| |
| |
| |
De Denker.
No. 487. Den 27 April 1772.
[De beste beroepen doen aan de waereld verwyten van haare elende en onvolmaaktheid.]
Νόμους ανϑρώποις ἀναγκαῖον τίϑεσϑαι. καὶ ζῆν κατὰ νόμους, ἠ μηδευ διαφέρειν τῶν κάντη ἀγριωνϑάτων ϑηρίων. ἤ δέ ἀιτία τουτων. ὕδε, ὅτι φυσις ἀνϑρώπων οὐδινὸς ἱκανὴ φύεται ὤςε γνῶναι τε τα σνμφέροιτα ἀνϑρώποις ἐις πολἴτειαν, καὶ γιοῦσα τοὺ βέλτιςον ἀεὶ δὺνασϑαι τε καὶ ἐϑέλειν πράττειν.
Plato.
De twee laatste Brieven, in ons 485, en 486. Vertoog medegedeeld, leerden ons, dat men de uitmuntendste Beroepen, gelyk veele anderen dingen, zo wel in een haatelyk, als in een gunstig licht zetten kan, hangende dit af van het oordeel des geene, die dezelven of oppervlakkig of in den waaren aart beschouwt, dat is, die, in het vonnissen over een Beroep, de gevoelens der waereld, altoos vol van baatzugt en laage gedagten, hoort, of zich door het edelmoedige, en nuttige, welk daar aan eigen is, en door de verstandigen alleen wordt opgemerkt, leiden laat. Het een hebben we in den eersten, het ander in den tweeden Brief gevonden. De aandagtige overweeging deezer dingen heeft my verder doen denken op eene schets, die ons, in alle staaten, Beroepen, Levenswyzen, handteeringen en andere zaaken, de ydelheid en elendigheid deezes leevens, de onvolmaaktheid deezer waereld duidelyk zou aantoonen. Wy moeten toestaan, dat men zelden gewoon is de gemelde dingen van dien onaangenamen kant te beschouwen; maar is het der waereld wel eigen aandagtig op alle zaaken vooral op droevige, te letten? De schors der dingen te bezien, is by haar al vry veel te doen, tot 't merg dringt zy nooit in. Onze tegenwoordige beschouwing, bedriegen wy ons niet geheel, heeft haare nuttigheid, en levert een aantal van bewyzen uit, die de gelochende of min erkende verdorvenheid des menschdoms, en de onvolmaaktheid deezer waereld in zulk een sterk licht zetten, dat, mo- | |
| |
gelyk, geen sterker redenen tot verdeediging dier waarheid, uit de ondervinding, opgezameld kunnen worden.
De treffelykste, en voordeeligste instellingen, waar door de Waereld staat, en waarop zy in zekeren in roemen kan, doen haar, in een ander oogpunt beschouwd, dagelyks heimelyke verwyten van haare elende en onvolmaaktheid. Dit is onze stelling; op bewyzen zal het nu aankomen.
Wat is grootscher, wat gewigtiger, wat heilzamer dan te heerschen, en geheele Volken met Koninglyk gezag te gebieden? Wy eerbiedigen de Monarchen en zy willen geëerd worden. Een der doorluchtigste Koningen van Frankryk plagt te zeggen, dat, naast beminnen en wederom bemind te worden, geen aangenaamer zaak op de waereld was, dan te regeeren en gehoorzaamd te worden. Deeze ingewortelde neiging is zo algemeen verspreid onder de menschen dat hy, die het minste commando voert, niets zoeter vindt, dan dat men op zynen wenk vliege. Weinige menschen zyn 'er, die niet gaarn regeeren. Ontslaat 'er zich iemand van met Karel den V. om in eenzaamheid uurwerken te gaan zitten maaken; het geschiedt niet dan na dat hy verzaadigd is van eene al te zwaare heerschappy te voeren, of om dat andere dryfveeren hem dringen. Maar hoe weinige voorbeelden hier van vindt men in geheele Eeuwen? Het is dan eene algemeene stem des Menschdoms, dat niet aanzienlyker en gewigtiger is dan Volken te gebieden: - doch wat is magtiger, wat meer beweezen, wat onlochenbaarer, dan juist dit, om ons te overtuigen, dat wy in eene waereld woonen, die vol van wanorde en boosheid is, en dat wy menschen zyn, die tot allerlei ongeregtigheid geneegen zyn? Wat hadden wy Monarchen, throonen, regeeringen, bevelen en wetten noodig, indien wy vreedzaam en heilig waren, indien wy de liefde en rust bestendig in ons hart en daaden koesterden, indien wy uit ons zelven die wegen, welke God door Reden en Woord ons voorgeschreeven heeft, bewandelden? - Dit heimelyk verwyt, dat aangaande onze verdorvenheid gedaan wordt door de instellingen der Regeeringen, zeeken sommigen te ontzenuwen, zo niet weg te neemen door ons te wyzen naar
