De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 105]
| |
De Denker.
| |
[pagina 106]
| |
welke ik bezitte, heeft deszelfs aantekening nagelaaten. Vatten, uit dit gezegde, myne Vaderlanders noch niet het gedenkwaardige, dat ik bedoele? laat ik hen dan geleiden tot een overäangename herdenking; laaten ze dulden, dat ik hen daarna tot eenige loffelyke pligten, uit vergelyking der tyden gebooren, noope; laaten ze de aankomende schemeringen van vrolyker stonden, dan we sedertlang beleefd hebben, met my opmerken. Zeker, hy eischt niet te veel, die dit thans van zyne lieve Landgenooten vordert. ‘Op den eersten April is voor twee Eeuwen de grondslag van Neerlands Gemeenebest gelegd.’ Dit is het groot, van veelen ongedagt, stuk, welk ik heden mynen Lezeren wilde zeggen. Die dit leezen, staan een oogenblik met hunne gedagten 'er op stil, herinneren zich dien aanmerkelyken dag, en geeven my toe, dat dezelve hunner oplettendheid en herdenking ontsnapt is. Klein verlies! myne Vrienden, indien gy maar heden my vergunt eenige aanmerkingen over denzelven op 't papier te werpen, en myne bedenkingen ter waare Dankbaarheid in agt te neemen. De zo even aangeroerde gebeurtenis kan men by alle onze Historieschryvers opslaan, en breedvoeriger leezen, dan ik gezind ben, die heden op te geeven By veelen denk ik egter geenen wandank te zullen behaalen, wanneer ik de vooräfgaande en zaamenloopende bestellingen der Voorzienigheid, zwanger gaande van dit groote stuk, een weinig in aandagtiger beschouwing neeme. Historieschryvers rekenen zich daarvan onslagen; zy verhaalen slegts het gebeurde, en laaten aan hunne Leezeren over, de zedelyke aanmerkingen, in Geschiedenissen opgerold, zelve daaruit te ontwinden. De berugte Alva, uit trotschen Filips naame, voor en ten tyde des gemelden jaars, in het hart | |
[pagina 107]
| |
onzes Vaderlands oorlogende, om onzer Vooröuderen hals het harde jok van dwingelandye voor altoos te doen voortdraagen; zogt Prins Willem de I, dugtende van met eigen magt en moed der Landzaaten, niet te zullen kunnnen ophaalen tegen de groote kragten van gemelden Alva, elders hulp. Denemarken was, gelyk anderen voorgaven, daartoe ongezind. Zweeden gaf honigzoete woorden, doch sloeg ten laatsten allen bystand plat af; Frankryk hieldt hem op den tuil, en blies zelf moord tegen onschuldige Hugenooten; Elizabeth Engelands Koningin, hoe sterk aangezogt, en zagtelyk gevleid, was doof voor alle beden. Dus blies de Voorzienigheid in alle geoorloofde menschelyke poogingen ter uitreddinge. Zy alleen moest, openbaar, de eer van 's Vaderlands verlossing hebben. Zy wilde het Vaderland alleen door het Vaderland redden, en ons ontheffen van de verpligting aan anderen voor tydig gebooden bystand. Wy moesten dan op eigen wieken dryven. Jakob Simonszoon de Ryk, voorheen één onzer Amsterdamsche Kooplieden, met veele anderen, gelyk het toen in de beroerten liep, ten Vaderlande uit gebannen, hadt een Oorlogschip op eigen kosten uitgerust, zogt met hetzelve zyn geluk op Zee, en kwam daar mede by 's Prinsen Admiraal Lumei, onder Engeland gezeild met eene geringe vloot. Tot deezen sprak defiere Koopman, op hoogen Vaderlandschen toon, men was te eerlyk gebooren, om het leeven in 't zeeschuimen te slyten, iets loflykers en van meer gewigts, ten dienste des Vaderlands, te ondereeemen, paste hun allen, en hy was 'er vaardig toe. Maar hoe en wat te beginnen? De Voorzienigheid kwam het talmen en lang beraaden voor. Lumei, die, daar, op gehoopten bystand toefde, werdt aangezegd Engeland te moe- | |
[pagina 108]
| |
