De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
De Denker.
| |
[pagina 290]
| |
by dezelve zoekt. Vergun my vooraf UEd. by deeze gelegenheid te bedanken voor de moeite, onlangs genomen,Ga naar voetnoot* om een party Dichters, die het nodig hebben, den weg te wyzen in het behandelen van Huwelyks gezangen. Tot dat slag van vaerzen te maaken, of geene byzondere gelegenheid of geen lust gehad hebbende, heb ik niets van belang 'er in gedaen, doch wil, bied zich het geval aen, uw ontwerp geheel volgen. Thans ben ik een weinig verlegen, hoe ik een nieuwe stof tot voortzetting myner gaven en kundigheden zal vinden. Stoffen, als Stoffen ontbreken my wel niet; menige heb ik al begonnen en op het getouw gezet; doch, als ik met ernst aen het werk wil gaen, behaegen ze my niet langer, en blyven steken. Dezen nagt, welken ik half slapeloos doorbragt, is 'er my eene ingevallen, die my zeer gevalt, en in een Heldendicht ontworpen zal worden, als gy ze goedkeurende, op u neemt, die afgewerkt zynde aan het Publicq te recommanderen. Zie hier myn Plan, dat ik op hoogen toon wil doen brilleren, en dus aanvangen. ‘Van myne Landsgenoten wil ik zingen; van myne Landsgenoten, want wie zyn my nader! Wie hebben het meer verdiend? ik ben een Patriot’. - Allereerst zullen dan in myn Dicht aen de beurt liggen de zulken, die het algemeen verval der kundigheid in onze Vaderlandsche Historien dan wel derzelver Defecten wetende, onlangs op nieuws beschreven, en met veele Anecdoten in helderder licht gezet hebben de fameuse geschiedenis van den 20 Augustus 1672. Historieschryvers zelden de waerheid schryvende op een tyd, als ze die best kunnen weten, was nu eindelyk, na honderd jaeren, het ogenblik geboren, waer in ons het fyne dier zaeke moest geopenbaerd worden. Wat is het jammer, dat Wagenaar, by het opstellen zyner Historie, zulke Korrespondenten niet gehad hebbe! Zekerlyk zyn werk zou omtrent dat stuk wat beter voor den dag gekomen zyn. 't Is echter beter laat dan nooit ‘Liefhebbers van 's Lands gebeurtenissen, agt deze laete ontdekkingen hoog, en versier 'er | |
[pagina 291]
| |
uwe Bibliotheken mede. Waarheids Minnaers, verheug u, dat het duister geheim van schuld of onschuld der twee Gebroederen eindelyk ontwikkeld is. Bloos niet, Haagsche Burgers, daer de Staaten van Holland dat gebeurde, toen noemden eene zaek, die voor hen en voor al de waereld verfoeilyk was; daer Willem de III. nimmer dan met de uiterste verfoeing van sprak; daar gy en zo veele andere min verlichte Vaderlanders een donker gordyn voor het Treurtoneel, op het groene Zoodje vertoond, hebt willen schuiven, en vergeeten dat vergeeten moest blyven; zulks op nieuws in het licht gebragt te zien. Bloos niet; gy immers draegt 'er de schuld niet van; het waren uwe Voorvaders, die in der Overheden schoenen traden, en eene afgryselyke vlek bragten op dat treurig jaer; u raekt dat dan niet; men dwingt u niet om 'er aen te gedenken; doet gy het niet, anderen doen het in uwe plaetze; zyn zy daar door geene ware Patriotten’? Dus zal ik zingen. - Ik ben, zal ik voortgaen hier met de rangschikking verlegen; wat zal ik in myn Dichtstuk laeten volgen? Ik zou 'er een Menuet op laeten invloeien, maer een ander, die my deze eer niet alleen zal laeten genieten, zal 'er Kamerspel by werpen: doch dit jaer is 'er niet gedanst, en hoe het dan gemaekt? Ik weet 'er wat op. Ik