De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 65]
| |
De Denker.
| |
[pagina 66]
| |
Wy hebben den gemelden Heer geen oorlof daartoe vooraf gevraagd, ten vollen vertrouwende, dat zulks onnoodig ware. Een Man van dat loflyk Karakter, 't welk veelen en wy byzonder kennen, dagten wy, zal niet dan met genoegen zien, dat wy deeze pogingen doen, om zynen arbeid van uitgestrekter nuttigheid te maaken; daar anderzins dezelve alleen den Geleerden bekend blyft, en vreemd by de zulken, voor welken die allernuttigst kan worden. Tot eene woordelyke Vertaaling ons overal niet verpligt oordeelende, uit hoofde van den aart onzes Werks, hebben wy een vryen trant gekoozen, en zullen ons voornaamelyk van de Hoofdzaaken, in die Reedevoering vervat, bedienen, als voldoende aan ons oogmerk, hoewel wy Hem ook veeltyds naauwkeurig zullen volgen. Men telle nooit onder de Weelde (Luxe), dus vangt, na eene welgeschikte Inleiding, onze groote Redenaar aan, wanneer een Vorst, een Lid der Regeeringe, of een ryk Man zich deftig uitdoscht, zyn huis met kostbaar huissieraad opschikt, een sleep van Dienstboden houdt, Buitenplaatsen bezit, of zyne Vrienden op pragtige Maaltyden onthaalt: want, indien de Schepper den Hemel met Starren heeft versierd, de Aarde met Bloemen, de Vogelen met keurlyke schoone Vederen, de Dieren met kostbaare Pelsen, de Visschen met fraaie gekleurde Schubben, niet min tot sieraad als tot gebruik, waarom zal de Mensch zich moeten hoeden voor goederen, die eene schitterende vertooning maaken? waarom van keur van Spyzen, van optooing van klederen, en van gemakkelyke en welgebouwde Wooningen afkeerig zyn? of moeten wy tot de oude woestheid vervallen, in hutten gaan woonen, van wortels en ekels leeven, en op den blooten grond ten slaap ons nederleggen? - Zulk een harde Zedemeester wil Hy niet zyn. - Die dit pryst, is, vreest hy, zyner zinnen niet magtig, of hy omhelst Schyndeugd voor waare Godsvrugt, en zal deswege van de geheele waereld bespot worden. Indien men een Volk gelukkiger houdt, als het in menigte van vernuftige Geesten en in de bezitting van waare Goederen overvloeit; wat zal, eilieve! de Vreemde- | |
[pagina 67]
| |
lingen tot ons Land, wat Kooplieden tot ons lokken? wat zal het gemak en de zoetigheid van het leven ons verschaffen, wanneer wy alle die dingen zorgvuldig zulllen myden? - Hoe zullen wy onze overvloedige Waaren met andere verruilen; hoe onze Werklieden den kost geeven; welke aanmoedigingen zullen Kunsten en Weetenschappen genieten; welk omloop, welke nuttigheid, welke aanwas is 'er te hoopen? Dit zal een Politiek vraagen. - Een Wysgeer daartegen zal gansch anders redeneeren: zult gy, zal hy zeggen, dus overeenkomstig met de orde, zamenstemming en oogmerk der dingen in 't Heelal, uwe daaden betamelyk inrigten, want terwyl gy de vlyt aanpryst, versmaadt gy dezelve? Zult gy, wat de vrugtbaare Natuur u lieflyks baart, en in maatige overvloed u verleent, met dartelen voet verre wegschoppen? Zult gy uwe en de volmaaktheid van 't Heelal bevorderen, indien gy, in plaats van veele dingen, gelyk gy zoudt kunnen, maar zeer weinige ter bereiking der beste einden wilt aanwenden? Zult gy dus het Opperweezen behaagen, wanneer gy mildlyk gegeeven goederen van u wegstoot? enz. Dan om op vaster voet te gaan en alle struikelblokken en uittersten te myden, om dan eene gelukkige haven te kunnen bezeilen, zullen wy eerst eene beschryving der Weelde geeven. ‘De Weelde is die Zielsbegeerte, welke in het gebruik der dingen, die buiten ons zyn, zich meer toegeeft, dan de waare Reden veroorlooft, en door haate schadelyke gevolgen zich aan elk een openbaart.’ - De goederen der ziel zyn alleen de onzen: de overige dingen hangen niet af van ons welgevallen. De Reden verbiedt deswege in het bezit en 't gebruik van lighaamelyke dingen, die niet ligt te verkrygen zyn, zodanig behagen te scheppen, dat men waant zonder dezelve niet gelukkig te kunnen leeven; en zo lang 'er eenige hoop overblyft, dat men die elders verkrygen kan, niets onbezogt laat om ze magtig te worden; zo dat het iemand dezelfde zaak zy, of hy de geschapen dingen misbruikt, of den staat waar in hy gesteld is, overtreedt, of de regtvaerdige bezittingen van anderen, op dat hy ze, al is 't maar voor een korten tyd, bezitte, vermindert. - Dus ziet men, dat, schoon de uiter- | |
[pagina 68]
| |
ste grenspaalen van deugd en ondeugd zich genoeg ontdekken, egter de uiterste einden van beiden zo na, by veelen, aan elkander schynen te loopen, dat ze in een gesmolten worden. - Ook is het niet duister, dat een wellustige van een spaarzaamen, hoewel weldadig en edelmoedig, genoeg kan onderscheiden worden, en hoe naauwer men op deeze kenmerken let, hoe duidelyker de schadelykheid deezer ondeugd openbaar zal worden. Dus is dan de Weelde schaadelyk voor elk een, gelyk nu betoogd moet worden. Verbeeldt u dan den Geest van een Mensch, (van hoedanigen aart 'er veelen zyn, dewyl ze hun aangebooren is) die door den schyn der uiterlyke dingen, door overvloed, schoonheid, glans, trotschheid en luiheid ingenoomen, alle voorspoed geniet, waar door hy zich meer mag inwilligen, om het begeerde te verkrygen, en de eene hoop na de andere te vervullen. Die Mensch verlange, dat niemand zal veragten, te leeven van zyn eigen goed; hy werde een Koopman, trouwe een Vrouw, kryge kinderen, huizen, overvloedigen leeftogt, knegten, meiden enz. hier in is nog geene misdaad gelegen, niets valt hierin te berispen - maar hy begeere zyne goederen te vermeerderen, en de vrees voor laagen staat en rampen verder van zich te weeren; hy scherpe dan zyn verstand; spanne alle kragten in; de inkomsten vermeerden, de huizen werden grooter getimmerd, meer dienstboden gehuurd, kostbaarer klederen voor zich en de zynen gemaakt, pragtiger huisraad en een gouden servies aangekogt - dezelfde vlyt wende deeze aan gelyk te vooren; hy scheppe in dit alles zulk een behagen niet, dat hy zich eindelyk door dezelve groot en gelukkig agt, en boven andere verheft; hy beminne God en de menschen, leeve maatig, schryve de verkregen rykdommen dankbaar aan de Godlyke Goedheid toe, besteede die ten gemeenen nutte, ter opvoeding van kinderen en tot troost den elendigen; hy geeve, die hem ontnoomen wordende, met dezelfde gemakkelykheid wederom, bedekke zich met zyne deugd, en stelle een gemoed, van geen kwaad bewust, verre boven alle tydelyke | |
[pagina 69]
| |
dingen: zo zal hy een sterk bolwerk in zyn hart hebben, vaster dan koper, waar door hy alle toevallen en rampen, als met een sterk schild kan afweeren: Zulk eenen Koopman zal ik ontkennen ooit aan de weelde overgegeeven of verslaafd te zyn geweest: neen, ik wil hem noemen een zuinigen huisvader, een zeer nuttigen borger, een grootmoedig man. Dan hy kent weinig der Menschen harten, die hen oordeelt gemeenlyk dus gesteld te zyn. - Laaten wy eenen man bezien, die even zeer jaagt naar winst, voorspoed en heerlykheid; maar niet bezield is met dezelfde Liefde voor God en den Naasten: - nu, wat is gereeder te wagten en te vreezen, dan dat deeze door de streelende ondeugd der Weelde zal ten onder gaan, en gelyk de menschen geneigd zyn, van den arbeid tot de wellust vervallen; zyner wenschen magtig