| |
| |
| |
De Denker.
No. 486. Den 20 April 1772.
[Antwoord der Moeder daarop.]
Οπως ἓκαςος ἠμῶν τῶν ἃλλων μαϑημάτων ἀμελήσας. τουτου τοῦ μαϑήματος καὶ ζητητὴς καὶ μαϑητης ἒςαι. ἐάν ποϑεν ὁ͂ιος τ᾿ἦ. μαϑε̃ιν καὶ εξευρε̃ιν, τὶς ἀυτὸν ποιηοει δυνατὸν καὶ ἐπιςήμονα βίον καί χρηςὸν καί πονηρὸν διαγινώοκοντα, τὸν βελτὶω ἐκ τῶν δονατῶν ἀεὶ πανταχοῦ ἀιρε̃ιϑαι.
Plato.
| |
Reden.
Gy leert ons denken, of 't voor Staat en Vaderland,
Of 't voor ons dienstig zy te slaan aan 't roer de hand;
Of wy bekwaam zyn, of de schouders kunnen draagen.
De last, die Wysheid dient en Kennis t'onderschraagen.
Eer dat men iets bestaa, leert Gy de zaak ons wikken,
En 't aangenomene volvoeren zonder schrikken.
P. Vlaming.
(Vervolg van No. 485. zynde een Antwoord op den voorigen Brief.)
Teer geliefde Zoon.
Uw Vader heeft uwen brief ontvangen op den Postdag van ons Comptoir, wanneer hy, gelyk gy weet, de handen zo vol heeft, dat hy niet kan antwoorden. Uwen brief in myne tegenwoordigheid ter loops geleezen hebbende, gaf hy, zugtende, my dien over, met verzoek van U dat heden te melden. Uw Vaders zugten, schoon hy my verzekerde, dat gy nog gezond waart, deedt my aanstonds uit het Comptoir
| |
| |
naar een ander byzonder vertrek vliegen, om te weeten, wat daarvan oorzaak ware. Myn hart klopte voor en onder het leezen; ik besloot daarop niet slegts aanstonds te schryven, dat gy een antwoord van uwen Vader te wagten hebt, maar ook myne moederlyke aanmerkingen in voorraad U mede te deelen
Het spyt my, myn waarde Kind! dat gy zo geslingerd wordt; maar nog meer verheugen my de zaaden van deugd, die ik in uwen brief vinde. Gy hebt ze mede genoomen naar de Academie, en kon ik u myne vreugde uitdrukken over de gegeeven blyken, dat gy ze niet verlooren hebt! Welk eene onuitspreekelyke vertroosting geeft my, in de afweezigheid van u, myn eenig kind, van de vier, die ik ter waereld gebragt, en door Gods goedheid heb mogen behouden, te zien deszelfs aangekleefdheid en onderdanigheid aan uwen Vader en my. Volhardt 'er in, myn Zoon! en gy zult den loon ontvangen van eenen pligt, die Reden en Godsdienst U geleerd hebben. Wat uw Vader besluiten en schryven zal, weet ik niet; want wy hebben niet verwagt, dat gy ons, die U zo dikwils verklaard hebben geen dwang tot de keur van het een of ander beroep te zullen opleggen, zo nadrukkelyk vraagen zoudt, wat te kiezen, en dus daar omtrent te zaamen ook geen besluit genomen, hoewel wy hierover dikwils gepraat, en uwe eigen bepaaling met verlangen te gemoet gezien hebben. Wat my betreft, ik blyf nog by myn oud voorneeemen van U geheel vry te moeten laaten in dit gewigtig stuk. Zo het U leed doedt, myn lieve Kind! dat uwe Moeder oordeelt dus te moeten handelen, schryf het toe aan haar zugt voor uw waar geluk. Blyf vry in uwe keur, en laat my vry omtrent de verzogte bepaaling Gedenk, hoe dikwils ik U gezegd hebbe, dat men in alle Beroepen God kan verheerlyken, en nut doen aan de menschelyke Maatschappy. Dit zeg ik U nog, en bidde, dat God u leiden zal tot dat geene, waar in gy aan deeze oogmerken, meer dan in een ander, zult kunnen voldoen
Met dit weinige wil ik egter mynen brief niet eindigen; maar eenige aanmerkingen bydoen, die moge- | |
| |
lyk iets tot uwe bestiering en wegneeming uwer bekommeringen zullen kunnen uitwerken
Schoon men drie treffelyke Beroepen vry haatelyk by u heeft afgeschilderd, is het my zeer lief, dat gy niet afkeerig van dezelven geworden zyt, nog verkiest een Rentenier te worden Hier in volgt gy uws Vaders voetstappen, die, jong zynde, ook stil hadt kunnen gaan leeven, zonder iets by de hand te neemen: eene ruime erfenis zou hem dat toegelaaten hebben; maar oordeelende, dat elk in de waereld iets moet doen, begaf hy zich tot den Koophandel. Ik wil niet zeggen, dat een Rentenier altoos niets doet: men kan een zodanig Man zyn, zonder ledig te loopen, dan ik oordeele, dat veelen zodanigen zyn, als in uwen brief geschetst is. Zulk een leeven te beginnen, als men nog jong is, gelyk gy, zou U, vrees ik, aan veele verzoekingen en een volkomen ledig leeven bloot stellen, waarvan uw Vader en ik, schoon wy genoeg hebben om den koophandel te laaten vaaren, een grooten af keer hebben. Blyf dan, myn waarde Kind! by deeze goede zinnen, dat gy iets meer moet doen dan rentenieren, al waare het, dat gy U aan assemblées, comedien, visiten, ryden jagen, visschen enz. als uwe eenigste bezigheid, niet wilde overgeeven.
