| |
| |
| |
De Denker.
No. 481. Den 16 Maart 1772.
[De Schadelykheid der Weelde voor Burgeren en Staatendommen beweezen in eene vertaalde redenvoering van den Hoogleeraar Tydeman.]
Multarum proles lacrymarum est blanda voluptas:
Laetitiae mater soholem parit una dolorem:
Mille voluptates animo dolor attulit ille:
Gaudia sic lacrymas, lacrymae sic gaudia gignunt:
Sic sibi dissimilem mater parit utraque foetum.
J. de Bisschop.
(Vervolg van No. 480.)
Dan, eer ik myne Redenvoering sluite, dus gaat de treffelyke Hoogleeraar voort, moet men eenige zwaarigheden, die buiten twyfel eenigen schyn hebben, en veeler gemoeden in een tegenovergesteld gevoelen zouden kunnen wegrukken, oplossen. Naamelyk indien gy, zegt men, alle Weelde uit den Staat verbandt, wat zal 'er eindelyk van denzelven worden? Indien deeze geheel wordt weggenoomen, zal ten zelfden oogenblikke alle vlyt, alle kloekheid, alle beoeffening van Weetenschappen en Konsten, en zelfs de Koophandel, die van zo veel gewigts is, weggenomen worden: want zyn zy 'er niet, die
| |
| |
overtollige dingen willen koopen, en in derzelven bezitting zich gelukkig rekenen; dan zal men 'er ook niet vinden, die ons van hunne overvloed zullen willen verzorgen, ons daar door verligten, en hunne koopwaaren, welken ons ontbreeken, tot ons overvoeren; dan zullen handwerkslieden en konstenaars, die met onnoodige dingen toetestellen de kost kunnen winnen, gemist worden. - Edog wy vorderen geenszins, dat alle Burgers Landbouwers zullen zyn, zich binnen hunne landpaalen opsluiten, en alle uitlanders voor vyanden houden; maar begeeren veel eer deezen handel met Vreemden, en dat alles, dat den leeftogt en omzetting des gelds vermeerdert, op allerlei wyze te bevorderen, en zelfs de openbaare heerlykheid voortestaan, hoewel nogthans zonder alle vuurigheid en drift, die de goede orde verstoort, boven elks jaarlyksche inkomsten gaat, of het misbruik der onnoodige zaaken toelaat, dan wy ontkennen, terwyl men tegen zulke gevolgen, die karacters der Weelde zyn, voorziet, dat zy 'er zelve tegenwoordig is; en dus willen wy niet zo zeer met hen in het strydperk treeden, die eene maatige Weelde, door den handel ondersteund, noodzaakelyk oordeelen; doch tevens toegeeven, dat eene al te groote ontvlugt moet worden, van welken wy erkennen eer in woorden dan in de zaak zelve te verschillen, doch in dier voege, dat onze bepaaling en gevoelen veel duidelyker en min gevaarlyk schynt te zyn: want, indien men het stuk, volgens die dingen, welke voorgesteld zyn, bepaalt, zal men naauwlyks die bekwaame en noodzaakelyke grenspaalen kunnen aanstippen, binnen welke de pryslyke Weelde bestaat, en welke zy te buiten gaande, schaadelyk en verwerpelyk wordt. – Dan een zwaarer on weer door een ander slag van valsche Staatkundigen schynt ons te dreigen van de zulken naamelyk, die zeggen, dat de Weelde niet alleen noodzaakelyk en nogthans onder de gebreeken te tellen is; maar ook, dat hoe verre zy mag uitspatten zy geenszins voor schadelyk moet gohouden worden. Deeze, alhoewel zy dus
| |
| |
