| |
| |
| |
De Denker.
No. 506. Den 7 September 1772.
[Raad aan een Jongman, wien men een Meisje niet wil ten vrouwe geeven, voor dat hy eene Kostwinning heeft.]
Ferte mihi, si quam ferre potestis, opem.
Hoc habet. Haesuros animo concepimus ignes,
Nec licet arbitrium mentis habere meae.
O nunquam delenda meis Galatea medullis,
Tu mihi, dum vivam, flamma perennis eris.
Relandus.
Een Jongman, die zich verbergt onder den versierden naam van J. Raadeloos Hz. heeft my eenen brief van deezen inhoud geschreeven: ‘Voor eenen geruimen tyd voelde ik eene hartstogt in my opkomen, die ik in my nooit te vooren had ontdekt: wel ras weird ik gewaar, dat het de Liefde was. Myne zinnen waren gevallen op een Meisje, wel juist niet onder de schoonsten te tellen, doch deugdzaam en goedaartig, in welke ik alles meen de te vinden, dat in een braave Huisvrouw vereischt wierd. Ik vond gelegenheid nu en dan in haar gezelschap te zyn; maar te bedeesd om myne genegenheid aan haar te openbaaren, deedt ik dat alleen door myne oogen, die haar de diepste geheimen van myn hart ontdekten. Zy scheen hier door myne liefde te bemerken, en was daarna niet afkeerig van myn gezelschap, zy scheen zelfs dat te zoeken. Dit gaf my zo veel moeds, dat ik eindelyk my verstoutte myne gevoelens aan haar te ontdekken. Zy nam dit wél op, en betuigde my te wenschen, dat zy aan haar zelven mogt overgelaa- | |
| |
ten zyn; doch nu nog onder eene vaderlyke magt staande, durfde nog wilde zy my eene verzekering geeven, dat zy immer de myne zou worden, uit vreeze, dat haar keur het ongeluk zou kunnen hebben van haare Ouderen te mishaagen. Ik was derhalven in de noodzaakelykheid gebragt van myn voorneemen aan dezelven bekend te laaten maaken. Een vertrouweling van ons beiden nam deezen last op zich, doch hy voerde die, helaas! met droevigen uitslag uit. De Ouders sloegen myn aanzoek geheel af, en wilden haare Dochter dwingen, onder zwaare bedreigingen, in het geheel aan my niet te gedenken. Verbeeldt u, hoe my die droevige tyding in de ooren klonk Van dien tyd af moest zy myn gezelschap myden, en ik vinde nu geene gelegenheid haar meer te spreeken. Denk hoe ik myne dagen slyte; want van haar af te zien, valt my geheel onmooglyk; dewyl myne drift, op deugd gebouwd, te sterk is, en zy my blyken van haare genegenheid gegeeven heeft; ook ben ik van geheel andere denkbeelden dan sommige Jongelingen, die hunne liefde, om zo te spreeken, te koop draagen, en, wanneer het, op staanden voet, by de eene niet gelukt eene andere al in het oog hebben, waardoor ze niet zelden ten laatsten jammerlyk bedroogen uitkomen. Ik zie hier van een levendig voorbeeld in een longman van myne kennis, die genegenheid hebbende, ten minsten zo hy voorgaf, voor eene gegoede Burger-Dochter, haar van den Vader ten huwelyk verzogt, die, dit willende beletten, voorspoedig daarin slaagde; wyl de losse Minnaar schielyk zyn afscheid nam, hebbende het oog al op eene andere gevestigd, zynde een Meisje, welker Ouders overleeden waren. Zy meerderjaarig zynde, stondt de keur volkomen aan haar; by deeze verzogt hy conversatie, maar zy zich willende beraaden, verzogt dat hy eens weer
| |
| |
zou komen: hy dit in den wind slaande, ging des anderen daags naar haare halve Zuster, deedt het zelfde verzoek, verkreeg het, en trouwd ze binnen weinig weeken Zulk een gedrag komt my verfoeilyk voor, te meer, daar hy meer anderen, op dezelve wyze voorheen behandeld heeft, en deeze twee laatsten beminnenswaardige Juffers waren. Hoedanig zyne verbindtenis uit gevallen zy, wil ik niet zeggen; 't is genoeg, te wenschen, dat hy 'er gelukkiger in zy, dan hy tot hier toe in geweest is, en dat ik my aan zyn voorbeeld spiegele. Ik wil dan gaarne my houden aan de geene, waarop myn oog nu gevallen is, maar wat zal my dat baaten? Haare Ouders dwarsboomen myn voorneemen alleen om dat ik zo veel gelds niet bezit, nog geen vaste kostwinning hebbe; anders valt'er nog op myn persoon nog op myn fatsoen iets te zeggen; want dat, tegen het haare getoetst, zou op een uitkomen. Wat raad nu voor eenen, die door het gemis van zyn verlangen raadeloos is. Geef my uw gevoelen op, en ik zal trachten dat te volgen, enz.’
