| |
| |
| |
De Denker.
No. 495. Den 22 Juny 1772.
[Welke Schilderyën men in byzondere vertrekken moet hangen.]
AEtatis cujusque notandi sunt tibi mores,
Mobilibusque decor naturis dandus et annis.
Horatius.
Onlangs buiten zynde by enen Vriend, die zeer vrolyk van aart is, en zig altoos toelegt op nieuwe loopjes en aartigheden om zyne vrienden te vermaken, bragt hy my in ene tuinkamer rondsom behangen met prenten, dewelke op glas waren afgetrokken en vervolgens beschilderd De voorwerpen, dewelke dezelve behelsden waren alle zeldzaam; zommige gaapten, andere lachten of kreten zo nadrukkelyk, dat men byna door die beelden van de prenten of schilderyen tot luiheid, vrolykheid of mededogen wierd gebragt. Onder meer anderen vertoonde hy my zes stukjes van ene grote vroeg my of ik de geschiedenis op dezelve verbeeld, my wel konde te binnen brengen, dewyl hy verzekerd was, dat dezelve my niet onbekend konde zyn. Het eerste plaatje ziende, verbeelde ik my, dat het een Koopmans komtoirhandel zoude bevatten, want het voorwerp was een redelyk
| |
| |
bedaagd man, gekleed met eenen gelen Japon, rode Sjerp, dergelyke muilen en ene grote knoopparuik op, tellende geld toe aan een' Jongen Heer, netjes gecoéffeerd met een' staart in 't hair en reisvaardig, dewyl hy een' groenen rok, rood kamisool, gele broek en laarzen aanhad. Doch het twede plaatje deed my deze gissing verwerpen, door dien ik den zelven bedaagden manen Jongen Heer malkanderen teder zag omhelzen, terwyl een knegt met grote knevels twee rypaarden vasthield; en in 't verschiet zag men nog enige paarden met bagagie Het derde plaatje verbeelde een gezelschap van Jonge debauchanten, naar den eersten tegenwoordigen zwier gekleed, die met kaartspelen en zuipen hunnen tyd doorbragten. Het volgende was een afbeelding van een hoerhuis, alwaar enige longe Jufferties onder het opzigt van ene oude matrone en onder het eten, drinken en zoenen bezig waaren, een' Jongen heer zyn horologie en goudbeurs te ontfutzelen. De vysde plaat ziende, waarop iemand, midden onder de varkens staande, met de handen en ogen hemelwaards wierd vertoond, zeide ik tegens mynen vriend, dat is immers de geschiedenis van den verloren zoon niet! Myn vriend toonde my wel haast dat myne gissing waarheid was, wanneer hy my agter ieder Schilderye deed lezen de uitlegging, dewelke onder de platen had gestaan. In het begin lachte ik met mynen vriend bartelyk om de onkunde van den Schilder, dewelke die geschiedenis zo kragtig had uitgebeeld; maar myne gedagten daar over laatende gaan, wierd ik met verontwaardiging aangedaan, dat ene van de treffelykste gelykenissen, door den mond der waarheid zelf ter wederlegging van de Fariseen en Schrifigeleerden en ter onderwyzing van zyne Discipelen voorgesteld, op ene spotagtige wyze was uitgebeeld Laten Scarron, Focquenbrock en Langendyk den AEneas van Virgilius in een Zondagspak steken; laten zy hem een nagt Japon en langen das aandoen en ene knoopparuik opzetten, Dulo een voorschoot voordoen en een sleutelring met een tas op zyde geven en Juno in een moderne koets met pauwen bespannen zetten, met een koetsier met Knevels op den bok en twee
| |
| |
knegts agterop; maar laat het heilige door gene Spotternye ontheiligd worden. Het kan egter wel zyn dat deze platen aldus niet getekend zyn om deze geschiedenis belagchelyk te maken, maar uit domme onkunde of derzelver dogter het bygeloof. Waar aan kan men toch anders toeschryven het geen Miladi Montague in hare brieven verhaalt te Neuremberg te hebben gezien, dat namelyk, zekere gezindheid aldaar, niet zeer ryk zynde en de beelden in hunnen kerk egter willende versieren, de beeltenis van Christus op het altaar ene schone gekrulde en gepoederde pruik hadden opgezet?