ten verlaaten. Hy zeilt dan weg. Een gunstige wind doet hem het steven naar Texel wenden om Alvas schepen aantetasten, of eene Noordhollandsche Haven te verrassen, dat denkelyk niet ligt gevlot zou hebben. Om dat te beletten, moet de Wind omkeeren. De Wind keert dan, en verändert tevens het geheele Plan. Wat nu te doen? Op dit tydstip krygt men eerst in gedagten om de Maas inteloopen, en den Briel, die nu geen bezetting in hadt, te overrompelen. Hier toe diende de Wind. Zy, die toen Water-Geuzen geheeten werden, zetten het dan met volle zeilen daarop aan, en stryken op den befaamden eersten Grasmaand des jaars 1572 voor de Stad, omtrent twee nuren na den middag, die 's avonds werdt overgegeeven. Dus werdt de sleutel van Holland, door de bestelling der Voorzienigheid, die den wind onverwagt deedt omkeeren, gewonnen; en dus werdt ook de grondslag van het gebouw der Vaderlandsche Vryheid gelegd, op 't oogenblik, dat ze om verre geslooten kon geworden zyn; want Lumei hadt geen verder wit dan de Stad te plonderen, en te verlaaten: dan onze de Ryk, en eenige anderen bewoogen hem die intehouden, 's Prinsen goeddunken aftewagten, en de vesting midlerwyl te versterken. Op deeze tyding zonk Alva 's hart in de schoenen: Prins Willem was blyde, en zou zich meer verheugd hebben, hadt hy op dat tydstip kunnen zien, 't geen kort daarna gebeurde, naamelyk dat Vlissingen de Spanjaarden verjoeg, ter Veere dat voorbeeld volgde, en daarna het geheele Noorderkwartier, het geen Holland en Zeeland ruimte gaf, en veele Steden den Prinsse deedt toevallen, zelfs byna geheel Gelderland en Overyssel, waar op ook Friesland en Groningen, niet langer Alva's streng trokken. Zo is dan Neêrlands Vryheid voor twee | |
[pagina 109]
| |
Eeuwen gelegd, en deeze dag staat diensvolgens met zo veel regts in onze jaarboeken vereeuwigd. Vierden onze Voorouders, voor honderd jaaren, het verjaarfeest dier heuchelyke gebeurtenis; zullen wy daar thans twee Eeuwen verloopen zyn, dien blyden dag vergeeten? Onze behouden Vryheid staat noch op den grondslag, toen gelegd; en, naar gelange dezelve langer duurt, moet de dankbaare vreugd over dezelve ook vermeerderen; de blydschap sterker verleevendigd worden. Geen regtschaapen Vaderlander zal onwillig zyn Gode de eer te geeven van 's Lands verlossing, door den omzwaai des winds, en andere reeds gemelde byzonderheden, gebooren; geen godvrugtig hart weigeren, de bewaaring van dat dierbaar pand, geduurende twee Eeuwen, aan dezelfde Voorzienigheid des Almagtigen toeteschryven; geen één ook ons genoegen afkeuren, wil hy tyden met tyden vergelyken. Het geweldig heffen des tienden pennings zette Alva in wreeden moede juist toen door: die ontmenschte, wiens naam men ten dien tyde met afgryzen noemde, en sedert tot een spreekwoord van wreedheid geworden en gebleeven is, tapte den Burger, gelyk een beroemd Dichter zich uitdrukt, het bloed met zyne traanen af. Wreedheid, Geweld, Schraapzugt, en Bloeddorst vereenigden zich in deezen Tyran. Wie was toen veilig voor deszelfs woede? Den Roomschen Godsdienst te belyden, baatte niemand, die hem in den weg stondt. De Graaven van Egmond en Hoorn, met naame, ondervonden dit, met andere Edelen, Onëdelen, ten koste van hun leeven. De Belyder van de Hervormde Leere was geen oogenblik van goed en bloed verzekerd. Vreemden weigerden hulp aan het zwaar gedrukt Volk. De roemrugtigste en edelmoedigste poogingen van den uitmuntenden Willem den I. dien Vader des | |
[pagina 110]
| |
Vaderlands, ter redding van een fel genepen Land, werden dikwils verydeld; de vrolyk toelachende hoop verdween niet zelden; 't bleef een duister raadzel, scheen eene hoopelooze zaak te worden, het geen wy heden zyn. Vergelyk lieve Landgenooten! tyden met tyden, al valt het ons onmooglyk het juiste denkbeeld van die donkere dagen te maaken, vergelyk onze tegenwoordige gesteldheid met die voor de twee voorby geloopen Eeuwen zich vertoonde, niets is 'er van alle die akelige tooneelen overgebleeven: heerschen nu Vreede, Vryheid, en Godsdienst, hoe zullen wy den onëindig weldaadigen Allerhoogsten, die het lot der Volken bestiert, dankbaar tegenkomen, en ons demoedig met danköfferen bukken voor den hoogen God? Dan, we mogen niet slegts één jaarfeest ten deezen stonde vieren; tot een tweede vinden wy thans ook gelegenheid. Voor twee Eeuwen wierdt de grondslag voor Neêrlands Vryheid gelegd; voor ééne Eeuw, werdt zy, waggelende en wankelende, op nieuw hersteld, en bevestigd. De Koningen van Frankryk en Engeland, hadden