| |
| |
vreedzaame Burgerstaaten, waar men, gelyk in ons Vaderland, van geen oproeren hoort. Maar hoe ligt wordt deeze losse tegenwerping om ver geworpen? 't Zy zo; wy en anderen slaan tot dat uiterste niet over; maar zyn 'er een Wetten tegen oproer, doodslag, overspel, hoerery, dievery enz.? Waardoor zyn die in de waereld gekomen? Waarom onder ons gemaakt? Waarom wordenze leevendig gehouden? Wat onderstellen zy? Of waarom worden de ouden gestaadig met nieuwen vermeerderd? - Hoe veele Koningryken zou ik kunnen opnoemen, waar thans Oorlogen, oproeren en dergelyke misdaaden, de algemeene verdorvenheid, by ons nu slaapende, luidkeels uitschreeuwen? En is wel ooit één tyd, dat geheel Europa, ik zwyg van de geheele waereld, in vollen vreede is? Ja, geniet het Algemen eene stille rust, zyn dan alle byzondere Vierschaaren en Regtbanken geslooten? Elke Vergadering onzer Overheden zy al niet byeen geroepen om geschillen te beslissen, zy is egter belegd tot andere heilzaame oogmerken voor myne medeburgeren, en juist dit is zelf eene proef van onze onvolmaaktheid.
Zo iemand tot eens Opzienders Ambt lust heeft, die begeert een treflyk Werk, was voor lang het getuigenis van den uitmuntenden Paulus, een Man van een sneedig vernuft, die, vrywillig, de hoogste bedieningen in de Joodsche Regeering versmaad hadt om oneindig meer nut, door de Evangelieprediking, in de waereld te doen. Elk verstandig mensch zal dien Apostel, zonder bedenking, toegeeven, dat niets edelmoediger en treffelyker is dan zich zelve zonder ophouden toeteleggen om wys, geleerd, verstandig en deugdzaam te worden, niet slegts om zelf de zoetigheid van kennis, en het voordeelige der Godsvrugt te smaaken; maar om ook een Onderwyzer te worden van onweetenden, een Licht der dwaalenden, een Leidsman van blinden, een Raadgeever van verlegenen, een Trooster van verslagenen; niet om Biegtvader van een Koning te worden, of de ryke inkomsten van een Bisschop in de Episcopaale Kerk te trekken, maar om by de schaamelen de zorg der zielen zo yverig te behartigen als by de grooten deezer waereld, en dat voor soberen loon, dan wel voor iets, dat geen naam van loon heeten kan. –
| |
| |
Dan juist deeze edele bediening van een Kristen Leeraar verwyt den Jood zynongeloof, den Heiden zyne Afgodery, den Turk zyn bedrog, den Kristen zelfs zyne duisternis, waarin hy gestort is. Zie ik zulk eenen Man zyn verstand slypen, ik weet, dat hy het doet, om het verstand zyner Toehoorderen, dat krank en verduisterd is, te verbeteren en te verlichten: hoor ik hem lessen ter godzaligheid geeven; hy geeft 'er blyken in, dat de ongeregtigheid nooit moede wordt van optestaan: zie ik hem eenigen troost aanvoeren, ik leer 'er uit, hoe zeer de menschelyke natuur vervallen is uit haar voorig geluk. O wy elendige en ydele menschen, die deeze genademiddelen niet ontbeeren kunnen! Zy verwyten ons onze gedaane verliezen, onze onkunde, onze boosheid, ons gevaar. Waren wy niet gelukzaliger, indien wy onze Godgeleerden konden missen indien wy zelve wys en heilig waren?