Om diergelyke grove en lompe gebreken te vermyden, is het aller noodzakelykst, dat een Digter en Schilder ene grondige kennis bezitten van den zeden en gewoontens van ieder landaart, zo als die geweest zyn en zo als die ten huidigen dage nog zyn. Wanneer zy hier in onbedreven zyn, kunnen zy niet verschoond worden met de woorden van Horatius
- - - Pictoribus atque Poetis
Quidlibet audendi semper fuit oequa potestas.
Scimus et hanc veniam petimusque damusque vicissim.
‘Schilders en poëten hadden altyd ene gelyke magt om alles te durven bestaan. Dit wetenwe en verzoeken ook deze vryheid en vergunnenze u wederom.’
Laat een Digter of Schilder ene geschiedenis verzieren, maar laat hy de gewoontens in agt nemen, dewelke in gebruik waren, ten tyde wanneer hy de geschiedenis ondersteldt voorgevallen te zyn Het zoude immers allerbelagchelykst zyn, dat een Schilder een veldslag der Romeinen willende verbeelden, de krygsknegten met diergelyke wapenen schilderde, als by ons tegenswoordig in gebruik zyn, of dat hy Cato zullende afmalen, dien deftigen Romein, even als onze petits maitres verbeeldde Chapeau bas, sneuwit gepoederd met een kuif ¾ el hoog en enen hairzak 1½ voet in het vierkant, of dat hy het Roomsche Capitool zullende schet zen, zyne verbeeldingen ontleende van een van
| |
| |
de meest nieuwmodische huizen van de Heeren of Keizersgragt. Op dezelve wyze moeten de Digters en Schilders in agtnemen den tyd en de plaats, in welken zy iets willen verbeelden, dewyl het onverdraaglyk is, dat een Schilder, een gezelschap, rondsom het vuur zittende schilderende, in het verschiet door de glazen een tuin met de keurigste bloemen vertoont, of dat een vaerzemaker in het begin van zyn digt over het schrale najaar en onvruchtbaar Jaargetye klagende, op het eind zyne lezers aanspoort, om kransen van bloemen uit hunne tuinen te vlegten. Ieder een zal het met my omtent deze aanmerkingen ligt eens zyn, of het moesten die Schepzels zyn, dewelke men langs onze straten ziet lopen en al het belagchelyke van zodanige Schilderye vertonen. Ik bedoel hier myne landsgenoten van beide de Sexen, dewelke des winters tot de oren toein het bond gebaekerd, met witte zyde koussen, dunne Schoentjes en zonder mutsen of hoeden door de stad wandelen.
Voornamenlyk moeten de gewoontens, zeden en kledinge van ieder landaart in agt genomen worden op het Toneel, beneffens de tyds omstandigheden en het onderwerp van het stuk zelf. Dan hier tegens word al te dikwerf gezondigd zo door den digter als den toneelspeeler. Terwyl ons hart door het aandoenelyke van het Treurspel word getroffen, moeten wy door de laffe minnestoeteryen van een Roomsche Keizer of ongezoute aartigheden van een Kamerdienaar niet worden afgetrokken. Wy weten het den Dichter zeer weinig dank wanneer hy ons door twee regt tegens een strydende hartstogten ongevoelig maakt. Zo dikwerf wy een uitzinnigen Claudius woedenden Timantes of razenden Orestes op het toneel zien verschynen in een kunstigen verwaarloosden opschik, met verwarde hairen, een verwilderd gezigt en ongemaakte houding, worden wy ons zelven ontvoerd, en wy deelen in hunne rampen; maar wanneer wy die zelve personen in ene juiste orde opgeschikt en om zo te spreken zo even uit de handen van den pruikemaker zien te voorschyn komen, dan beschouwen wy alleen den Speler, die ene woedende rol opsnydt, en wy verliezen den held uit het
| |
| |
oog. Ik zoude over dit onderwerp nog zeer veel te zeggen hebben, maar de volgende brief, den welken ik zo even ontvang en enigzins by deze stof kan gevoegd worden, verbied my deze Schets verder uit te breiden, het welk ik tot ene nadere gelegenheid zal agter laten.