Ik weet, dat gy een van de drie in uwen brief gemelde Beroepen, zeker verkiezen zult; maar welk een? dit kan ik u niet zeggen. Laat ik aanmerken, dat men ze u aan den lelyksten kant heeft afgeschilderd, dat ik niet draagen kan. Alle Beroepen, alle bedieningen in de waereld hebben haare lasten en onaangenaamheden: als men ze uit dien hoofde wil laaten vaaren, moet men op geene zyne gedagten vestigen; men moet dan een lediganger worden, en dat gaat verzeld met nog grooter onaangenaamheden en lasten. Het is dan zeker, dat elk Beroep zyne zwaarigheden heeft; maar gy weet immers ook, dat elk zyne aangenaamheden bezit. Waarom schildert men u alleen de eersten af, en waarom verzwygt men de laatsten? of waarom doet gy dat ook aan uwen Vader? is het om ons des te naauwkeuriger op het stuk te doen letten?
| |
| |
Hoewel ik onzydig blyven moet, mag ik egter zeggen dat een Predikant, myns bedunkens, moet bezitten, behalven de gaaf van wel en vrymoedig in het openbaar te durven spreeken, eene groote nederigheid, kloekheid en vroomheid; een Doctor een snedig oordeel; een Advocaat eene uitblinkende eerlykheid. Beoordeel, myn Kind! u zelven, welke deezer gaaven bezit gy meest, of in welke bediening hebt gy de meeste lust naar derzelver hoogsten trap te streeven? - Een Predikant, Doctor en Advocaat moeten alle wel nederig, kloek, vroom, oordeelkundig en eerlyk zyn, dan versieren zy best hunne bediening; maar elk beroep vordert, dat men die hoedanigheden bezitte, die meest daaraan eigenaartig zyn: want wat is een Leeraar, die oordeelkundig, maar niet vroom; een Doctor die opregt, maar niet snedig; een Advocaat, die kloek, maar niet eerlyk is?
Wilt gy één van deeze drie Beroepen verkiezen, alleen uit hoofde van de waereldsche eer; dan moet gy van alle drie afzien, want geen één van de drie ontvangt langer de eer, die het zelve met regt toebehoort, of eertyds plagt te krygen.