Op zulk een heusch schryven een vaardig en welmeenend Andwoord voegende, kan ik vooraf zeggen, dat de drie, in den brief gemelde persoonen, in zeker opzigt veel lofs verdienen: onze verliefde Jongman, alzo hy, verliefd geworden op eene deugdzaame en goedaartige Vryster, schoon juist niet de schoonste, toont, dat hy deugd en braave zeden hoogschat: onze beminnelyke Juffer, alzo zy, deugdzaame liefde wel niet versmaadende, egter, zonder haarer Ouderen toestemming, haar woord aan deezen Minnaar weigert te geeven: de Ouders, in zo verre als zy haare Dochter iemand onthouden, die geen kostwinning heeft. Met deezen lof zal egter onze Jongman, denkelyk, maar sober te vreede zyn; hy vordert onzen raad, en
| |
| |
dien zouden wy gaarne geeven, hadden we een weinig meer kennis van zyne omstandigheden en den aart der Ouderen. Kwam hy om myne Dochter uit, en kon hy met zyn geld een Huisgezin volkomen onderhouden, of was hy alleen met een kleine stuiver voorzien, en stondt het zo geschapen, dat hy binnen korten eene kostwinning zou krygen, ik zou ze hem gulhartig geeven, al kon ik rekenen, dat zy zesmaal meer ten Huwelyk bragt, dan hy bezit; zyne deugd toch zou ik tegen eenige duizenden opweegen, en myne Dochter met zulk eenen braaven Man gelukkig agten. Kon hy aan geene kostwinning geraaken, ik zou geen zwaarigheid maaken om wat aftespitten, en 'er hem aan te helpen; want ik zou oordeelen, dat zyn geluk myner Dochters geluk ware. Ik redeneer op eenen grond, die in dit geval plaats heeft, dat naamelyk de jonge Lieden eene hartelyke en welgeplaatste genegenheid voor elkanderen hebben. Dan ik twyfel, of ik met deeze redeneering myn hof wel maake by de Ouders der Juffer. Laat ik eens onderstellen, dat zy, gelyk thans meest gebeurt, het Huwelyk aanzien voor een stuk van Negotie: voor haare Dochter wordt niet genoeg gebooden, de Jongman bezit geen gelds genoeg, derhalven wordt de koop, zonder een bod 'er naar te doen, afgeslaagen: in hunne schaal worden deugd en geld niet zo dra gelyk ingelegd, of Vader rukt met zyne hand die, daar het geld in ligt, dat zyne Dochter zal toebehooren, met zo veel gewelds naar beneden, dat de deugd naar boven gewipt wordt: voor zulk eene deugd, die, wierd 'er de hand zo niet aangeslaagen, zeker verre weg de zwaarste zou zyn, heeft men thans geene agting; ergo de Jongman moet het met al zyn braafheid verliezen. De deugdzaame Dochter ziet dien handel moogelyk
| |
| |
met sinert aan, en weent over de gesteldheid der hedendaagsche waereld; zelfs zou ze gaarne 's Vaders hand te rug getrokken hebben, maar wee haar! durfde ze dat bestaan. De Jongman, is hy onbedreeven in de tegenwoordige zeden, mag zich verwonderen, en denken: zo immers heeft men in oude tyden niet gehandeld; hy heeft gelyk, maar nu handelt men anders, de oude tyden zyn voorby, alles is nieuw: de Huwelyken verminderen, een vast bewys dat wy daalen, gelyk men in Rome heeft waargenomen, toen deszelfs Staat verviel. Hy beklaage zich niet over zyn lot, dat hy met duizenden gemeen heest, en nog gemeener zal worden, wyl het vooruitzigt