geworden zynde, langzaamerhand zyne naarstigheid zal laaten zakken, en den eenen en anderen dag op zyne buitenplaats slyten, welken hy in zyn huis of op de beurs hadt moeten doorbrengen. Hy beginne nu meer tyds te besteeden in het gezelschap van Vrienden, dan wel zyne bezigheden toelaaten, zich hier in meer toetegeeven, en het gemoed dikwyler te ontspannen: hy beginne lief te krygen, te beminnen en te branden naar den wyn, naar kostbaare Gastmaalen, Huizen, Buitenplaatsen, Paarden, Rytuigen, Klederen, en zyn Huissieraad naar den nieuwsten zwier te veranderen, en den Lieden van den eersten rang niets toetegeeven: wat zal 'er van zulk eenen worden? - Hier kome een nypende ramp by, 't zy dat veele schepen in Zee vergaan, of de een of ander schuldenaar bankerot speele; of de prys der goederen buiten zyne kennis daale: dan verminderen de inkomsten, maar hy zal de uitgiften niet verminderen: dermaate is hy reeds aan zyne lusten verslaafd, dermaate gewoon in vermaaken zynen tyd te slyten, dat hy nergens minder aan denkt, dan den opgezwollen hoogmoed te laaten vaaren: eindelyk, tot engten gebragt, als uit den allerdiepsten slaap opgewekt, volgt hy de snoode praktyken der Bankerottieren, sluit zynen Winkel of Comptoir tot schaade van anderen, begeeft zich elders, en leeft daar lui en gemakkelyk van an- | |
[pagina 70]
| |
dermans goederen. Dus gaat het 'er toe: de een al erger dan de ander. - Dan laaten we eenen beteren uitslag van een' Man, met betere zinnen voorzien, eens uittekenen. Schoon ryker geworden, volge hy de eerste naarstigheid, zo dat hy in zyne zaaken blyve toezien, met een hart, dat egter aan de weelde verslaafd is: hy leeve dus, zo lang hy kan: dat nadeel zal 'er evenwel uit voortkomen, dat zyne kinders dus opgetrokken zullen worden, als ware in de bezitting der uitwendige dingen en wellusten al het waaragtig geluk gelegen, en men eer het leeven dan deszelfs hulpmiddelen missen kan. Zy, dus gewoon, en erger dan de Ouders, zullen de luiheid lief hebben, vlyt en arbeid haaten, hunne inkomsten en goederen verteeren, en onnut voor zich zelven en 't Vaderland zyn, dat eindelyk hunnen ondergang en die hunner ontaarte kinderen, indien de dartelheid hun eenigen heeft laaten winnen, ten nasleepe zal hebben. - En zo dit den noesten en schranderen Kooplieden ligtlyk kan overkomen, wat hebben zy te wagten, die, schoon van doorluchtige geboorte, niets belast zyn te leeren of hebben willen leeren, dan verteeringen te maaken? Ook deeze, wenschen zy niet anders dan het geen in 't gebruik der ydele dingen, en streelingen der zinnen gelegen is, zullen zulk een ongevormd hart hebben, dat 'er niets goeds; maar wel veel kwaads zo voor haar geslagt, als 't gemeene best uit op zal wellen. Klaarder zal ons dit onder het oog komen, wanneer wy de voornaamste uitwerksels der Weelde, die haar meestal verzellen, beschouwd zullen hebben. De menschen zyn zo gesteld, dat zy, eens van den regten weg dwaalende, niet gemakkelyk bestaan, en daarna de maat weeten te houden. Noodwendig moet het dan ten gevolge hebben, na dat zy tot deeze ondeugd vervallen zyn, dat zy, gelyk een modderige bron, de vuile springaders van allerleie andere ondeugden in zich bevatten, en dus niet anders dan bittere en beroerde wateren op kunnen geeven. - zodanig een kwaad is de Weelde, die uit verkeerde eigenliefde gebooren, in wellust, trotschheid, en gierigheid opwast, en in de gevolgen van alle deeze | |
[pagina 71]
| |
