| |
| |
| |
De Denker.
No. 483. Den 30 Maart 1772.
[Medogen met de Kranken aanbevoolen.]
Hac tamen aegrota junxi jejunia votis,
Et caput opstipum, vestis et atra fuit.
Non mage lugubris mors expirantis amici,
Funera nec fratris, nec genitricis erant.
Jonston ad Ps. XXXV.
Twee staaten zyn 'er in het menschelyk leeven, die onze tederste aandoeningen vorderen, ons uiterste medoogen moeten wekken. De eerste is die van eenen Zuigeling, de andere die van eenen Kranken. De aanbiddelyke Schepper, over wiens wysheid wy ons nimmermeer genoeg verwonderen kunnen, heeft, door eene ingeschaapen drift in alle menschen, voor den eersten zo gezorgd, dat dien niets ontbreeke, en ons door Reden en Godsdienst gedrongen de bezorging des laatsten ter harte te neemen. Hy heeft dan een aandagtig oog geslaagen op onze eerste intrede in de waereld, en niet minder op onzen uitgang. Hoe duur is het schepzel hierdoor aan Hem verpligt?
Laaten we het bestaan van eenen zuigeling overweegen. Het onnoosele wigt heeft een eeuwig bestaan, ô gedugte gedagte! gekreegen, het leeft, en is ter waereld ingegaan; maar weet niets van Tyd of Eeuwigheid, van Waereld of Hemel; van Leeven of van Dood. Het ziet, gevoelt, proeft, hoort, en riekt; maar weet niet, wat dit alles is. Het
| |
| |
heeft maar één zintuig tot zyn gebruik of liever tot zyn onderhoud, naamlyk het gevoel, en dit is voor eerst genoeg. De prikkeling der maage, of het gevoel van honger en dorst zetten het zelve aan tot kryten. Verzuimt de Moeder haar wigt telkens te voeden of te laaven, het gebruikt dit middel om zyne nooddrust te kennen te geeven: maar hoe zelden gebeurt het, dat eene Moeder hierin zuimagtig is? - Wy verwonderen ons te regt over de verbaazende drist, en sterkste genegenheid, die zy voor het zelve gevoelt en toont: en niet zy alleen; maar allen, die een kleen kind vreemd zyn, toonen groote zorg voor eenen zuigeling: vreemde Vaders kunnen veeltyds geene kinderen hooren huilen, Elk streelt, elk lieskoost hen Waar van daan deeze algemeene tederheid? ik leeze daarin het werk van den goeden Schepper, die deeze graveerzelen van liefdezorp in aller menschen harten heeft gedrukt, om het leeven der zuigelingen te behoeden. Ware dit zo niet geleegen, welk kind zou 'er leeven? welke Moeder zou nagt en dagrust, zou gezondheid, ja haar leeven voor het zelve opofferen? welk Vader zou 'er na omzien?
Dus zorgt het menschdom algemeen, mag men zeggen, voor hun, die pas hunne intrede in de waereld gedaan hebben; maar zorgt men ook zo algemeen voor hun, die uit de waereld staan uittegaan? neen; de ingeschaapen drift reikt wel toe om onnoosele wigten wel te doen; doch de dubbele stem van Reden en Godsdienst schiet dikwils veel te kort om der menschen zorg ten vollen tot de Kranken te bepaalen.
De lieve wigten hebben onze zorg en medoogen afgeperst, dezelfden vorderen ook de Kranken: of is 'er een derde staat in 't menschelyk leeven, die by deeze komt, en gelyk medoogen verdient?