Verkiest gy Predikant te worden, het is my lief; de gemelde onaangenaamheden, die 'er mede verzeld gaan, en nog meer andere mogen wel behoorlyk overwoogen worden; dan nooit moeten zy alleen beschouwd worden; zet 'er tegen over de vermaaken, die 'er mede gepaard gaan. Ik zou lang kunnen stilstaan op het genoegen van daarin den grooten God, op eene uitneemende wyze, te kunnen verheerlyken; doch ik wil alleen de zulken, die u de ooren vol blaazen van de bitterheden, die een braaf Leeraar te wagten heeft, vraagen: wat is genoeglyker, edelmoediger, en volmaakter dan de zielen der menschen tot eeuwige zegeningen te geleiden, en wel zulke menschen, die van hun geluk en van onze welmee nende poogingen afkeerig zyn? - Een doorluchtig persoon onzes Vaderlands, een anderen hoorende afmaalen de heerlykheid van in zyns Vaders plaatse te regeeren, antwoorde, gelyk my onlangs verhaald is, op eene regt vorstelyke wyze: ‘al wat ik van myne regeering heb, is alleen het genoegen van men- | |
| |
schen te kunnen weldoen’ - pas dit toe, myn Zoon! op het stuk, waarvan ik u schryve. Niet alleen het eerste vermaak, maar ook dit genoegen moet alle ongenoegen, welke in die bediening voorkomt, verslinden, moet zegepraalen over alle bitterheden, die by uitstek daaraan vast zyn. Zyt gy zo ver gekomen, en heb ik geen reden om dat te wantrouwen; laaten dan geen groote schatten, die wy bezitten en voor u bewaaren, u daarvan afhouden; zy zullen u in die bediening wonder wel te pas komen. Niemand mogelyk weet beter dan een naauw toeziende Predikant, waar eerlyke armoede zich met alle zorgvuldigheid verborgen houdt: gy zult weduwen, weezen, en armen met giften; met boeken, met geneesmiddelen enz. best kunnen bystaan. Ik prys de ryken, die Leeraars tot Aalmoesseniers maaken. Gy weet, hoe wy doen. - Vrees niet, dat de Voorzienigheid u roepen zal op, en doen blyven in een afgelegen Boerendorpje. Niet de plaats maar onze deugd verheerlykt ons. Moeten de braaven alleen in de steden woonen, en de dorpen ook geene voorregten bezitten? Wil men u in uwe Vaderlyke Stad niet hebben, geduld, myn lieve Kind! 't Zou eene vraag zyn, of gy, dan wel uwe stad, wanneer uwe talenten in volle kragt zyn, en gy ze loflyk aanlegt, meest nadeel lydt, wanneer men, u dwarsboomende, eenen vreemden beroept. Gebruikt men daartoe den laster om u te weeren, wie lydt meer, die zich van die zondige wapenen, tegen de les van het Evangelie, bedient, dan hy, die 'er mede bevogten en overwonnen wordt? doch geloof my, de laster heerscht niet lang, en zy die 'er zich van bedienen tot bereiking hunner oogmerken, maaken zich wel dra openbaar. Doch hoe het ook in zulke gevallen met u afloopen mogt, neem het gezegde van eenen onzer Dichteren, deezen morgen van my geleezen, nu voor my nog open liggende, en tot myn oogmerk regt dienende, wel in aanmerking.
Wat schade geeft het? zeg het my,
Schoon u veel lasterpylen treffen:
| |
| |
Wat voordeel? als de vleyery
U tot den hemel wil verheffen:
't Is beide niet dan rook en wind,
Voor hem, die boven 't zwerk gedreven,
Zyn schat niet op de waereld vind,
Maar zucht naar 't onverderflyk leeven.
Wie met zyn ziel naar boven ziet
Past hier op lof en laster niet.
Wordt gy gehaat, vervolgt, bestreên,
't Inwendig deel gevoelt geen smerte,
Dat raakt de buitenschors alleen,
Het vleesch en bloed, daar 't zuiver herte
Dan eerst een volle blydschap smaakt,
't Geenze in de voorspoed moest ontbeeren,
Dan wordt zy in de Ziel geraakt
Ja 't geen den zondaar meest zal deeren,
Is 't geen dat haar op 't hoogst verheugd:
Zo lief heeft God oprechte deugd.
Verkeer met boeren, gy verkeert egter met menschen. Die met Koningen omgaat, gaat hy anders dan met menschen om? of hebben rangen onder de zielen plaats? - de rest is uitwendig, het uitwendige is niets. - Schroom niet de tegenwerping van aan allen niet te zullen kunnen voldoen: wie kwam ooit tot dat onmooglyke? Zelfs niet het volmaakte Patroon. Wy kennen de menschen. Gelyk het den braaven genoeg is hunne Vyanden te verstommen, en de besten te voldoen, moet dat ook u genoeg zyn. De Discipel is niet boven den Meester. De goedkeuring van God gaat ver boven die der menschen.
Dus pleite ik voor dit beroep, dat men nooit alleen aan de ongunstigste zyde bezien moet: dan neem dit zo niet op, dat ik u belastte hetzelve te omhelzen. Ik wil alleen, of men u eenige vooroordeelen met vrugt daar tegen ingeb aazen hadt, dezelven wegneemen. Uwe keur blyve dan vry. De Hemel bestiere uw hart!