Geneesheeren stonden oudstyds in geen gemeene agtinge, en deeze is by de verstandigen noch niet verminderd, hoewel het Gemeen, waar onder elk een Doctor wil zyn, hun niet betaalt de schuldige eerbiedigheid. Is 'er, naast onze zaligheid, geen ding, waar aan ons zo veel gelegen ligt, als onze gezondheid; is 'er geen toestand in de waereld zo elendig als die van een kranken, hoe hoog moet ik hem dan eenen die geheele jaaren sleet om kundig in de konst te worden, die myne verslapte Leden kan versterken, myne pynen leenigen, myne raaskallende zinnen tot bedaaren brengen, myne verlooren nagtrust wedergeeven myne dorre tong laaven, my uit het droevig krankbed weêr aan myn werk, en op straat brengen? Hoe lief en waard is ons zulk een Man? Is 'er, naast Overheden en Leeraars wel één nuttiger in de Maatschappy? Kan hy te ruim beloond worden; - Maar wat boezemt ons dat beroep in? Ik kan geen Geneesheer aanschouwen, of in my moet boven komen: zie daar eenen, die de nadrukkelykste Prediker is van de ydelheid en onvolmaaktheid deezes leevens, van de gedugte gevolgen, die de ongeregtigheid in de waereld gesleept heeft, van smerten die bykans zo lang als de waereld geduurd hebben, en niet dan met haar einde zullen afloopen: hy schynt my aantekondigen, dat hy gezonden is, niet om myne ongesteldheden geheel weg te neemen, maar die wat
| |
| |
te verzagten, niet om mynen dood voortekomen, maar alleen wat te verlaaten: hy verwyt der geheele waereld de verdiende straf over haaren opstand tegen God, en zegt: het zo zeer beminde, aan u naauw verknogte, zorg vuldig bewaarde, wel onderhouden, en teder gekoesterde lighaam vervalt van uur tot uur, en zal, haast ontbonden wordende, een afschrik der leevendigen zyn, die 'er zich zo vaak voor neêrbogen hebben; gy staat te verliezen alle eer, die gy hier genooten hebt; en niemand zal zich in de toekomende waereld uwen onderdanigen Dienaar willen noemen; geen minuut gezondheids kunt gy met alle uwe schatten van my koopen als 'er een komt, die magtiger dan ik ben; myne schouders zal ik dan moeten ophaalen, over de slegte werking myner geneesmiddelen zugten, over nieuwe toevallen, die my my verhaalt, het hoofd schudden, de pen met weemoedigheid opvatten om her laatste hardsterkend middel op te schryven, en Gods hulp u wenschen, dat zo veel is, als met voorzigtige woorden te zeggen: de dood is naby; gy zult van uwe beste vrienden worden gescheurd, niemand zal tot uw geleide willen dienen, en gy zult niet verzeekerd staan, dat gy hen dien gy voor 't laatst vaar wel zegt, ooit wederom omarmen zult; gy zult van eene waereld, zo verschillend van de toekomende, weggaan, en heen snellen naar eene, waar van u geen sterveling het regte bescheid geeven kan; gy zult dan uwe werken, niet uwe schatten, zien volgen; en dan is 'er niet anders te doen dan ééne zaak, zich te verantwoorden. O één woord, ééne zaak, maar van welk onbedenkelyk gewigt en gevolg! - Dus predikt, dus leert, dus verwyt een Geneesheer; maar hoort hem de waereld ooit?