Myn Heer!
Wy zyn met vyf goede Vrienden en komen om de veertien dagen by malkanderen, beurt om beurt eten; maar dewyl het oogmerk van onze byeenkomst meer tot vermaak dan tot eten is, geven wy weinige, maar gezonde en smakelyke Schotels. Dit heeft nu over het Jaar geduurd, en ik heb opgemerkt, dat ons gezelschap het vrolykste is, zo dikwerf wy aan het huis van den Heer Lugtig zyn; maar aan het huis van den Heer Deftig zyn wy doorgaans enigzins droefgeestig. Ik heb langen tyd, naar de reden hier van gezogt, zonder dezelve te kunnen ontdekken, want de Heer Deftig is zo wel een vrolyk man als de Heer Lugtig, wanneer zy in gezelschap zyn; maar thans verbeeld ik my de ware reden gevonden te hebben. By den Heer Lugtig zitten wy altyd in een aangenaam vertrek, het welk uitzigt heeft op enen ruimen lugtigen tuin, en rondsom is beschilderd met een vrolyk Landschap. Ene Schilderye in de Schoorsteen, verbeelt Don Quichot, op de bruiloft van Kamacho. Het vergenoegen van Sancho Panca, die in een hoek zit met een bord met vleesch op zynen schoot, een gebrade hoen in de ene en een fles wyn in de andere hand; het wellustig wezen van Vetlasoupe, die ene goeilyke boere meid met ogen vol van vuur aangluurt, en de belagchelyke deftigheid van Don Quichot maken een aller vrolykst voorwerp. Integendeel is onze byeenkomst ten huize van den Heer Deftig, in een vertrek uitzigt hebbende op ene binneplaats, en donker gecouleurd behangen. Het Schoorsteenstuk, het welk kunstig is geschilderd, vertoont het laatste vaarwel van den gryzen, doch deugdzamen Calas aan zyne Vrouw,
| |
| |
Kinderen en Vriend in de gevangenis, zo als hy ter straf zal worden gesleept. De droef heid is voortreffelyk in ieder wezen afgemaald. - Nu zyn myne gedagten, dat de vrolyke kamer, het aangenaam Behangsel en fraie Schoorsteenstuk by den Heer Lugtig veel doen om het gezelschap te vervrolyken; en dat integendeel het bepaald uitzigt en het donker behangsel van de kamer van den Heer Deftig, beneffens het droefgeestig Schoorsteenstuk in dezelve, het gezelschap in enen ernstigen en zomtyds meer of min droevigen luim brengen. ik meen uit deze opmerking den volgenden regel voor de wellevenheid te kuunen trekken, dat wy onze goede vrienden, dewelke by ons komen, om zig te vermaken, in de lugtigste en vrolykste vertrekken moeten ontvangen, en ten dien einde daar in gene droevige maar vrolyke Schilderyen plaatsen. Ik heb altyd in dit stuk myne goedkeuring gegeven aan de wyze, op dewelke de Heer Virtuosus zyne buitenplaats met Schilderyen heeft versierd. De goede smaak, dewelke in de schikking derzelven heerscht s geeft my Vryheid U daar ene schets van mede te delen. Ik moet U voorafzeggen, dat alle de Schilderyen dienen of tot vermaak of tot lering. Om deze reden vind men 'er geen een landgezigt of veldslag. Alwaar de natuur, is de denkenswys van den Heer, gedurig de fraiste landgezigten aanbied, zoude het belagchelyk zyn het oog met ene flauwe navolging van de natuur zelf te willen vermaken. Omtrent de Veldslagen merkt hy aan, dat dezelve ons niet kunnen vermaken of leren, dewyl zy niets in zig behelzen, waar in wy enig belang kunnen stellen, of het geen enig goed uitwerksel op ons gemoed kan doen. Het groot ruim voorhuis is meest met prenten versierd, dewelke, schoon geen proefdrukken, egter allen wel getekend en vrolyk zyn; hier onder behagen de navolgingen van den Karakterschilder Hogard het minstte niet. Het Ponsgezelschap en de Razende Muzikant hebben myne opmerking menige reizen naar zig getrokken en bezig gehouden. In de Zykamer, alwaar de luiden, dewelke nu en dan komen, om Virtuosus te spreeken, werden ingelaten, en dewelke ook dikwerf tot het