zal een Menuet op den Waterziender van Frankryk maeken; ik zal verzinnen, dat de driftige Sorbonne, verder durvende gaen dan eenig ander Corps der Gallikkaansche Geestelykheid hem onschuldig gecensureerd heeft, om dat hy dieper kykt dan een ander; doch ik moet voorzichtig zwygen, dat de koene Waterkyker de Ambassade van die Heeren, ter aanzegging van die censure, ontvangen heeft aan eene lange tafel, overdekt met een groen kleed, waar op vier groote inktkokers geplaest waren met een laeg stoeltje aan het einde, gelyk in de Regtbank der Inquisitie geschied; dit moet ik voorzigtig ter bewaring van de eer des Waterzienders agterhouden, anders verbrodde ik het werk, het zou geen jeu hebben, nog naer een fraeie Menuet of Kamerspel gelyken. 't Is waer, dat ik 'er veel onder zal moeten liegen, doch | |
[pagina 292]
| |
liegen Poëeten wel ooit? zonder verziersels verliezen vele dingen haeren glans lekt daer na uit, dat de gehele Censuur der Sorbonne gelogen is, ik heb evenwel een Menuet en een Kamerspel in myn Dicht gebragt, en de Sorbonne heeft het weg, zy doe dan dat zy wil. Dan nu eerst merk ik hier, dat ik van myn Plan, om alleen van myne Landsgenoten te zingen, afgeraekt ben: dat is gewis fout, maer hoe verholpen? daer zit iets op om my te redden: ik zal hier invlegten, dat de waere liefde voor myne Vaderlanderen my ingaf, hen, hoewel niet vry van eenige gebreken, te ontzien, en die willende bedekken, my vervoerde tot eene Digressie of uitstap, niet van de eene Provintie tot de andere, maer tot die van een gewest tot een verder afliggend Ryk. De Sorbonne en zelfs de Waterkyker zal my dan voor dien Poëtischen luim niet bedanken; doch wat bruid my dat, als myne Landsgenoten over myn verzierde Menuet en Kamerspel maer eens lagchen: dan heb ik myn oogmerk bereikt, myn Digtveder zal geprezen worden, ook zal 'er myn Boekverkoper niet kwalyk by varen; hy zal 'er wel een Beemster Os voor kunnen kopen, die tegen den winter in zyne kuip wél zal dienen - Na dezen tweeden zang moet een derde volgen. Wat dunkt u, als ik nu eens tot eene ernstige zaek overgaende, openbaer maekte myne vyf tafel of drink conditien, die stelde tegen over vyf Geloofs-stukken van zekere Gezindte, zou dit geen excellenten derden zang uitmaeken? Het eenige, dat my te rug houd, is, dat het een zweem naer het profane zou hebben, dan dit is ook waer, dat men het profane thans vry wél gewoon word, en het zig nog al veel laet lezen en horen. Contraria juxta se posita magis illucescunt, is een oude Stokregel, waer van ik my nu bedienende, schooner kans zie om myne goede keur in drink conditien openbaer te maeken, en navolgers te werven; om een onnosel Volkje over dat klein getal Geloofs-stukken een tweede veeg uit de pan te geeven; om de zele der oude Geestelykheid een duw toe te brengen, waer over de afstammelingen schreeuwen zullen; en om de oude Helden van ons Land, zoo wel als de tegen- | |
[pagina 293]
| |