Regtsgeleerden! wat verliest eene Weduwe, als zy met haaren Man. de Kroon van haar hoofd, haar goed verliest? Wat missen Weezen, als zy, by den dood hunner Ouderen, de schraapzugt haare inhaalige klaauwen in 't kleine erfgoed zien slaan? Wat is myn leeven, als ik ontbeere, waar van ik leeven moet? uwe bediening is aanzienlyk, uw post is heilig, want de geregtigheid is heilig. Gelukkig, dat Gy in de waereld zyt! men juicht uw toe, als gy het regtvaardig pleit wint, en de onschuldige het hoofd mag opsteeken. - Maar hoe weinig denkt de waereld onder de u toegezwaaide wierooken van lof
| |
| |
en dank, aan de heevige verwyten, die gy wegens haare elende en verdorvenheid haar telkens doet? Wat hadden wy U noodig, indien de onwaardeerbaare liefdepligt tot den naasten, indien eerlykheid en opregtheid, indien bescheidenheid en anderen te doen, het geen wy zouden willen dat aan ons geschiedde, in de waereld volkomen woonden. Gy dan strekt ten geduurigen verwyte van de boosheden, die het menschdom overstroomd hebben. Kristenen zelve leeren, hoe zeer de verdorvenheid het onder hen hebben uitgehouden: uw getal is ook groot onder dezelven. Welk eene treurige beschouwing is het, dat men u niet missen kan? Erken ô waereld! Uwe min of meer gelochende ongeregtigheid, bloos, en verander.
Kooplieden zyn allernuttigste lieden, vooral in een Land, dat, gelyk het onze, zich niet voeden kan. Zy voorzien alles met overvloed, en niets is 'er in de vier waereldgewesten, of zy bezorgen het ons: dan juist deeze pooging, om elks begeerte te voldoen, bevat al mede een heimelyk verwyt, of van de armoede der waereld, of liever van haare onvolmaaktheid, zo zigtbaar in de verdorve begeerlykheid der menschen naar die dingen, welke zy zeer wel missen kunnen. De vroegste bewooners van ons Land leefden zonder koophandel, om dat zy minder in getal, en te vreeden waren met de inkomsten des velds. Het tegenwoordig grooter getal van inwooners heeft wel den handel noodzaakelyk gemaakt, om van elders voor hun het noodige te haalen: maar hoe veele overtollige zaaken worden niet ontbooden op den aanhoudenden onverzadigden eisch der begeerlykheid? indien wy het onontbeerlyke eens aftrokken van 't onnoodige, hoe gering zou het eerste zyn? Wat doet zelfs onze Fabryken vervallen, dan de lust om de Manufactuuren der Vreemden, somtyds wat meer schitterende in het oog, doch slegter van alloy, te gebruiken? wy raadplegen hierin niet met ons eigen belang; onze begeerlykheid heerst over ons voordeel.
Wy konden deeze aanmerkingen uitbreiden, en toepassen op Ambagtslieden, waar van het grootste getal noodig is; welken wy, al kon men eenigen, ja veelen hunner missen, het brood niet uit den mond willen neemen, nog hun beroep afschaffen: zy strekken egter ter bevestiginge onzer gemaakte stelling,
| |
| |
dat zy ook helpen der waereld verwytingen doen over haare onvolmaektheid. Hunne handen moeten werken, alleen, om het ydel oog van anderen te voldoen, derzelver lusten te verzaadigen, en begeerten te stillen.
Dan waarom draaft de Koopman, waarom werkt de Ambagtsman, waarom arbeiden wy? wat herinnert ons dat? Alleen, dat ons tydelyk leeven vol kommer en gebrek, vol elende en zorge is. Hunne of onze aanhoudende bezigheden zeggen ons, dat wy, alle uuren, nieuwe middelen tot ons voortduurend bestaan noodig hebben, en dus leert ons de werkzaame dag onze zwakheid: wy leggen ons ten slaape neder als we afgemat zyn, en dus boezemt de stille nagt onze sterfelykheid in: wy eeten, en dat overtuigt ons, dat wy een lighaam, 't welk zonder versterking niet kan bestaan, omdraagen: wy rusten en verlustigen ons, om dat zo wel de ziel door denken, als het lighaam door bezigheden word afgemat, of liever om dat ons vermoeid lighaam de ziel verslapt, die in een afgescheiden staat van het zelve geene afmatting kennen zou. Dus verwyten alle deze dingen, die ons zo na betreffen, onze elende, oorspronkelyk uit onze verdorvenheid.