| |
| |
theedrinken word gebezigd, vind men onder de prenten, dewelke door een glas voor het Stof en andere onheilen werden beveiligd, verscheide zeer schone vrouwenbeelden, gelyk mede verscheide navolgingen van de schilderyen van Troost, als de vryagie van Jan Klaasse en Saartie Jans en diergelyke; ook vind men 'er enige schilderyen van Jan Steen, Ostade, den Boerenbreugel en anderen. De Eetkamer is alleen met een lugtig geschilderd behangsel, en drie schilderyen versierd. Op de ene boven den Schoorsteen, in dewelke men de stoute trekken van een' groten meester ontdekt, ziet men Baucis en Philemon, de Goden aan hunnen disch onthalende, afgebeeld. Schoon de spyzen niet kostbaar zyn, doch zig smakelyk vertonen, ziet men nogtans het vergenoegen in de wezenstrekken uitblinken De Goden schynen voldaan over het goed hart en geneuglyk leven van hunnen Gastheer en Gastvrouw, dewelke met het uiterste vergenoegen zyn aangedaan, dewyl hunne schamele disch door zulke voorname gasten word bezogt De twee overige schilderyen zyn twee uitnemend frai geschilderde fruitstukken, dewelke boven ieder der twee deuren geplaatst zyn. Verder zyn 'er beneden noch twee kamers naast malkanderen, van welke de ene tot een boekvertrek dient, waar in ieder lust hebbende om te lezen, zig met den huisheer vervoegt, een boek naar zyne zinnelykheid uitzoekt, en zig daar mede in het naaste vertrek begeeft, om te lezen, ten welken einde daarin enige tafeitjes zyn geplaast. Deze Kamer is rondsom met schilderyen versierd, waar in men verscheide geschiedenissen van vroegere en latere tyden vind verbeeld. De Wysheid ziet men daar in het eerste vonnis van Salomo; de Dankbaarheid in het geval van Androdus en den Leuw; de Edelmoedigheid in de vergiffenis van Augustus aan Cinna en zyne medepligtigen bewezen; de Nedrigheid en Standvastigheid in de geschiedenis van den Romeinschen Veldoversten Fabricius; de Lief de voor het Valerland in den edelmoedigen dood van der Atheniensen Koning Codrus en den Ridder Horatius Cocles; de ongekreukte Regtvaardigheid in het doodvonnis van
| |
| |
Karel den Stouten, tegens zynen Stedehouder Reinoud uitgesproken, de Grootmoedigheid in Scipio, wanneer hy zyne jonge en schone Krygsgevangene aan haren Bruidegom schenk; de Kinderliefde in de bekende daad van Pera, haren Vader Simon in de gevangenis met hare eige melk voedende en de Liefdadigheid in de milde, doch geheime gift van den Bisschop Nicolaas, waar van gy in uw 466 Vertoog gesproken hebt. Myn bestek laat my niet toe alle de geschiede. nissen, dewelke men daar geschilderd vind, aan te roeren, en derhalven treed ik in het boekvertrek zelf Ene keurige en redelyk uitgebreide verzameling van boeken, maakt hier het grootste cieraad uit, en de weinige open plaatzen zyn gevuld met de afbeeldsels van zulke luiden, dewelke door hunne schriften het meeste nut aan de waereld hebben gedaan. De Slaapkamers zyn met gene anderen dan Bybelsche geschiedenissen en Zedekundige Zinnebeelden versierd. Op ieder derzelven vind men ten minsten een stuk uit het lyden van onzen Zaligmaker, en een van die gelykenissen, dewelke Christus en zyne discipelen gebruikt hebben, om ons tot liefdadigheid jegens onzen evenmensch op te leiden. Mogelyk zal ik U by enen anderen brief ene beschryving van de Bybelsche en Zedekundige Zinnebeelden, dewelke aldaar zyn, toezenden, maar voor als nu, heb ik hier niet anders by te voegen, dan U te betuigen dat ik ben.
B... den 9 Maart 1772.
Uwen Dienaar en Lezer. Modestus Vrolyk.
|
|