Dan zullen uwe zinnen overhellen om een Genees- | |
| |
heer te worden; ik wil 'er my niet tegen verzetten. Ook dat Beroep, gelyk alle anderen, kan men in een ongunstig licht plaatzen, gelyk sommigen dat aan u zo vertoond hebben: maar die poogingen moeten niet gelukken. Denk, dat de meeste diensten op aarde onvolkomen vergolden worden. Om zesthalven te verdienen, moet gy tot die bediening niet overhellen; dit is te laag voor uw hart. De overdenking van nut te kunnen doen in de waereld, en niet het uitzigt van groote belooningen moet U alleen prikkelen. Hierin ken ik uw hart. Ik weet, naast het Beroep van een Leeraar, geen edeler in de waereld, dan dat van een Doctor; want, na de zorg voor onze ziel, komt die van het lighaam het eerste in aanmerking. Een Evangelist was voorheen ook een Medicynmeester. In hem liepen de twee edelste beroepen te zaamen. De aanbiddelyke Zaligmaaker genas ook kranken, schoon dat het voornaam oogmerk van zyne komst in de waereld niet geweest zy. Ik behoef 'er U niet meer van te zeggen, dan dit eene: hoe onbeschryflyk aangenaam is het een armen kranken aan zyn ziekbedde, waar hy van vermoogenden verlaaten wordt, door edele aanspraaken en goede geneesmiddelen by te staan, en van deszelfs kwaalen te geneezen? ééne klagte te doen ophouden, is aangenaamer dan al 't streelende van eene Opera. Ik gedenk, met hoe groote vaardigheid gy voorheen, op myn bevel, verkwikkingen aan elendige kranken gebragt hebt, en dit deedt ik om u een waar medogen met ongelukkige Lyders vroeg in te boezemen. Ik bedrieg my zeer, zo dat vermaak nu uit U geweeken is. Woont het nog in u, dan heb ik niets meer te zeggen. Ik herhaal myne betuiging, volg uwen zin.
Voor het laatste, myn kind! de geduurige twisten in de waereld onder de menschen leeren ons wel de verdorvenheid hunner natuure; doch, wat men ook mooge zeggen om het Beroep van een Advocaat haatelyk te maaken, hy is van geen onedel gemoed, die onschuldigen tot Voorspraak dient, en zich tegen derzelver Aanvaller verzet. Bedriegen menschen door valsche opgaaven een' Advocaat; begint hy, de zaak in dat licht beschouwende, het pleitgeding; men
| |
| |
moet hem de schuld niet geeven. Hy is bedroogen, en dat te laat ontdekt zynde, kan de zaak niet anders dan ongunstig uitvallen. Die alleen de geregtigheid bemint, kwaade zaaken van de hand wyst, voor goeden pal staat, kan God ook verheerlyken, en der burgerlyke Maatschappye nuttig zyn. Indien gy dan, myn waarde Zoon! voor dit beroep pleit, wy zullen uwe partyen niet zyn.
Deeze korte aanmerkingen heeft myn moederlyk hart u willen opgeeven, om alle vooringenomenheid tegen deeze aanzienlyke posten, u mogelyk ingeboezemd, te keer te gaan Meer anderen kon ik 'er bydoen; doch gy kent ze, zo wel als de reeds gemelden, die ik voornaamelyk hier ter neder stelde, om u tot derzelver bedaarde overweeging te geleiden. Wik en weeg dezelven, en vertrouw, dat ik voor my, een welgevallen zal vinden in den post, waartoe gy overhellende, U zult tragten bekwaam te maaken. Besluit voorzigtiglyk, want nu tot 't een of ander overtegaan, en na drie of vier jaaren weer te veranderen, zou, zo als ik, eene vrouw zynde, denk, uwen tyd wegneemen, en ligtelyk tot het geen men laatst gekooren heeft, of tot alles onbekwaam maaken. Men behoort te blyven by het geen nu de schaal doet overslaan; anders zult gy van twee studien iets, maar niet genoeg van een van beiden weeten. 't Kan zyn, dat ik doole; verstandige Mannen zullen dit beter weeten.
Mogten uwe bekommeringen nu een weinig bedaaren, tot dat uw Vader u nader schryven zal! hoe zeer wenscht dit myn hart! - voldoe ik U niet, om dat ik agterhoude, wat gy doen moet, schryf dit toe aan myne moederlyke genegenheid, die niet gaarne u iets zou opdringen, waar over gy naderhand berouw zoudt hebben, en met minder vlyt zulk een Beroep behartigen. Vaar wel, myn lieve Kind! ontvang de leidinge des Hemels. Voor uwen welstand blyft bidden.
Teer geliefde Zoon.
Uwe teêrlievende Moeder
A... P....
|
|