| |
| |
| |
De Denker.
No. 500. Den 27 July 1772.
[Omroepers in Steden schreuwen meest onverstaanbaar Aartige brief van H. Heux-Onbetamelykheid van anderen met brieven te belasten zonder die te frankeren.]
Et quacunque potes dote placere, place.
Omroepers in Steden zyn voor 't algemeen van zeer groote nuttigheid; hunne bediening is achtbaar, indien de oudheid iets agtbaar maakt; zy behooren dezelve deswege met deftigheid te bekleeden, om aan het oogmerk wel te voldoen. My eens in eene kleine stad bevindende, waar een zeer destig Man, die uitneemende gaaven daartoe bezat, deezen post bekleedde, hoorde ik deezen daarvan eene schoone proef geeven. Zyn werk zullende doen, stelde hy zich alvoorens in een zeer destig postuur, hy zette zich, gelyk een vleugel - granadier, op den hoek eener straat; de borst vooruit gestooken hebbende, en de armen hangende vast tegen 't lyf geslooten, riep hy den verlooren hairsak van een student uit met een houding, als of hy eene eer stelde in den Geleerden ten dienste te staan. Een uur daarna liet hy zich wederom op
| |
| |
dezelfde plaats vinden, op last van een half dronken Schipper, die in eene kroeg zittende, en oordeelende, dat de wind goed was geworden om te gann zeilen, de moeite niet wilde neemen van zyne twee knegts, die in de stad, waar wist hy niet, omzworven, op te gaan zoeken. Hoewel veele van de luisterende burgers op deeze omroeping: Jan... laat zyne twee verlooren knegts weeten, dat het tyd van zeilen is geworden, en zy derhalven ten eersten aan boord moeten komen, schaterende lachten, vertrok de deftige Omroeper geen spier van zyne tronie om hen daarin na te volgen. Al kreeg hy niet meer dan éénen stuiver voor elken toer, dien hy door de stad deedt, hy verrigtte egter zyn werk, spoedig en deftig, want een flukse vent zynde, en luchtig gekleed, met eene sterke en zeer verstaanbaare stem begaafd, liet hy zich zeer verre hooren, en deedt binnen korten tyd zyn werk af; des ik niet kon nalaaten, den kaerel eene goede promotie toetewenschen, hoewel ik vreeze, dat hy daar ter plaatze nog schreeuwt, en weinige aanbidders zyner gaaven vindt. Eenen Omroeper van anderen aart en talenten zag ik eenigen tyd daarna in eene groote stad buiten onze Provintie. Deeze scheen alle tekenen van achtbaarheid, die hy kon vinden, verzameld te hebben, om zyne berigten met agting van de luisterende Burgery te doen ontvangen worden. De Man hadt groote caré-schoenen aan de voeten, een zeer ruimen jas met groote lange mouwen aan het lyf, een lange paruik met een grooten hangende hoed op het hoofd. Uitgedoscht met deeze equipagie zag ik hem, niet zonder meesmuilen, van verre aankomen, en nieuwsgierig zynde, welk nieuws hy
| |
| |
ons vertellen zou, bleef ik op de stoep staan, daar ik gelogeerd was. Met groote deftigheid, bekenne ik, voerde hy zyn stuk uit, en ik kon merken, dat alle zyne medeburgers over hem voldaan waren, want zy verstonden, 't geen hy uitriep, maar ik niet: naar binnen dan loopende om aan mynen Hospes myne verbaasdheid te kennen te geeven, dat men in zyne stad liet uitroepen: dat 'er iemand gegeesseld zou worden, hoorde ik den knegt, met my naar binnen tredende, zeggen: Kastelein! de Omroeper roept, dat 'er schelvisch aan de markt is. Denk, hoe ik de ooren opstak, toen ik myn verkeerd hooren bemerkte; myn Hospes dit verneemende, lachte, dat hy zynen buik moest houden: ja zeide deeze, my verwondert niet, dat gy zo kwalyk hebt verstaan, ik woonde hier langer dan een jaar, eer ik ter dege kon begrypen, wat de Man uitriep.