Gewis, in de gantsche natuur is 'er niets zo treurig als de staat van een' zieken. Hy mist de ge- | |
| |
zondheid, den uitneemendsten schat deezer waereld, dit is alles gezegd. Maar laaten we eens in een Ziek-vertrek treeden, en daar het schoonste van alle schepzelen Gods meer naby beschouwen. De vlugste, vrolykste, sterkste mensch ligt uitgestrekt, magteloos, treurig op zyn leger; zyn lighaam, op een geheel vreeselyke wyze wonderbaarlyk gemaakt, is ontsteld, en om niet alleen in de smert te deelen, maakt het zynen treflyken inwooner, ik meen de ziel, deelgenoot van zyne kwaalen. Welke zyn deeze, die den lyder aantasten? Hoe zal ik ze opnoemen? sommigen zyn geheel onzigtbaar, en hebben de zagte inwendige deelen of alleen de vogten aangetast: eenigen doen hunnen aanval op de vaste deelen, als de beenderen: anderen zyn uitwendig en zigtbaar: de hevigste zyn somtyds minder te agten, de min gevoelige veeltyds doodelyk. Eeh legio van kwaalen tast het menschdom aan; dan ééne is genoeg om het leeven afte maaken; ééne genoeg om den lyder jaaren lang te doen kwynen. Voor veelen is hunne slaapkamer het voorvertrek van 't graf; het ledikant eene pynbank, welke hen eerst afmartelt, eer zy zo vere komen. Zie, zie eenen lyder daarop aan. Al de heerlykheid der waereld schat hy nu enkel ydelheid: met alle zyne schatten kan hy geen ogenblik verzagting van lyden koopen: hy verfoeit de begeerlykste spyzen, de uitgezogste lekkernyen zyn als roet in zynen mond: alle konst moet hy, de hartelykste smeekingen moeten zomtyds de omstaande Vrienden in het werk stellen: zal hy bewoogen worden geneesmiddelen inteneemen, is hy gewillig, en kunnen ze hem redden, de maag weigert ze op andere tyden, en werpt alles weer uit, of in andere gevallen, wat men ook bedenken mag, hy lust, hy wil niets hebben. In den vrolyksten morgenstond hoort men hem, uit vrees voor den langen dag, klagen:
| |
| |
och of het avond ware! en is het avond, de schrik voor den langen, slaaploozen, verdrietigen nagt doet hem kermen: och of het morgen ware! de uuren schynen eeuwen te zyn. Het zagt geluister der teergeliefdste kinderen kan somtyds een Vader niet dragen; het minste geritsel is voor hem een donderend geluit; naauwlyks mag de Geneesbeer met eene flaauwe stem naar zynen toestand vraagen. Dikwils zyn de zinnen ontsteld, en alle navorsching is onmoogelyk: met gissen moet men zich behelpen: oflydt de ziel minder, hoe neerslagtig is het gemoed, hoe zwak het geheugen, hoe gebrekkig het vermogen van 't begrip; met een woord, hoe elendig is hy, die krank is?
Wanneer wy een mensch in dien staat zien; dan zien we eenen leevendigen in den treurigsten staat, waarin hy ooit beschouwd kan worden. - Myn hart is 'er altoos over getroffen - Ik denk dan verder, en zeg, in diepe verbaasdheid tot my zelven: al weer eene nieuwe proef van onze ydelheid! hoe vreelelyk zyn de gevolgen der zonden in de waereld! hoe ontsaglyk is dit bewys van Gods hevig misnoegen over de ongeregtigheid! krankheid is zo gemeen, maar hoe zeldzaam is de navorsching der oorzaake, waar uit zy spruit? is 't mogelyk, dat het schepzel het kwaad nog zo gering kan agten? de ziekte van elk mensch leert veel, maar wie wil leeren?
Dan hoe zullen wy ons omtrent de kranken gedraagen? dit wordt zo weinig onderzogt, zo weinig geleerd, als de vereischte pligt, door den Godsdienst ons voorgeschreeven, verwaarloost wordt.