redeneren, dat zy eene andere Staatkundige dan Godgeleerde waarheid uitduiden willen, of liever dat die valsch is, welke men doorgaans voor de waare houdt, zyn des te gevaarlyker menschen, hoe meer nadeels en onheils deeze besmettelyke soort van lieden, die door hunne dwaasheid den Hemel zelve bestormen, allen Staaten dreigt. Zy kunnen immers niet ontkennen, dat de Weelde voor 't algemeen en byzondere menschen zeer dikwils schaadelyk is: en indien zy zo is, zal men te regt besluiten, dat het niet anders kan zyn, of zy zelve moet een Gemeenebest beschadigen: want hoe zal de gantsche Maatschappy kunnen bloeien en aanwassen, dan door de welvaart der byzondere Leden? En waarom eindelyk zu len moordenaars, straatroovers en dieven gestraft worden, dan om dat zy, eenige byzondere persoonen beledigende, aldus den geheelen Staat verongelyken? Dan, wie zou gelooven? die anders, gelyk zy waanen, schrander genoeg redeneren, houden vast, dat deeze ondergang van byzondere persoonen den Staat geen nadeel toebrengt, wyl het dezelfde zaak zy, of Titius dan wel Maevius akkers, hoeven, en geld bezitte, naardien alle deeze dingen uit den Staat niet wyken, maar daarin blyven, en niet min in 's Lands schatkist wederkeeren; ja dat des te meer de rykdommen verdeeld worden, en rond loopen, 't welk voor 't Algemeen heilzaamer is, dan wanneer de penningen op een gestapeld, en in de koffers als begraaven werden. - Wel aan, laaten we elk deezer stukken eens overweegen. Wy bekennen, dat de Gierigheid de schandelykste ondeugd is, gelyksoortig als de Weelde, of nog erger; een soort van Afgodery, niet min voor een Gemeenebest als voor elk in 't byzonder te vreezen, dan eenige andere bron van schelmstukken. Dit is nogthans zeker, dat, schoon een overgroote gelddorst de gierigen bezet, zy egter niet kunnen beletten, dat hunne wel bewaarde schatten hen niet overleeven, nog in de waereld, of in dien Staat, welken zy al te lang van derzelver gebruik beroofd hebben, vroeg of laat wederkeeren. - Maar wat doedt de
| |
| |
Weelde? Deeze doet nadeel door haar voorbeeld, bederft de zeden, versmaadt den Landbouw, zet geldsommen elders uit, welke in een vreemden Staat zullen begraaven worden, en nimmer tot onze burgers wederkeeren. Doch byaldien de wellustigen hunne voorouderlyke goederen niet doorbrengen, maar door der Ouderen vlye zulke onnoemlyke sommen hebben, dat zy al hun leeven den ruimen teugel aan de Weelde vieren kunnen, zy zullen egter niet minder door eene onverdraaglyke trotschheid, verkwisting van tyd, misbruik van ziels en lighaams kragten, ledigheid, en verzuim, zich zelven, de hunnen, en het Vaderland nadeelig zyn; en hoe veel meer dit slag van leeven in alle rangen van burgeren ingekroopen is, des te minder deugd zal 'er in dien Staat blyven, en des te minder zal 'er van de Goddelyke gunst in denzelven neêrdaalen. En zo zy, of ten minsten hunne kinders en naneeven, mogelyk talryker, dan dat ze van het ouderlyk erfgoed, niet in denzelfden, maar in nog hooger trap van weelde, leeven kunnen, eindelyk het verlies hunner goederen, door buitenlandsche bankerotten ondergaaan, wat moet 'er gebeuren? - Dus zal nog in onzen Staat dezelfde hoeveelheid gelds blyven waarvan men de jaarlyksche renten ontving, nog ze zal onder de overigen verdeeld kunnen schynen, wyl het grootste gedeelte der rykdommen niet zo zeer in de penningen, dan wel in 't credit bestaat. Dan by deeze omkeeringen der rykste Huizen, welker puinhoopen binnen onzen Staat ter neêr storten, hoeveel nadeels zal niet daarvan op andere burgers reeds neêrgedaald zyn? Hoe onagtzaam, of onder welk eene foltering der boeren de akkers gebouwd zullen zyn, des te erger zullen de uitgepynigde Landen gemaakt zyn. Daarenboven zal het altoos dezelfde zaak zyn, wie in het Gemeenebest boven anderen uitmunt? Zo doende zal 'er niet aan geleegen zyn, of de luister der oude Geslagten opgehouden worde, en de nakomelingen, door voorouderlyke voorbeelden aangemoedigd, den Vaderlande en den burgeren door deugd, voorzigtigheid en dapperheid