Sedert deeze twee gevallen heb ik lust gekreegen, en myn werk gemaakt, om in alle steden, waar ik kwam, de gaaven der Omroeperen naauwkeurig op te neemen, schoon ik voorzag, dat niemand my ooit een nominatie van die openbaare Redenaaren zou verzoeken, veel min dat ik dien post ter begeevinge zou krygen. Ik heb 'er verscheiden soorten gevonden, maar nog nooit de weergâa van mynen eersten Omroeper. De meesten volgden het talent van mynen tweeden overdeftigen Omroeper, want schoon niet uitgedoscht in die achtbaare plunje, maakten zy egter alle hunne studie om zo onverstaanbaar uit te roepen, als maar by mogelykheid kon gepractiseerd worden. Eens heb ik ergens een gebooren Franschman, en ook eens eenen Jood,
| |
| |
die zyn religie verlaaten hadt, die bediening hooren exerceren, maar hoe, laat ik u raaden: myn lever schudt nog, als ik 'er aan denk. Als ik eenzaam zynde, my eens wil vermaaken, laat ik in myne verbeelding alle de Omroepers, die ik ooit gehoord hebben, uitgezonderd mynen eersten braaven Man, op eene groote Markt verschynen, om hunne exercitien voor my te doen, en wyl ik niet verstaan zou, als zy iets naar hunnen eigen zin zouden uitroepen, moet ik hen noodwendig iets voorschryven: dan zie ik deeze Lieden, alle verschillend gekleed, zo als yder best oordeelt met zyn karacter over een te komen, verschynen; ik hoore eene menigte verschillende toonen; maar dat my meest vermaakt, alles zo onverstaanbaar uitschreeuwen, dat ik niet zou weeten, wat het waare, indien ik zelf dat niet hadt opgegeeven. - Sedert lang heeft men in het algemeen aangemerkt, dat al wat door 't gering slag van verkooperen, langs de deuren, wordt uitgeroepen, in een meest onverstaanbaar geschreeuw wordt aangekondigd, zo dat die trant van proponeeren eene vaste mode geworden is. Ik kan egter niet dulden, dat Stads-Omroepers zich met dit slag van gemeen volkje gelyk stellen, en daarom wil een myner Vrienden, die zulk onverstaanbaar uitroepen als iets wanstalligs aanmerkt, dat alle Omroepers roepen zullen, gelyk zy gewoon zyn natuurlyk te spreeken; of indien zy zich dat niet kunnen gewennen, dat ik den naam van myn' eerst gehoorden Omroeper noemen en bekend zal maaken, op dat zy allen eenige lessen by hem gaan haalen, terwyl anderen, geduurende den tyd, dat zy deeze aangenaame en nuttige vacantie houden, derzelver posten
| |
| |
zullen waarneemen, Indien het Publyk daarmede gediend is, zal ik by de eerste gelegenheid den naam van mynen bekwaamen Omroeper openbaar maaken.
* * *
Onderdaanigst Verzoek van Hans Heux aan zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheid tot Brandenburg.
Allergrootmagtigste, Doorluchtigste, en alleronoverwinnelykste Heer Keurvorst!
Trouwe diensten geeven trouwe loonen, zegt de Huis-Leeraar Syrach aan 't 5de Capittel. U laat ik weeten, dat het Kosters Ampt het Longoits tegenwoordig open is, en ik zulk een Ampt waardig ben; want zo uwe Grootmagtigheid myn perzoon zag of hoorde zingen, gy zoudt zelfs zeggen: by myn z...l, die kaerel is meer waardig dan een Koster te zyn: maar dat die hondsvot, de Schout, myn vyand is, dat komt nergens anders van daan, als dat myn wyf even eens zulk eenen rooden rok heeft, als des Schouts Vrouw: maar als ik dat pimarium of voorregt genieten mag, dan zal ik myn wyf nog schooner rooden rok laaten maaken, het moge dien hondsvot verdrieten of niet: en zo ik het ampt zal hebben, daar ik gansch niet aan twyfel, zo moet gy het den Schout niet zeggen, want anders zo sloot die hondsvot dat omver. Ik verlaat my volkoomenlyk daarop, en blyf uwen goeden Vriend, zo lang ik leve.