Sommigen zyn bang voor kranken, vlugten voor hun weg, al zyn ze zelfs hunne goede Vrienden. Hunoogkan niet verdraagen, datze de bevalligheden zien smelten als een mot, dat het vleesch verdwynt uit het gezigt, en de beenderen, die niet gezien wierden te
| |
| |
vooren, nu uitsteeken; droevig kermen, diepe verzugtingen, benaauwde zwoegingen der lyderen vallen hun ondraaglyk. - Wat is hiervan oorzaak? schrikt hun hart, de ongeregtigheid liefkoozende, de gevolgen der ongeregtigheid in anderen te zien? zou het gezigt van eenen kranken hunne vermaaken vergiftigen? zou dat treurtooneel te diepen indruk ten goede in hen maaken? - haaten zy tot wysheid gebragt te worden? - of vreezen zy, dat het medoogen, tegen wil en dank, in hen opkomende, hen zou noodzaaken, zyn de lyders arm, blyken van mildaadigheid hun te toonen? dit is de aart der gierigaarts.
Zyn 'er, die zo ver komen, dat zy de kranken bezoeken, en zelfs oppassen, hoe gebrekkig gaat dat veeltyds toe? De een, op dat ik nu zwyge van kristelyke aanspraaken tot hen te doen, voelt nog toont eenige aandoening van medoogen met des lyders uitwendigen staat: hy is traag en slof in hem optepassen, en schynt meer zyn eigen gemak, dan dat des elendigen ter harte te nemen. Een ander is hard en fors in zyne bejegeningen, de lyders durven naauwlyks den zulken iets vraagen. Een derde kan geen klagten, of eenige gemelykheid van den zieken verdraagen, en schryft deszelfs kwaal aan loutere inbeelding toe: hy dreigt, is de zieke niet geduldiger, hem te zullen verlaaten.
Deeze en dergelyke onmedoogende menschen heb ik dikwils by zieken gevonden, Och! hoe wee deedt het my, wanneer ik de kranken bitter afkeerig van hunneoppassers, en zelfs uit dien hoofde geheel neerslagtig vondt. Als wy dit gedrag beoordeelen zullen, moeten we zeggen: hoe schrikkelyk wreed is zulk een behandeling? kunnen 'er zulke monsters in de natuur zyn? was zulk een trap van uitgeschudde liefde mogelyk?
| |
| |
Ingeschaapen medoogen doet ons zorgen voor den staat eens kinds; maar Reden en Godsdienst, ons roepende tot medoogen met elendige lyderen; zullen die geen gehoor vinden? waartoe heeft God die twee voorregten ons gegeeven, dan tot dit oogmerk? Is niet de staat eens kranken de treurigste in het menschelyk leeven, en moet men dan niet, al wat bedagt en verzonnen kan worden, te hulp grypen om dien wat te verzagten? hoe grooten lof heeft de Heere Jesus, die zelf naar kranken omzag, den Samaritaan gegeeven, om dat hy zich over den gewonden reiziger ontfermde, opnam, ter herberge bragt, en daar zorg droeg voor deszelfs oppassing en geneezing, en is die parabel des wyzen Zaligmaakers geen allersterkst bevel om kranken zagt en minnelyk te behandelen? Wat is de menschelyke Vriendschap, wanneer zy koel wordt, wat zegik, af keerig, als my haare hulp meest noodig is geworden? Wat genoegen hebben kranken in alle heerlykheid, grootschheid, rykdommen en vermaaken der waereld? niets; missen zy dan alles? neen: nog één genoegen verlangen zy, en wat is dat? alleen eene geneegen, hartelyke, zorgvuldige oppassing. Ik heb Kranken, in zulke vervoeringen van dankbaarheid jegens hunne trouwe oppassers gezien, dat ze dikwils derzelver handen kustten. Daarenbooven behandelt men zieken ongeschikt, derzelver herstelling zal veel traager voortkomen, of zullen zy sterven, hun dood zal verhaast worden; want de bekommemissen, zegt Salomo, buigen het hart der menschen neder; maar een goed woord verblydt het. Bekend is het toch, welken invloed de goede gesteldheid der ziele op 't lighaam heeft. Ik heb Kranken onder handen gehad, welker herstelling onmooglyk was, zo lang de geest in neerslagtigheid bleef gedompeld. Wy geeven toe, dat Kranken veeltyds knorrig, verdrie- | |