| |
| |
nuttig zyn, en in weezen blyven; dan of duisterlingen, door den roof der edelen verrykt, ja vreemdelingen en uitlanders, laagen in de hoogte opklimmende in de voornaamste ampten van 't Gemeenebest gesteld worden? - Eindelyk zal niet op eene andere, veel zekerder, onschaadelyker en nuttiger wyze het geld in omloop gebragt kunnen worden? Zyn 'er geene elendigen te ondersteunen, nooddruftigen uit te trouwen, maagden eenen bruidschat te geeven, weesen op te voeden, weduwen te onderhouden, openbaare gebouwen te vernieuwen, wegen te herstellen, dyken te versterken, bezoldingen aan krygs-knegten en zeelieden te geeven, belooningen aan de beoeffenaaren van Weetenschappen en Konsten uit te deelen, armen aan handteeringen te helpen, Leeraars naar de Indien te zenden? moet de Godtsdienst niet voortgeplant, nieuwe Landen ontdekt, en braaklanden gebouwd worden? Moet 'er niet gezorgd worden op gemeene kosten voor de gezondheid der burgeren en der beesten, zelfs ook voor 't onheil, dat door verliezen, stranden en schipbreuken te vreezen is? Dan zo deeze dingen mishaagen, en men waant, dat zy alleen door de Weelde verkreegen kunnen worden; dan zar 'er ook geene misdaad geleegen zyn in de brasseryen der dronkaarts, in de bedriegeryen der liefhebberen van 't spel, in de dolle onzinnigheeden der dobbelaaren, in het onteeren der dochteren, ja in de stoutheid der straatrooveren, brandstigting der steden, dood der gierigaarts, door zwaard of vergift toegebragt: en niet minder zullen alle deeze dingen het geld van den eenen tot den anderen overbrengen, en doen omloopen.
In deezer voege zyn de voornaamste pylen onzer vyanden verstompt; dus schynt onze zaak genoeg verdeedigd te zyn, welke wy zeer ligtlyk, wilden wy, door getui-genissen en voorbeelden van allerleie verstandigen van alle Eeuwen, konden bevestigen: Ik zou 'er kunnen bydoen, dat zelfs onlangs de Franschen, door eene uitgeloofde prys, de Dichters en Wysgeeren tot
| |
| |
derzelver verdeediging uitgenoodigd hebben: dat onze Voorouders ook eertyds de Weelde door wetten omtrent de verteeringen hebben getragt te stuiten: dat de Algemeene Staaten van ons Vaderland hunne burgers nog onlangs in den Bededags brief daarvan afgemaand hebben: dan deeze dingen zyn te ovebrekend, en min noodig te zeggen. De Voorstanders der Weelde bekennen, dat de ouden en byzonder onze Voorouders dus gebeuzeld hebben, of dat de zaaken nu eene geheele andere gedaante verkreegen hebben, hoewel deze gedaante nogthans ontkent, dat er een eeuwige onderscheid van een regtvaerdigen of onregtvaerdigen zo gemaakt kan worden, dat ooit een mensch, een Huisgezin of Staat gelukkig door ondeugd, ongelukkig door deugd worde. En schoon de Godlyke barmhartigheid aan byzonderen dikwils in dit leeven de verdiende straf niet toedeelt; duldt egter de hoogste regtvaerdigheid niet, dat een volk, het geen aan zulke misdaaden overgeeven is geweest, ongestraft blyve. Al wat derhalven in een gemeenebest losse zeden, al wat een verzuim der heilige wetten, al wat eene versmading van den waaren Godtsdienst en Godsvrugt aanmoedigt of voedt, dat kan niet anders dan de felste wonden den Staat toebrengen; welke zo verre zyn van door de strengste wetten geneezen te kunnen worden, dat 'er integendeel niets zo kragtig is om alle kragt der wetten te ontzenuwen. Hier toe leidt de Weelde op, en dit