spieren onzer Stedelingen slap, vernietigt de veerkragt der ingewanden, en legt dus den grond tot kwaalen, waarvan geen Boeren weeten. De Magistraaten, die Philosophen zyn, kunnen dan niet hoog genoeg geroemd worden, wanneer zy bevel geeven tot het zindelyk houden der straaten, het geen onze Hollanders, zonder zulke ordonnantien te ontvangen, nu van zelf doen, en dus de ongezondheid hunner Steden grootelyks verminderen door hunne pryselyke netheid. Men heeft het sterk gelaaden op de zindelykheid der Hollanderen in hunne huizen; men mag, zegt men, 'er niet inkomen met vuile schoenen; zy zelven laaten hunne muiltjes aan de deur staan; men durft dikwils geen pot kooken om de ketels en pannen niet vuil te maaken; men woont in het slegtste vertrek om het beste te ontzien; al den tyd besteedt men aan wryven, boenen schrobben; men maakt schoon, als het 'er niet vuil is; geen hond mag over den vloer loopen; men draagt in huis andere schoone muilen als daar buiten; het oude rokje trekt men altoos aan 't lyf, het nieuwe zou vuil worden, enz. Wy betwisten niet, dat de beste zaak, misbruikt wordende, kwaad wordt; doch meenen, dat deeze tegenwerpingen met eene al te groote elle ons toegemeeten worden, waarom wy 'er een onderscheiden antwoord op moeten geeven. Men mag in de Hollandsche huizen niet komen met vuile schoenen: heeft hy, die dit zegt, dan nooit opgemerkt, dat men | |
[pagina 334]
| |
in de voorhuizen vloermatten heeft, om, by vuil en nat weder, met schoone schoenen in de binnenvertrekken te gaan? of meent men, dat het een teken der hedendaagsche wellevendheid is met beslykte schoenen eene schoone vloer te bekladden, welke ik gaarne zindelyk zie? kan men van my eisschen, dat ik myn vloertapyt of geboende Spaansche matten laat besmeeren door de strykaadiën van eenen lompert, die de moeite niet wil neemen zyne voeten af te veegen op den dwyl? geen huis is 'er misschien ooit geweest, waar men den ingang weigerde aan iemand, die een weinig zyne voeten af wilde veegen, en onze eerste Kooplieden geeven noch hunne kostbaare tapyten in hunne zykamers ten besten aan hun, die in het morsigste weder hen spreeken willen. De tyden zyn voorby, of het is eene fabel, dat de schrobbende dienstmaagd eenen Vreemdeling, die haaren Heer op zaturdag moest spreeken, aan de stoep op haaren rug nam, en op dat hy de marmren gang niet bekladden zou met beslykte voeten, naar binnen draagende, op de mat aan de deur van een binnenvertrek neerzette, met bevel om daar te blyven staan, ook daar zonder voet te verzetten haaren Heer te spreeken, en met beding, dat zy hem, na de geeindigde zamenspraak, haalen, en op dezelfde wyze uitdraagen zou. Is dit geval, dat doorgaans zo ruimschoots verteld wordt, waarlyk gebeurd, de Deern heeft mogelyk dit gedaan, om haare kragt te toonen, of om eene klugt met deezen Vreemdeling te hebben, dan wel haaren Heer naderhand eens te doen lachen. - Men laat in Holland de muiltjes aan de deur staan: die dit inwerpt, moet ons aantoonen, dat zulks in de Steden gebeurt. Het was wenschlyk, dat die mode daar plaats hadt, zo wel als op de Dorpen, daar het veel geschiedt met het grootste regt. Daar niets nadeeliger is, dan dunne schoenen, gelyk men veel by ons draagt, aantehouden, als men van natte straaten komt, of wanneer zy door het zweet der voeten vogtig geworden zyn, is het in de daad eene gezonde zindelykheid veel van schoenen te veranderen, en zelfs dezelfde schoenen niet alle dagen te draagen. Het leder trekt zeer veel vogts naar zich, behoudt het lang, en schynt droog te zyn, als het noch nat is. Men gaa by droog weder uit, | |
[pagina 335]
| |