Hans Heux.
| |
| |
Antwoord van zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheid.
Zyne Keurvorstelyke Doorluchtigheid heeft ingewilligt aan den suppliant zes ducaaten te betaalen, en zo hy in zyne zaak bekwaam bevonden wordt, zal hy het Kosters Ampt, zonder tegenspraak, van den Schout hebben.
Potsdam 29. Maart 1692.
(was geteekend)
F. Keurvorst.
* * *
Aan den Denker.
Myn Heer!
Ten tyde van het laatste Nieuwejaar heb ik, myne rekening van uitgaave opmaakende, die der briefporten zo uitermaaten hoog bevonden, dat ze die der voorige jaaren veire overtreft. Dit komt daar van daan, dat ik, in het afgeloopen jaar, zo voor Bloedverwanten als andere Vrienden verscheiden zaaken hier te Amsterdam heb uitgevoerd, over welke men my de brieven zonder die te frankeeren zo maar op 't dak gezonden heeft, en ik dus niet alleen de moeite maar ook myn geld heb moeten op toegeeven. Ik verzoek U, dat gy de onbillykheid van die handelwyze eens in het regte daglicht stelt, en eene
| |
| |
algemeene bedreiging doet (want meer dan ik klaagen hier over) dat wie voortaan zich aan deeze onbeschoftheid schuldig maakt, de brieven onbeantwoord wederom zal krygen. Gy moet voornaamelyk de Grooten, die oordeelen, dat hunne minderen zich eene eere moeten rekenen, niet alleen voor een groot adelyk cachet op hunne brieven, 4 of 6 stuivers port te betaalen, maar ook cito cito hunne verzoeken, daarin vervat, ten uitvoer te brengen, waarby men tyd verliest en agterlappen verslyt, beduiden, dat ik voor my met zulk een honneur geen sier gediend ben, en liever eenen dienst voor eenen burger op zyn franco- brief verrigte, dan by myne kennissen te roemen: ‘ik heb zo even van zekeren Hoog Edelen Gebooren Heer of Mevrouw eenen brief gekreegen met eene importante commissie, weshalven ik geenen tyd heb om u te woord te staan.’ Zo dat, indien men het za ver niet brengen kan, dat de Zenders der brieven het franco-port op andere Post-Comptoiren 'er by betaalen, moet ik alle jaar een rok minder laaten maaken. Ook geef ik aan UEd. over, of 'er niet een middel te bedenken is, om alle Bekendmaakingen van gebooren en gestorven kraamkinderen, niet myner naaste Bloedvrienden, maar van vreemden, al mede in menigte my toegescheept, afteschaffen. Ik heb, alleen in het voorleeden jaar, 34. Brieven van dat soort ontvangen, die my vyf gulden en vier stuivers port gekost hebben, welke ik UEd. gaarne voor een paar dubbeltjes wil overdoen. Laat my maar weeten, of gy 'er zin in hebt, zo
| |
| |
ja, dan zal ik ze UEd. met myne meid zenden, zonder UEd. egter te willen verpligten om haar daar voor een foytje te geeven, wyl ik my aan uwe afkeuring der foytjes in 't 414 Vertoog gaarne houden wil. Gy krygt deezen brief franco, onder beding, dat gy tegen zulk eene onbescheiden handelwyze een Vertoog zult schryven, dat klinkt, waar door wy dan zullen zien, of men aan redelyke overtuigingen gehoor wil leenen, eer wy verpligt worden deeze brieven-vlugt met geweldiger middelen te keer te gaan. Ik blyve intusschen met alle agtinge.
UEd. Dienaar
Pieter Franco.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage F. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|