is ons gebleeken zo uit de gevolgen, boven van ons gemeld, naamelyk het misbruik der beste dingen; uit de trotsheid en verstooring der burgerlyke orde; uit de nadeelen en verongelykingen, waardoor de regten en bezittingen van anderen worden geschonden; uit de gierigheid; uit het verminderd getal der menschen, en de verwaarloozing van den Landbouw en goede konsten; als uit den aart zelve van den waaren Godsdienst. Deeze toch, gelyk ze niemand gebied zich van Bruiloftsmaaltyden en andere gastmaalen te onthouden, maar alle goede van God geschaapen dingen doet hoogagten, wanneer men ze volgens de Godlyke oogmerken aanlegt; zo gaat zy niemand inder- | |
| |
daad ter harte, die de pligten, zich selve en zynen medeburgeren verschuldigd, verwaarloost. Zy eischt van ons dezelfde deugden, welke de Reden elk braaven burger en mensch voorschryft, niet min ernstig, en veel nadrukkelyker zelfs, van een gemoed, door den Geest van Kristus vernieuwd. Zy maant ons zo te leeven, dat wy aan het oordeel gedenken, het geen we over alle onze daaden, woorden en gedagten, voor het aller heiligst Opperweezen eens zulen ondergaan; dat wy alle menschen door den naauwsten band aan ons verbonden rekenen; dat wy anderen uitneemender dan ons zelven agten; dat wy de eerste beginselen der boose begeerlykheid uit onze harten uitrooden; dat wy voor het lighaam niet eer en meer bezorgd zullen zyn dan voor de ziel; dat wy ons aan brasseryen, dronkenschap en onmaatigheid niet overgeeven; dat we den arbeidsman zynen loon niet ontsteelen; dat wy ons tegen allen schyn des kwaads zorgvuldig hoeden; dat we volmaakt zyn, gelyk onze Vader, die in de hemelen is, volmaakt is; dat wy het beeld van Kristus, heilig en nederig leevende, door onze daaden zullen uitdrukken; dat wy niet hooger dan hy begeeren te zyn; dat wy al wat pryselyk is, behartigen; dat wy deeze waereld niet misbruiken; dat wy openbaar toonen een ander leeven na dit leeven, het waar en hemelsch vaderland, te zoeken, en ons deel op deeze aarde, waar we als vreemdelingen omzwerven, niet te verlangen: met één woord, dat wy God met alle ziels en lighaams kragten, en de menschen als ons zelven beminnen. En hoeveel deeze dingen, ons van alle Weelde zullen afmaanen, ziet elk ligtlyk; een verder betoog duldt tyd en plaats niet.
Ten einde dan spoedende, wil ik, dat men dit besluit opmaake, hoe eene volle overreeding, dat de Weelde allerschaadelykst is voor een ygelyken, voor elken Staat, en byzonder voor ons Vaderland, onzen burgeren nuttiger zal zyn dan eenige wet, tegen Verteeringen gemaakt, welke toch de ryken ligtlyk weeten te verydelen; dat dezelfde overreeding veel
| |
| |
heilzaamer zal zyn voor het algemeen welzyn: ja dat geen sterker middel ter beteugelinge der Weelde kan uitgedagt worden, dan de onbedorven Leer van den zuiversten en heiligsten Kristelyken Godsdienst, en een hier aan beantwoordend leevensgedrag, enz.
Uit deeze edele proeve, ons gegeeven door den Vaderlandlievenden oordeelkundigen Heere Tydeman, leere men, wat men onbevooroordeeld van de Weelde denken moet: en is haar nadeel dus voldongen, de woorden des wysen Mans hebben zulke indrukken op de harten myner Landsgenooten, dat deeze nieuw gegeeven lessen, meer dan alle onze voorige, ter algemeene stuitinge van dat ingekroopen kwaad mogen uitrigten!
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolssen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage, J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|