toen beslooten onze zeven Gewesten te overmeesteren, en die onderling te deelen. Lodewyk de XIV. den aanslag te Lande onderneemende, scheurde wel dra drie Proventien van de Unie af. Zyne Legerbenden namen Amersfoort en Naarden in; zy verscheenen nog nader in uwe nabuurschap, en eischten zelfs Muiden op, dat met den vyand in onderhandeling tradt. De hoop van het Vaderland te behouden werdt toen bykans geheel opgegeeven. Men sprak van met den Vyand te verdraagen. Uw Amsterdam was traag om zulks toetestemmen; het verklaarde zig gezind om het Land, al was devyand tot in het hart doorgedrongen, te beschermen, niet om onüitvoerlyke voorwaarden te omhelzen. Kort daarna nam 's Lands kommerlyke. toestand | |
[pagina 111]
| |
een anderen keer. De derde Willem van Oranje herstelde den waggelenden staat, die, sedert eene Eeuw, voor dergelyken schok niet te vreezen heeft gehad. De herdenking dan van zulke eene heerlyke ver lossing, die ons thans zo wel betaamt, gevoegd by de voorige, dringt ons tot eene dubbele dankzegging aan Neêrlands God; tot een dubbele vreugd. Dan wordt de laatste thans zeer vergistigd, of beteugeld door de droevige overweeging, dat de Veepest in onze Landpaale, noch woedt, de Handel kwynt, de Fabryken vervallen, en de duurte allerwege heerfcht: wy hebben deeze dingen noch onlangs in bedaarden gemoede overwoogen, en de oorzaaken daarvan opspoorende, de middelen tot het ophouden dier rampen aangeweezenGa naar voetnoot†, welken één onzer Dichteren daarna in deeze vaersen wilde zaamen vatten: Betreur, ô Neêrlands Volk, uw snoode spoorloosheden,
Val d'Opperheer te voet door plegtige gebeden.
Toon yver voor zyn' dienst: zo keere ons Vaderland,
Door zyne macht bewaard, tot d'ouden Gloriestand!
Zo worde ons Erf behoed voor meerder ongelukken!
Zo zien wy 't einde van de rampen, die ons drukken!
Zo daag' die gouden tyd, dat wenschelyke overvloed
Weêr elks bedryf bekroond, weêr ieder juichen doet.
In hoe verre 'er aan onzen of deezen raad gehoor geleend zy, zal de tyd en het vervolg ons moeten leeren. Geenzins willen we egter ontveinzen, dat het ons eene aangenaame zaak zy, de scheemeringen van eene vrolyker hoop thans te zien opdagen. De barmhertigheden van den oneindig goedertierenen Hemel zyn over ons onëïndig. Moeten wy 'er de oogen voor sluiten? Voor de herstelling van den vreede onder zo veele ongelukkige Natien te bidden, was de billyke eisch onzer Overheden op den | |
[pagina 112]
| |
laatsten Bededag. Voor een menschlievend hart kan het desweegen niet dan zeer verheugend zyn, thans de voorboden tot den vreede, door de getekende Praeliminairen tusschen Rusland en het Turksche Keizerryk, te beschouwen; daar uit het einde zo van den burgerlyken oorlog in Polen, als der verdrukkingen onzer Geloofsgenooten in dat Ryk vooruit te zien - het spoediger ophouden der pest daarvandaan te verwagten, - wyders het daalen der graanen te vertrouwen, door het grootsch besluit der roemwaardigste Czarin van Moscovien, van de Haven van Archangel, voor Hollands schepen, ter vervoering van graanen, open te zetten, - uit het gerust Polen meerderen toevoer te wagten. - met één woord, de gulde zegeningen van den buitenlandschen vreede, zelfs in ons eigen Vaderland, binnen korten te zullen smaaken. Dus leveren voorleedene en tegenwoordige tyden, ter deezer uure, ons geene kleine stof tot dankbaarheid aan den Allerhoogsten, tot eene regtmaatige onderlinge vreugde, tot aangenaame voorüitzigten op. Wilden myne lieve Landgenooten zich die niet onwaardig maaken, wilden zy zo veele genadeblyken hoogschatten en regt gebruiken; hadden deeze dingen gewenschter gevolgen, dan de zo lang gevoelde roeden, ter bekeeringe; werdt in aller harten de lieflyke Dankbaarheid deswegen gebooren: wy zouden ons geenzins beklaagen deeze regelen geschreeven en een ander stuk over dien uitneemenden pligt ditmaal agter gehouden te hebben. Men overweege dit ons oogmerk, deezen onzen eisch, en legge den grond, dat Neêrlands Vryheid noch langer dan twee Eeuwen onwrikbaar blyve staan! |
|