woordige Poëten, die men alle, ik durf niet zeggen waerom, wat schuldig is, twee, drie steken onder water toe te brengen. Ik weet wel, dat gy my zult tegenwerpen, dat deze zang vry stout zal zyn, maer arme Denker! dan heb ik gelegenheid om myne nog niet uitgestorve dapperheid in vredes tyden mynen Landsgenoten te toonen, en gelegen heid te geven, dat zy my Lofdichten toezwaaien over mynen heldenmoed: eene belooning die op moet weegen tegen den smaed van anderen, die myn werk verfoeien zullen. - Hierna wil ik overgaan, dat zeer wel voegen zal, tot de oorlogsbedryven, en zou met u beginnen, doch gy zyt, ik durf het haest niet zeggen, het woord ligt op myn tong, het moet 'er egter af, gy zyt een lacy, gy pleit voor den vrede; ik heb dat zeer wel begrepen uit uw Antwoord op de vraag, of een Vader de oude Huisselyke Wetten in zyn Huisgezin zal laaten veranderen, dan niet;Ga naar voetnoot(*) in welk Vertoog houd u maar zo dom, ik uw oogmerk wel gevat heb. Gy durft niet oorlogen, foei! wat vrede gemaakt, waarom niet gevogten? dat zulke twisten, naar uw zeggen, geen nut doen, zyn doekjes voor 't bloeden; hoe meer men schryft en vryft met de pen, hoe verder men komt, en al repeteert men duizendmael, dat over en weer gezegd is, men behaalt eenige overwinning, is het niet algemeen, ten minsten by den een of anderen. Zeg niet langer bedekt Huis, maar zeg ronduit Kerkwetten kunnen niet veranderd worden: is dat voorheen nooit gebeurd, en staet het 'er niet wonder wel in ons Land toe geschaepen, dat het op nieuws gebeure? waerom dan, gelyk een lacy de chamade geslaegen? bedenk u, en help zo vele edele pen ridders getrouwelyk; al de roof, die gy met hen in dezen oorlog behaeld, zal nu ter voedinge van Drukkers en Letterzetters-Jongens dienen, en daarna het papier voor de boekwormen. - Elk een moet leeven - Menschen en Insecten - En wilt gy niet, blyft gy de chamade slaan, ik zal in mynen Heldenzang u voorbygaan, en my wenden tot die onver- | |
[pagina 294]
| |
moeide en onvertsaagde Ridders, die met zo veel regts tegen hunne Landgenoten stryden, als zy den oorlog continueren om het Gemeen in roere te houden, wyl de arbeid daer door in het Land blyft. Rustig aan zal ik dan zeggen, Mannen van grooten moede! gy hebt lang gevogten onder het oog uwer Veldheeren, en zelfs zo vaak tegen dezelven; doch dit is uwer drift te vergeeven; gy deed het in het duistere, en by geluk zyn die pylen door derzelver lederen kolder niet gedrongen - rustig aan, gy hebt lang gevogten, en al wint gy met dat alles geen voet velds, leg uw rapier niet ter neder, men moet overwinnen of sterven. Laten wysneusen, die aan den tegenstryd niet durven, en zich buiten schoots houden, u uitlagchen, vecht vromelyk, ik zal u, doet het niemand anders, gelyk te vrezen staet, met laurieren kronen, laurieren, die, aen de nakomelingschap onverwelkt overgeleverd, proeven zullen geven, dat gy jaeren lang over het onmooglyke gevogten hebt. Wel aen dan, hervat den stryd, al ziet men deszelfs einde nog niet. ‘- Myn Dichtstuk zal ik mogelyk met een vyfden zang sluiten, ten ware, gy oordeelde, dat hetzelve noch niet behoorde afteloopen. Daer toe zou ik ten sloffe kunnen kiezen eene Lofrede over die Vernuften, die, aen geene nauwe banden willende liggen, voor de vrede en de vryheid pleiten. Dan hier zal ik uwe hulp meest nodig hebben, alzo ik nauwlyks weet te plooien, hoe zy, die voor deze vryheid en verdraegzaemheid pleiten, dezelve in anderen niet schynen te kunnen dragen. Hierop moet iets ter bedekking dezer tegenstrydigheid bedagt worden, en wanneer gy my hierin de regte hand biedt, zult gy my zeker den hoogsten dienst doen ter voltooijing myns Dichtstuks, en ik zal gaerne blyven, in verwagting van een gunstig antwoord en hulp,
UED. Dienaer.
Gerrit Poetaster. | |
[pagina 295]
| |
Antwoord.MYN HEER!