| |
tig en gemelyk zyn, welke men met de zorgvuldigste oppassing naauwlyks te vreede kan stellen: dan in plaats dat dit ons ook gemelyk en traager in onze diensten zou maaken, moet dit juist ons medoogen nog meer opwekken. By veelen komt dit verdriet alleen daarvandaan, dat zy, waereldschgezind zynde van harte, nu al hun schat en heerlykheid, die zy hier beneden zogten, verlooren, en geen beter uitzigt op een toekomend goed hebben: is het dan vreemd, dat deeze lieden verdriet lyden? maar zullen onze tederste vermaaningen om berouw en genade by God te zoeken, eenigen indruk ten goede op hen maaken, als wy hen door eene harde of sloffige oppassing van ons afkeerig maaken? nooit zeker. Dan de gemelykheid van alle kranken moet alleen aan die allertreurigste oorzaak niet altoos worden toegeschreeven; de allerbeste Kristen, die hier zynen schat niet gezogt, maar in de Hemelen heeft, en met sterke verlangens daarna hygt, kan verdrietiger en gemelyker op zyn krankbedde liggen, dan een zondaar. Deeze ziels ongesteldheid kan egter buiten zyne schuld zyn, en moet alleen aan de Ziekte toegeschreeven worden. Meer dan eene soort van kwaalen is 'er, die de zenuwen dermaate ontstellen, dat zy, die in hunne gezondheid de lydzaamste en bezadigste menschen waren, nu door die geringste kleinigheden zo getroffen zyn, dat men zich verbaazen moet; de minste onvriendelykheid doet hen traanen storten, en in 't algemeen mag men zeggen, dat één woord, 't geen in gezonde dagen onze vrienden niets zou beweegen, thans, gelyk een scherpe pyl, hun krank hart doorsnydt. Nog is 'er een geval, waarin wy met de uiterste medogenheid en zorgvuldigste oppassing de kranken moeten behandelen. Stel, dat wy van
| |
| |
hem moeten erven. Indien wy zulk eenen ruw bejegenen, agteloos oppassen, of zyne gemelykheid met gemelykheid betaald zetten; zekerlyk zulk een gedrag moet zyne ziekte doen toeneemen, ten minsten deszelfs ziel zo geweldig grieven, dat hy natuurlyk in deeze treurige verzugtingen zal uitbarsten: helaas! nu zie ik, dat ik te veel in de waereld ben; dat men niet my, maar myn goed lief heeft, dat men naar mynen dood verlangt: och of ik dan maar haast sterve, op dat ik deeze wreedheid niet langer lyde! snel aan, gy dood, en ruk my uit dit elendig leeven, daar myne Vrienden myne beulen zyn!
Gelden alle deeze gewigtige redenen nog niet genoeg, om menschen alle harde bejegeningen omtrent Kranken afteleeren, en tot 't uiterste medoogen te beweegen; ik zal hun voor 't laatste alleen verzoeken te willen bedenken, dat zy zelve krank kunnen, en zullen worden, wanneer hun betaald gezet kan worden, het geen zy anderen gedaan hebben. Wie weet, hoe dikwils dit geschiedt? God is regtvaerdig, en vergeldt der menschen liefdeloosheid, door hen op hunne beurt liefdeloos behandeld te doen worden, meer dan men denkt. Gaat dan naar krankbedden; ziet hoe het 'er gelegen is; en houdt u verzekerd, dat gy 'er ook op geworpen zult worden, indien een haastige dood u niet overkomt. Verlangt gy dan zagt en minnelyk bezorgd te worden, volg de les van den Goddelyken Jesus: alle dingen, die gy wilt, dat u de menschen zullen doen, doet hen ook alzo, en gedenk der geenen, die kwalyk gehandeld worden, als of gy ook zelve in het lighaam kwalyk gehandeld waart.
|
|