zeker is, dat de hedendaagsche zeden sterker doordringende, meer naar geld dan naar deugd gezien zal worden. Hy beklaage dan veel meer de volgende Geslachten, wanneer men zeldzamer zal trouwen, en in elk Huis een balans zien hangen, met aasen daarby, om toch het weegen allernaauwkeurigst te doen: hy beweene, wil hy zo ver niet vooruitzien, nog zich met de volgende Geslachten veel bemoeien, den staat zyner Beminde; want zyn haare Ouders zo geaard, gelyk ik voorondersteld heb, zy zal, komt een ryke fokkert, zonder eer en deugd, om haar vraagen, haare hand, zonder haar hart, moeten geeven aan eenen, wien ze veragt; en wie is dan gelukkiger, hy die gelyk onze Jongman ongetrouwd, ten minsten zo lang, misschien wil blyven, en dan naar eene andere omzien, of die, gelyk deeze Juffer met weerzin gehuwd, verbonden blyft, zo lang zy leeft, aan eenen, wien zy niet beminnen kan? dan weigert zy met geoorloofden tegenstand haare hand den zulken te schenken: wat onmin heeft ze al haar leeven in huis te wagten, welke zuure gezigten, welke verwytingen? moge- | |
| |
lyk moet zy wel voor altoos ongetrouwd blyven, en zal aangezien of uitgeschilderd worden als eene, die haarpeper te duur verkoopen wil. - Ik gisse, dat ik, dus redeneerende, een slegt Advocaat by zulke Ouders zal zyn, en myn pleit gewisser moeten verliezen, als ik hun onder het oog breng, dat, alleen in myne buurt, zes Huwelyken, om het geld begonnen, rampzalig zyn uitgevallen; indien ik hun zegge eenen Vader en Moeder gekend te hebben, die veel gelds met drie braave Zoonen hebbende, weigerden de twee oudsten te laaten trouwen met de deugdzaamste schoon niet de rykste Juffers der waereld, het geen van dat gevolg was, dat de jongste Zoon vroeg stervende, de twee overblyvende Broeders beide, uit hartseer over hunne gedwarsboomde Liefde, te gelyk tot den drank en ontugt vervielen, waar door zy binnen korten mede weggerukt, hunne Ouders agterlieten, vol bittere smert en te laat berouw; geene dan vreemden hebbende, die hunnen grooten schat erfden. - Dan laat ik dit droevig tooneel, dat mynen hupschen Jongman weinig troosten kan, toeschuiven, en de zaak in een vrolyker licht beschouwen. Het kan zyn, dat de Ouders zyner geliefde minder op het geld, dan op de kostwinning zien, en alle gemeenschap tusschen hem en hun kind afsnyden willen, tot dat zy gerust kunnen zyn, dat de jonge Lieden, aan een eerlyk bestaan komende, hun brood hebben. Hy begrype dan, dat dit geenszins in hun te wraaken zy. Dit wys vooruitzigt gebiedt de ouderlyke voorzigtigheid en liefde voor hunne Dochter, of zullen zy hun laaten in den Echt treeden, en Man, Vrouw en Kinderen den kost geeven, wyl het kan zyn, dat voor onzer Minnaar in langen tyd geen kostwinning, naar zyne vermogens geschikt, zich opdoet? wisten wy, waarop hy zich heeft toegelegd, wy konden eenen meer bepaalden
| |
| |