De Stoffen, van U E. uitverkooren om in een Helden - Dicht ontworpen te worden, zyn zo teder als ongemeen, en daarom een schoonen zang overwaerdig. Ik verheug my, dat 'er noch zulke Patriotten in ons Land zyn, die, gelyk UE aen de verdiensten van sommigen onzer Landsgenooten denken. Weid egter niet al te breed uit in derzelver lof, anderzins zullen anderen, die de gebeurtenis der twee Gebroeders in den jaare 1672, liefst met stilzwygen hebben laaten voorbygaen, jaloers worden, weigeren uw Werk te koopen, dan wel met smaad overlaeden, dat gy zonder noodzaeke op uwen hals niet behoeft te haalen. Meer eers zult gy inleggen met een Menuet over den Waterziender van Frankryk. Dit is een edele stof voor een tweeden zang. Niemand heest als noch aan dezelve gedagt, dus zult gy alleen den roem der vindinge wegdraagen. De toeren van de Sorbonne en censure 'er in te brengen, zyn wonder geestig, al zyn ze verzonnen, en kond gy 'er een Kamerspel bymaeken, het was niet minder frai. Van duizenden zullen geen drie merken, dat gy het grootste gedeelte dezer Historie uit uwen duim gezogen hebt. Vele Lezers zyn onnosel. Word ze daerna door geloofwaerdige Lieden tegen gesproken, men zal hun niet geloven; uwe openbaer gedrukte verzekeringen zullen boven staen. 't Kan geen kwaed, dat gy de Sorbonne eens met de ooren schud, schoon het waer is, dat gy alle de Leden, door enigen ten onregte ten toone te stellen, met hetzelfde sop dan overgiet, dat onedelmoedig is, maer het moet 'er zo meê door om uw werk regt frai te maken. De Gallikaansche Geestelykheid te scholieren, hoewel UE. aan enige van derzelver Leden (want ik meen UE. te kennen) nauw vermaegschapt zyt, geeft gelegenheid, dat het Gemeen, doorgaande, dat noch al vry wel mogende lyden uwe genie zal pryzen: Zit maar agter de | |
[pagina 296]
| |
schermen, en kittel u met het horen van hun gelach. Houd uwen naem maer verborgen, dan is alles wel. Men mag wat navorschen, dat is ook al; men mag gissen, wie gy zyt, maar 't zal by gisten blyven. Zo lang de bewyzen ontbreken, hebt gy voor de Censuur der Sorbonne niet te vrezen. - Wat uwen derden Zang aangaat, daerin wilt gy ene Uitlegging van myn woord Huisselyke Wetten geven, die naer uwen zin is; als gy dezelve kunt goedmaeken, dan reken ik my verwonnen, 't geen ik liever wil horen, dan uwe verwytingen van myne lacyagtigheid. Laat ik zyn, die ik ben, gae my maer voorby, en prys anderen, die geen chamade willen slaen, dan zullen, zo gy ze desniettegenstaende overwint, uwe tropheen heerlyker zyn. Verhef in hogen top allen, die met de oude Wapens, duizendmaal gebruikt, vegten, en niemand meer dan zich zelven nadeel doen. Deze zyn edelmoedige vyanden, zy vegten en winnen niets, zy stryden tegen hunne belangen, het onmooglyke mogt door hen verwonnen worden. - Eindelyk zyt gy het meest verlegen met eene Lofreden over de geenen, die voor de verdraegzaemheid pleitende, dezelve in anderen niet draegen kunnen. Die verlegenheid verwondert my niet, maer hoe redde ik UE. Daer uit? Een weg 'er maer toe open: gy moet betogen, dat het billyk zy op zyn eigen stuk styf en strak te staen, en anderen niets toe te geven, dan is de zaek gewonnen. Zulk een betoog zal u, die van een vindingryken geest zyt, niet zwaer vallen; word dit wel uitgewerkt, dan zal uw Dichtstuk des te zagter rollen, en men zal u de eer doen van u ook onder de verdraegzaemen te tellen, althans die eer zal u wedervaeren van uwen.
Onderdanigen Dienaer,
Den Denker. |