en zette, t'huis gekomen, zyne drooge schoenen op eene droogen blaauwen steen; kort daarna zal men de uitslaande vogtigheid op den Steen bemerken. Aan de voeten natte schoenen te laaten droogen, al zyn ze alleen vogtig door de uitwaasserningen der voeten, is altoos kwaad, alzo deeze vogten dan weêr in de voeten trekken, of de verdere uitwaasseming, die zo ongemeen heilzaam is, beletten. Wat wraakt men dan de herhaalde verwisseling van het schoeisel? - Men durft dikwils geen pot koken om de Ketels niet vuil te maaken: hier aan, om 'er niet alles op te antwoorden, is niets geleegen, als men buiten dat maar gezonde en voedzaame spyzen gebruikt; en men zal door deeze zindelykheid dat voordeel genieten, dat de Hollandsche Schoorsteenen noch rooken zullen, als die van anderen door de menigte van daar onder toebereide tafelgeregten het rooken en stooken vergeeten zullen zyn. Hoe minder een half douzain Ketels te vuur gaan, hoe meer duiten in den Hollandschen spaarpot blyven zullen. - Men woont in het slegtste vertrek om het beste te ontzien: dit is in de steden valsch, en zo het op de Dorpen waar is, dan bewaart men het beste om 'er zyne Vrienden in ontvangende, hun meer eers aan te doen. Een vertrek is alleen slegter dan het ander door inbeelding. Of 'er eene Schildery van Wouwerman naast mynen schoorsteen hangt of eene Koekpan, kan my weinig verschillen: het eerste kan alleen myn oog streelen, schoon men ook van dikwils zien verzadigd kan worden; maar het ander kan mynen eetlust wekken. - Geen hond mag 'er over den vloer loopen: 't spyt my, dat ik op deeze tegenwerping moet antwoorden, dat onze Hollanders in dit Stuk niet zindelyk genoeg zyn. Zy houden geen beschutters, geen jagthonden, geen doggen; deeze komen toch hun niet te pas; op de beurs vangen zy het beste wild, dat uitneemend smaakt, zelfs in den mond der Vreemdelingen: zo zy voorts minder honden hebben dan anderen, hoewel 'er noch te veel zyn, waarom de vinding van sommige Hoof-Officieren my ongemeen smaakt die des Zomers in de Hondsdagen, (want die, dus waant het Gemeen, hebben een byzonderen invloed op de Honden, en de meesten worden dan dol) bevel geeven om die dieren zes of meer weeken vast te | |
[pagina 336]
| |
leggen, waar door zy doorgaans de Steden van eenige honderden, die men, om dat ongemak in huis te ontgaan, verzuipen moet ontlasten: zo men voorts, zeg ik, reinheids halven, minder honden houdt dan anderen, het is braaf dus zindelyk te zyn; de maag dier gulzige beesten is schaadelyk voor de broodkast, en hunne uitwaassemingen (ik zwyge van den drek) nadeelig voor alle Huisgenooten, byzonder voor kinderen, welke meest met hen speelen. - Het oude rokje trekt men altoos aan, het nieuwe zou vuil worden: och ware dit altoos zo! onze lof zal toeneemen, indien deeze oude mode niet afneemt. De Dorpen houden ze meest in agt, de Steden vergeeten het; dan juist daarom zullen, gaat de pragt dus voort, Steden Dorpen, en Dorpen Steden worden - Al den tyd besteedt men met wryven, boenen, schrobben; men maaktschoon, dat niet vuil is: dit is de laatste en zwaarste tegenwerping. Zy kan hier en daar waaragtig zyn; maar is het niet in het algemeen. Dan wat denkt men? Moet zulk een aantal onzer Vrouwen, Dochteren, Meiden enz., die elders wat anders te doen zouden vinden, met de handen overeen gaan zitten? is het niet beter schoon te maaken dat schoon is, dan ledig te zyn? Edoch dit aanhoudend huisbedryf wordt in een valfch daglicht door de meesten gezien, en daarom ten onregte bespot. Men overweege eens, dat Holland een laag wateragtig Land is; dat de Huizen en meubelen door de altoos opklimmende dampen, die van verschillenden aart zyn, beslaan; dat de lucht in de wooningen door de vogtigheid schielyker bederft, en ongezond wordt; en eindelyk dat alle lighaamen door den natten grond en vogtige lucht slap worden, 't geen de hoofdbron van alle Hollandsche Ziekten is; wat is nu beter dan arbeid, om het laatste zo wel als het eerste te beletten? Zindelykheid bewaart dan de Huizen, de kostelyke cieraadien, de gezondheid zelve; en zyn deeze diensten niet de allerge wigtigste? Zyn dan onze Vrouwen, schoon maakende dat schoon is, en zich daar door de noodige beweeging geevende, dwaaser dan de Engelsche Spectator, die tot dat einde eene klok trok zonder klepel? Het stuk, dat ik bedoelde, de Verdeediging der Hollandsche Zindelykheid, is, myns inziens, dus voldongen. Wien ze niet behaagt, mag een zwynenkot verkiezen, wy zullen ons over zyne wooning niet jaloers toonen. |
|