raad hem geeven, maar hier laat hy ons verleegen. Is hy ten vollen bekwaam tot het een of ander beroep, gelyk wy liefst vaststellen, zo is 'er niets anders te doen dan naar eene kostwinning te wagten; wy raaden hem ten minsten niet raadeloos te zyn. Om ernstig te spreeken, hy bewandele onberispelyk de paden der Deugd en Godsdienst; hy zorge, dat men niets ten nadeele van zyn gedrag hebbe te zeggen; hy vertrouwe op de Voorzienigheid; hy hebbe kloeken moed, en een vrolyk geduld: dan durven we hem voorzeggen, dat 'er wel eens eene aangenaame uitkomst voor hem gebooren zal worden: de ondervinding van veele jaaren heeft my dat in anderen, die hem gelyk waren, geleerd, en het heeft hun nooit berouwd lydzaam afgewagt te hebben de tyden van licht en genoegen, door de albeheerschende Voorzienigheid op hunnen weg gespreid. Althans ik zou hem niet raaden te volharden in de klagt, aan het hoofd van zynen brief gesteld, welke ik, alzo eene overloopende Drift hem die heeft ingegeeven, mynen Lezeren niet heb willen mededeelen. Hy zal ze zich zeer wel te binnen kunnen brengen, des het onnoodig zy die hier te herhaalen. Hy gedenke, dat 'er niets gewonne werde met zulke moedeloosheden. Eigen kwellingen verbeteren het stuk met; maar blusschen den geest uit, maaken het leeven verdrietig, en krenken de gezondheid, welke hy volkomen behoord te bewaren, om niet als een naargeestig maar vrolyk Minnaar de zyne te omhelzen, wanneer 'er verandering in zyne zaaken komt, en hoe schielyk komt die niet dikwils in menschelyke dingen? om, zegge ik, haar welvergenoegd te omhelzen, welke hy weet hem met geen onverschillige oogen verlaat en te bebben, om haarer Ouderen wille. Voldoet hem deeze raad niet, en het kan zyn, dat ze niet voldoet, uit hoofde van an- | |
| |
dere, my onbekende, omstandigheden; hy ontdekke dan nader zo wel zynen toestand als den aart der Ouderen zyner Beminde, wanneer we, het geval op nieuw overwogen hebbende, onze gedagten hem zeggen zullen. Zo veel hebben we toch over voor eenen Jongman, die, vry van zulke losse zinnen, als de kwanten, van welken hy schryst, ons medelyden en goeden raad waardig voorkomt.
Wy eindigen met dit beklag, door twee Dichters gedaan, indien 't eerste geval plaats heeft.
De mensch word hedendaagsch alleen om 't goud geacht,
Die ryk is, is geleerd. Geen wysheid kan ons baaten,
Zo onze kisten slechts gepropt zyn met dukaaten,
Dan roemt men ons gedrag, dan pryst men ons geslacht.
De deugden staan by 't geld verdoofd en zonder kracht.
Men komt daar door tot eer, tot achtbaarheid en staaten.
Wat schrandere Jongeling zal een' Vader ras bepraaten,
Zo hy geen schyven heeft tot voedsel van de pracht.
Gelukkige Herderin! vernoegd met weide en beeken,
Die in uw minnekeur geen andre wet erkent,
Nog dwang, dan die natuur in uwe ziel komt spreeken;
U drukt geen Vaderdwang; gy kent geen hoofsch ellend:
Maar, vrolyk by het vee, kiest gy uw zielbeminden,
Uit honderd knaapjes, die naar uwe weermin staan.
Daar is oprechte trouw by vrye keur te vinden.
De liefde is in de Stad slechts hoogmoeds onderdaan:
Hier paart men jong met oud, met ongelyke zinnen
Het trouwverbond zy recht een eeuwig minverbond.
Zweef maan, en lucht en zee, zweef vry naar andre kusten:
Standvaste Liefde blyft in trouwe harten rusten.
|
|