De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
De Denker.
| |
[pagina 114]
| |
Met dankzegging erken ik, myn teêrgeliefde Vader! dat gy dit altoos in myne keur gelaaten hebt; gy hebt my nooit willen dwingen het een boven het ander beroep te kiezen; de redenen, die gy altoos daaarvoor hebt bygebragt, waren gewigtig; de voorbeelden van gedwongen, ongelukkig uitgevallen studien, dikwils my verhaald, heb ik niet vergeeten, en terwyl ik hier geweest ben, zie ik zelfs drie studenten, die nergens anders door, zich aan de lichtmissery hebben overgegeeven, dan om dat zy wars zyn van die weetenschap, tot welker beoefening men hen met geweld genoodzaakt heeft. Ik heb medelyden met hen, en beklaag hun toekomend lot; dan des te meer blinkt, nu ik dat zie, uwe vaderlyke goedheid voor my uit, ik zal ze altoos erkennen. Vergun my egter, thans, myn bekommerd hart voor u uittestorten, gelyk gy my altoos gaarne toegestaan hebt. Nu ik kiezen moet, myn Vader! kan ik niet kiezen. Een maalstroom van gedagten voert my overal heen. Ik weet niet, wat ik worden wil. Vergat ik mynen pligt, dien ik schuldig ben. ik zou de Academie verlaaten, en niets worden. Heb medogen met uwen Zoon, en ontrek hem uwen vaderlyken raad niet. Ik ben zo gewillig dien te volgen, als ik ooit geweest ben. Geloof toch niet, dat ik gaarne van deeze plaats wil weggaan, om een lediganger in de Waereld te worden, en te leeven zonder iets om handen te hebben, in hoope op de aanzienlyke goederen, die gy bezit. Nooit kwam dit in my op. Niets slingert my, dan alleen de onzekerheid, wat ik worden zal. Dat moet egter nu beslist worden. In deeze verlegenheid heb ik meermaalen alhier met myne Vrienden over dit stuk gesprooken; maar in plaats van myne onzekerheid daardoor wegteneemen, is dezelve van tyd tot tyd aangegroeid. Schoon Gy my dikwils betuigd heeft in deeze zaak onzydig te willen blyven, bidde ik van zin te willen veranderen, en my te gebieden, zo niet ten minsten te raaden, wat party ik kiezen zal. | |
[pagina 115]
| |
Als ik aan anderen alhier voorhoude, dat ik Predikant wil worden, zegt de een: ‘wel nu, gy zult dan een Domine worden; gy, die zo groote middelen in de Weereld te wagten hebt, zult u dan gewillig onderwerpen aan een jok van achtbaare slaverny; gy, die gewoon zyt in eene aanzienlyke Stad te leeven, zult, wie weet, op welk een afgelegen en veragtelyk Boeren Dorpje, met 'er tyd u laaten beroepen, en daar misschien uw graf mogen koopen, of denkt men al eens om u in uwe Vaderlyke of eene andere Stad te beroepen, duizend tegen één zo die vlieger opgaat; gy vindt mogelyk verscheiden begunstigers; maar wie weet, om welke redenen anderen hen zullen dwarsboomen: men zal, al waart gy de beste, mogelyk allerlei vuilen laster op u uitbraaken, om u te weeren; uwe Vrienden zelve zullen het moeten ontgelden, zy zullen in een gelyk lot met u moeten deelen, zo hun niet wat ergers wedervaart: alle die fraaiheden hebt gy, en zy te wagten, of weet gy niet, wat een onzer Vaderlandsche Dichteren al voor lang gespeld heeft.
Geleerdheid blinkt en straalt in andre Landen,
In 't Vaderland werd haar geen eer gedaan:
Men acht 't uitheemsch, als of 'er geen verstanden
Zo schrander, van dat oordeel, en dien geest,
In eigen Land als andren zyn gevonden,
Daar nocb de faam, van die hier zyn geweest,
Den lof verbreid door duizenden van monden.