ongeregtigheden deel krygt. Een weelderig mensch houdt zich niet altoos by het maatig gebruik der goederen, hem van het Opperwezen vergund; integendeel slaat hy dikwils tot het misbruik derzelver over, beteugelt zich niet, nog is te vreede, indien hy dezelve alleen bezit, en ze zyn leeven gemakkelyker, zagter en aangenaamer kunnen maaken: maar zodanig wordt hy in de wellust en luiheid gedompeld, dat hy aan de gulzigheden der keele, nog lusten des vleesch paal of perk stelt; dat hy aan ontugt en brasseryen zich zo veel en zo lang overgeeft, als kragten en leeven, doch meer dan goederen en Reden veroorlooven; eindelyk dat hy rykhalst naar al wat eene ongeregelde begeerte en streeling der zinnen voldoet, en zich niet gelukkig oordeelt, als hy het niet verkrygt. Dus blaakt en brandt zulk een gemoed, begeert altoos wat nieuws, rust nooit, en is dus verre van gelukkig te zyn; maar nooit zal het gelukkig worden: want daar de Allerwyste Bestierder der Waereld niet gezegd kan worden eenige geschaapene dingen zonder zeker bepaald oogmerk op het tooneel deezer waereld geplaatst of onder de menschen uitgedeeld te hebben, zo kan Hy, die tevens allerheiligst en allermagtigst is, nimmer voor goed keuren nog ongestraft laaten, wanneer deeze dingen op eene wyze strydig met de natuur en zelfs schaadelyk voor den mensch, die Gode lief is, gebruikt worden: het lydt dan geen twyfel, of hy zal al het misbruik dier dingen, welke op zich zelven beschouwd, wenschelyk en zeer goed zyn, met uitgezogten straffen betaald zetten. Want byaldien een wys en milddadig mensch met ongenoegen zal aanzien, dat eenig geld aan eenen armen, dien hy voor vlytig aanzag en ook zo behoorde te zyn, toevertrouwd, door deezen niet in de aarde begraaven maar in den diepsten poel gesmeeten wordt: hoe zullen we, eilieve! meenen, dat God zal dulden, wanneer wy, zo veel in ons is, zyne weldaaden verkwisten, en zo tot ons nadeel als verderf van anderen verkeeren? Waarlyk, indien eene verheeven Wysheid de Goddelyke goedheid bestiert, die wandaad blyft niet ongewrooken; zulk een mensch zal beroofd worden van het gebruik der dingen, welke hy misbruikt heeft: wellustige Ouders zo | |
[pagina 72]
| |
wel als hunne Kinders hebben niet anders te wagten dan smerten en veelerlei krankheden: zieklyke Kinders, van zwakke Vaderen voortgekomen, zullen geweerd worden van de borsten der Moederen, door haarer eigen Ouderen misbedryf zwak, en zelve aan de dartelheid overgegeeven: de meer volwassenen, van gemoede ontaard, aan de ledigheid gewoon, en aan wellusten verslaafd, zullen hunne erfgoederen ondeugend verspillen, grievende smerte den Ouderen in plaats van vreugde vergelden, en derzelver zo wel als hunnen eigen dood vervroegen. - Zo zal de ongelukkige ziel wel de waereld, maar niet haar godloos leven verlaaten, en wie kan gelooven, wie durft hoopen, dat God haar een genadig Richter zal zyn? Dan indien beter gemanierde, beter opgevoede Burgers, van ingetoogener leeven, en afkeeriger van deeze ondeugden, elk regtschapen mensch zo zeer onwaardig, geleerd hebben zich te maatigen; ik zal hen egter niet geheel van alle misdaad der Weelde vryspreeken, wanneer zy hun hart alleen aan het genot der uiterlyke dingen overgegeeven hebben, of zich tegen de gevolgen, die wy zullen opgeeven, niet hoeden, en by de openbaare rampen der hunnen, voortgaan dezelfde vermaaken, waaraan zy gewoon zyn, intewilligen, want ook juist dit zelve, al is men van eerlyken afkomste, en al kan men die uitgiften draagen, moet egter zeer vreemd geagt worden van den Godlyken wil en den pligt van een braaven Burger, die toch niet anders dan met heete traanen het ongeluk van zyn Vaderland beweenen kan. Het Vervolg hierna. Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|