Valt ons oog ter beschouwinge der menschelyke Vriendschap; wy kunnen 'er mede geen ander vonnis over stryken. Wy zoeken een waaren Vriend, niet slegts om het zoete der Vriendschap te mogen smaaken, maar met naame uit hoofde der groote noodzaakelykheid. Wat brengt my dit te binnen? niets, dan dat ik my door deezen zoek te wapenen tegen vyanden; dat ik zelf meenigmaal kragteloos, radeloos, verdrietig gemaakt zynde, zyne ondersteuning, voorlichting, en troost noodig heb; dat ik duizend bitterheden in deeze waereld heb te lyden, waar tegen ik verzoetinge by hem zoeke. Hoe veele verwytingen van onze elende! - Ik zoek 'er egter maar éénen; veelen tot onze vertrouwelingen te maaken, ware zeer onvoorzigtig: al weer een nieuwen verwyt van de verdorve gesteldheid der menschen! Ik zoek hen: dubbel verwyt, indien vrienden zo schaars gezaaid zyn, dat menze zoeken moet.
Laar ik eindigen met de Liefde, die verwonderlyke, die wyle, die aangenaame drift, door den verstandigen Formeerder aller dingen, in het menschelyk hart algemeen gelegd, en na den val in het zelve overgelaaten.
| |
| |
Ik wil van haar niet spreeken, wanneer ze tot het verboodene overslaat; maar zie haar in een ander oogpunt aan, waar in zy my nieuwe proeven van algemeene verdorvenheid uitlevert. Dient zy niet om eenigermaate opteweegen tegen den algemeenen haat, die zo wydgaapende scheuringen en verwoestingen onder het Menschdom aanregt? De Liefde heerscht in den Hemel, om die plaats tot een Paradys te maaken, maar thans op aarde, tot dat oogmerk niet kunnende dienen, moeten wy ze aanmerken als een dier beste middelen, die het leeven nog eenigzins draaglyk maaken, Echtgenooten tragt te beteugelen tot bewaaring der trouwe, altoos gebrekkige menschen doet zamen woonen, voor der Kinderen opvoeding doet zorgen, de scheuringen der Huisgezinnen zoekt voor te komen, en andere dergelyke einde. Dus beschouwd, dient de Liefde, die sterke band, ter bestraffinge van den haat, zo overvloedig in eene ligt gescheurde waereld.
Dus meen ik, de nuttigheid en treffelykheid der beste Beroepen met één woord aangestipt, maar tevens uit dezelven breeder aangetoond te hebben de ydelheid en elendigheid deezes leevens, de verdorven heid en onvolmaaktheid deezer waereld. Wy willen, de eerstgemelde Beroepen, als instellingen Gods eerbiedigende, hunnen hoogen oorprong wel gaarne erkennen, doch dit zal geenzins onze gezegden verzwakken. God zelf verwyt der waereld door deeze instellingen haaren val en verderf: men kende ze niet in het Paradys, zy zyn daarna gebooren.
De verscheiden nuttigheden, die uit de erkende armoede en verdorvenheid der waereld vloeien, brengt ons oogmerk niet mede thans te betoogen. Het gezegde werde alleen rypelyk overwoogen, en hoede ons tegen alle trotschheid op het een of an der Beroep, een euvel, waar mede veelen niet weinig zyn besmet, Laaten wy altoos den oorsprong der Beroepinge, waarin wy gesteld zyn, nadenken: hooren wy, welk verwyt dezelve aan de waereld doet, men weete, dat ook aan ons dat verwyt gedaan wordt; om dat wy in gelyke verdorvenheid met de waereld staan. Een Koning immers, die regeert, is niet volmaakt; hy moet zelfs naar de wet, door hem aan anderen gegeeven, luisteren: een Leeraar is van zich zelve niet wys, wat behoefde hy anders te blokken: een Geneesheer is niet beveiligd tegen smerten en den dood: een Regtsgeleerde de twisten niet te booven, enz. Zulke Overdenkingen kunnen ons nederig maaken, de Nederigheid zal ons best bekwaam doen worden, om onze Beroepen, op de aangenaamste wyze voor ons zelve, en met den gelukkigsten uitslag voor anderen, waar te neemen. De algemeene verdorvenheid der menschen, wy niet uitgezonderd, en de on volmaaktheid der waereld moeten onze liefde voor haar los maaken, en doen uitzien naar eene volmaakter plaats, waar alle onvolkomenheden en by gevolg alle Beroepen gemist zullen worden wyst ons de Bybel daar toe den weg, dan is deeze het beste Boek der waereld.
|
|