‘Gy die hier met Lieden van den eersten rang omgaat, zult dan in uw dorp met ruuwe kinkels moeten verkeeren; gy weet niet, welk een arbeid het is, alle weeken, twee predikaatsien te doen, of hoe verveelend, wanneer gy eene uitspanning zoudt noodig hebben, die by eene ongemanierde domme Gemeente te zoeken; gy kent het niet, wat het is met den hoed in de hand, menschen, die meer gewoon zyn met beesten dan met redelyke schepselen omtegaan, | |
[pagina 116]
| |
te bidden, dat ze ter Kerke komen; gy zult dag aan dag voor de ontfatsoenlykste behandelingen op de welmeenendste poogingen bloot staan; uwe voetstappen zal men overal nagaan; wat men ten onregte oordeelt niet in den haak te zyn, zal men aan de klok hangen, en overal uittrompetten; want, het volk neemt altoos gaarne wraak van hunne Leeraaren, en het strekt tot genoegen, als zy, die zich door derzelver bestraffingen beledigd oordeelen, iets vinden om hem op hunne beurt door te stryken; uwe Predikaatsien zult gy nooit zo kunnen maaken, dat zy van algemeenen smaak zyn, de domste zullen het meeste te vitten hebben; ik heb 'er zelfs eens eenen aangetroffen, die, gehoord hebbende, dat zyn Predikant de laatste syllabe van 't woord Amen wat kort afbrak, hem om die reden, voor al 't volk ten toon stelde, en voor onbekwaam uitjouwde, als eenen die dat woord niet kon uitspreeken zo als het behoorde; met één woord, die aan deezen openbaaren weg timmert, lydt overlast, en gy kunt geen beroep in de waereld uitdenken, waar in uw goed en deugdzaam hart meer verdriets en ongenoegen zal ontvangen, hoewel gy het ook maakt, als juist dit. Moet ik u dan raaden, ik zou een Doctor of Advocaat worden; dan zyt gy van dit alles vry, en kunt 'er meer gelds mede winnen: ook moogt gy dan leeven zo als gy wilt; men kan toch in die menschen verdraagen, dat men in een Predikant niet wil dulden’. Als ik by anderen koom, en my verluiden laat, dat ik een Doctor worden wil, zegt men: ‘onnoosele keur! wie toch heeft u dat geraaden? één zesthalven voor ééne visite te ontvangen, of voor twee uit zyn warm bed in een kouden nagt opgejaagd te worden, om een half uur ver te loopen, en niet te kunnen, zeggen, gaa op een ander, is waarlyk al eene zeer treffelyke bezolding; maar het zy eens zo, dat men 'er u één Ducaat voor gaf, gy zult dan evenwel leeven uit de smerte van uwen naasten, men betaalt toch geen geld onwilliger dan | |
[pagina 117]
| |
aan een Doctor of Apotheker. Gy zult daarenboven op veele plaatsen geroepen worden, daar men u, heden, als men waant, dat de lyder dood ziek is, voor een halven God zal houden; morgen, is hy beter, zal uwe agting daalen, en gy zult niet meer dan een Engel zyn; neemt de gezondheid des kranken toe, dan zal men u, op den derden dag, niet hooger aanzien dan voor een Mensch; en komt gy eindelyk, is de zieke hersteld, met uwe rekeningen, dan zult gy een D....l schynen te zyn, en men jaagt u daarop met stokken uit het huisGa naar voetnoot(a). Of wordt de zieke niet aanstonds hersteld, gy hebt, zegt men, de kwaal niet getroffen; een ander scheldt u voor een beuling; een derde roept, ik zou een anderen haalen: het geschreeuw des laatsten krygt de overhand, een nieuw Doctor, dan wel een Apotheker, of somtyds een Kwakzalver wordt gehaald. Deeze ondervraagt den Lyder zeer naauwkeurig; proeft de geordineerde Medicynen, die op de tafel staan; vraagt wat te vooren gebruikt is, en behoort hy onder de laage zielen, hy zal zweeren, dat gy misgetast, en den kranken in doods gevaar gebragt hebt: sterft deeze, die, was hy uw Lyder gebleven, hersteld zou geworden zyn, onder zyne handen, gy zult 'er de schuld van dragen, en de betaaling uwer moeite zal agterblyven; of krygt gy na veel wagtens uw geld, met hoe veel tegenzin, en misschien onder veele verwytingen zullen die penningen u toegeworpen worden. By veele lyders zult gy, in plaats van op uwen loon te hoopen, veel beter doen geld mede te brengen, op dat het kranke gestel, door de beste geneesmiddelen geholpen, by 't gemis van verschooning, oppassing en goede spyze niet agter uit raake. In veele stinkende huisjes, kelders | |
[pagina 118]
| |
en krotten zult gy moeten inkruipen, waar onreinheid en viese lugt u anders van de bedstede te rug zou jaagen. - Daarenboven behoort gy ook by kranken wel een halve Predikant te zyn, om hun een stigtelyk woord toe te spreeken, wanneer gy merkt, dat hy in groot gevaar zy, of de dood nadert: maar agt gy dit alles weinig, kunt gy 'er over heenstappen; dit is egter zeker, dat gy uw vrolyk leeven altoos in treurigheid zult verslyten: hoe kan toch een Doctor vrolyk leeven? wat hoort hy anders dan onophoudelyk klagen en kermen aan krankbedden? 't Is waar, eenige klagten gaan over ingebeelde ongesteldheden, maar 't zyn evenwel klagten, en meest moeilyker weg te neemen, dan wezenlyke: andere spruiten uit ongeneeslyke ziekten, en zeg my, hoe zult gy, een medogend, teder, kristelyk hart hebbende, te moede zyn, als gy aan hun, die niets dan hunne gezondheid in de waereld bezitten, dit een verlooren geschenk, met alle uwe geleerdheid en kunst, niet terug kunt geeven’? Neem ik deeze dingen in overweeging, en spreek ik dan met anderen om een Advocaat te worden: ‘een Advocaat, zeggen ze, dat nooit! wat is he. dendaagsch een Advocaat? wie kan grootsch op dien tytel zyn, daar men weet, hoe ligt die te krygen is? Dan laaten we eens toegeeven, gy wordt een voluitgestudeerd Advocaat, hoe vreedzaam en genoeglyk zult gy uw leeven slyten? Alle dag zal uw liefderyk hart hooren van twisten, vyandschappen, bedriegeryen, vegten, dooden enz. gy zult u moeten inmengen in die droevige onaangenaamheden; gy zult u moeten kwellen over die zigtbaare blyken der menschelyke verdorvenheid; het ongelyk aan de beledigde party, welke gy aanneemt te verdedigen, aangedaan, zal zulk een invloed op uw hart hebben, dat gy uwe vrolykheid verliezen zult, en het ongelyk, als u zelven aangedaan, houden. Met hoe veele onregtveerdige zaaken zal men u aan boord klampen, en die zo | |
[pagina 119]
| |
vernissen door de waarheid te verdonkeren of afte laaten, en valschheden 'er onder te mengen, dat gy of niet of zeer moeilyk het regte feit zult kunnen ontdekken. Heeft het eerste plaats, en neemt gy die zaak aan; de waereld, beter daarvan onderrigt, zal schreeuwen over u, als over eenen Advocaat van kwaade zaaken: dan, is uwe zaak egt en deugdzaam, gy zult het hartzeer hebben van te zien, dat uw tegenparty snood genoeg is om een ondeugend stuk te verdeedigen, en lust hebbende u te kwellen en aftematten, zal hy incident op incident inbrengen, zo dat gy wel een begin maar geen einde aan uw Proces zult zien, slaat gy een klawier over, en verliest gy daar door de zaak; uwen armen Meester, dien gy verzekerd hebt het pleit te zullen winnen, zal men de rekening opmaakende, naakt uitkleeden, terwyl gy by alle uwe moeiten de onkosten der zegels nog zult moeten toegeeven: met één woord, wat gy ook kiest, omhelst zulk een beroep niet.’ Ik heb 'er ook al aangetroffen, die my de omhelzing van alle beroepen uit het hoofd zogten te praaten. ‘Wat hebt gy, dus voerden zy het woord, de zwaare en ondraagelyke zorg van onsterfelyke zielen op uwe schouderen te neemen? wat noodzaak dringt u daartoe? wie kan dat moeilykste ampt boven anderen verkiezen? - een Doctor te worden heeft ook zynen lasten? behalven dat men meer met zieken dan met gezonden converseert, - en Advocaat te heeten heeft ook weinig om 't lyf, van alle die lastige beroepen kunt gy ontslagen zyn, zo gy maar wilt: gy hebt immers grooten goederen te wagten, gy zyt een eenigste Zoon, ze kunnen u niet ontgaan, wel wordt een Rentenier; dan kunt gy leeven zo als gy wilt, en behoeft niemand naar de oogen te zien; voor dien naam heeft men tegenwoordig veel meer agting dan voor dien van Domine, Doctor, of Advocaat. Let maar, hoe de menschen opzien, als gy, van eenen onbekenden spreekende, hem eenen Rentenier | |
[pagina 120]
| |
noemt. Die zodanig is is een Prinsje van het Land; hy heeft niets te doen dan in de stad zynen koetzier, lyfknegts en dienstbooden, op 't Land zyne boeren te commandeeren: hy kan assembles bywoonen, in de comedie gaan, visiten geeven, jagen, visschen, ryden, met een woord, doen al wat hy wil; voor de rest behoeft hy niet te zorgen, en dat 't fraaiste van alles is, hy heeft niemand rekenschap te geeven van het geen hy bedryft of nalaat.’ Ziet daar, myn teêrgeliefde Vader! hoe men tot my redeneeert. Ik kan betuigen, dat ik den allerminsten zin in het laatste heb. De ledigheid van eenen Rentenier kan my in 't geheel niet bekooren: dus is 'er geen vrees, dat ik daartoe vervallen zal: maar omtrent de andere drie beroepen staa ik meer in twyfel. Elk heeft zyne zwaarigheden, waar ik tegen opzie, schoon ik dat geen, waartoe ik overgaa, met een goed geweeten zou tragten waar te neemen. Myne bekommeringen neemen toe, naar maate myne overleggingen aangroeien, en de tyd ter bepaalinge nadert. Kan het zyn, geef my uwen raad met de eerste post, en laat my niet over aan myne eigen keur, te meer om dat gy mogelyk tot het eene meer overhelt dan tot het andere, en ik niets liever doen zou, dan ook hier in 't genoegen myner waarde Ouderen te vermeerderen. Laat ik uwen openhartigen raad verwerven, waarna ik beloof my te zullen gedraagen. Ik blyve, onder de afwagting van een nieuw bewys uwer vaderlyke zorge, met waare kinderlyke genegenheid.
UEd. Onderdanigen Dienaar en Zoon PIETER VERLEGEN...
L .... den 7 April 1772. (Het antwoord hierna.) |
|