De Denker. Deel 10 (1772)
(1773)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
De Denker.
| |
[pagina 50]
| |
ten door welmeenenden ter handleidinge des volks voorheen geschreeven, nu op nieuws verlevendigd en aangekondigd, werken alle te zaamen mede om onze Vaderlanders te schikken tot eene deftige en godvrugtige waarneeming van dien gewenschten plegtigen Dag. Men geeve ons toe, dat die dag vry algemeen door de Protestanten van Nederland met uiterlyke stigting, aandagt, stilte en demoedigheid gehouden werdt: wie is 'er egter, die roemen durft op eene volgende zigtbaare verbeetering des volks aan ééne, ik zwyge aan veele plaatzen? Vrugten, goede Vrugten komen 'er van voort, dat zal niemand ontkennen: doch wie ziet die vrugten, welke men billyk van zo groote algemeene voorbereidingen, en voornamelyk van zulke treffelyke en aandoenlyke Leerredenen, als 'er ten dien dage door allerlei Leeraaren gedaan worden, verwagten zou? Hoe weinige wy ten minsten op het vieren der voorige Bededagen vernomen hebben, blykt uit die aanmerkelyke woorden, welken de Staaten van Holland in hunnen Brief van deeze jaare gebruikt hebben. Onze Leezers hebben ze reeds geleezen, en ongetwyffeld veele nuttige aanmerkingen daarover hooren maaken door onze Predikanten: maar zy draagen in ons, dat wy ze nog eens herhaalen. Dezelve klagten, zeggen die Vaders des Vaderlands, die de meenigvuldige zonden en ongeregtigheden, de algemeene geest van ydelheid en losbandigheid, de verderfelyke weelde en overdaad, waaraan de duurte der tyden nauwlyks eenige paalen stelt, en vooral de heillooze ondermyning van alle gronden van Godsdienst en Zedelykheid, ons sedert zo veele jaaren hebben afgeperst, zyn en blyven in dezelve kragt. Eene overweeging, voegen zy 'en by, die moeijelyk en bedroevende is; welke, dit mogen wy 'er by doen, onze gezegden ten vollen staast, en elk regtschaapen Vaderlander treffen en bedroeven moet; want spreeken dus de Hoofden des volks, hoedanig moeten Onderdaanen, | |
[pagina 51]
| |
zulk een nadrukkelyk verwyt hoorende, te moede zyn? Hy behoort van schaamte te bloozen, dat een zo getrouwe als vaderlyke raad der Overheeden geen meer invloeds op de harten der ingezetenen gehad hebbe. Men zegt mogelyk daarop: de geest der bekeeringe ontbreekt; het Vaderland is dien onwaardig; veeler harten zyn tot de verharding vervallen, en by gevolg heeft men niet anders te wagten. Dan in dier voege spreekt men wel, maar niet voldoende. By wien ligt de schuld van de sobere vrugten, die men na 't houden der Bededagen verneemt? wil God den Geest der bekeering terughouden? wil hy het onwaardig Vaderland uit dien hoofde geheel verlaaten? zyn allen verhard? Men hoore, op dat wy niet meer zeggen, andermaal de taal onzer Bestierderen: wy durven, zeggen ze, egter nogmaals onze hoop en vertrouwen stellen in de goedertierenheden van den barmhertigen God, die zich tot hier toe over ons heeft ontfermt, en die ons verder genadig kan weezen, indien wy ons met een waarachtige boetvaardigheid, met afstand onzer zonden, en met een ongeveinsde bekeering tot hem wederkeeren. Men leert dan hier, volgens de gronden van den zuiveren Godsdienst, in den mond onzer Overheden gevonden, by wien men de oorzaak der agterblyvende bekeering zoeken, en wat 'er gedaan moet worden, zal men die overvloedig zien voortkoomen. Om dan nader ter zaake te koomen: men erkenne, dat by den mensch de schuld van de onbereikte gevolgen der verbeetering na 't vieren van zulken grooten dag ligt. Dit dringt ons te vraagen: hoe zyn dan de meesten daarna gesteld? wat is hunne nabetragting? hoedanig hunne werken? Algemeen moet men beweenen, dat zulk een dag zeer schielyk vergeeten zy. Hy is gevierd, hy is voorby, nu is alles wel. De zorgeloosheid is eene der zonden, welke mogelyk het felste is aangetast door | |
[pagina 52]
| |
onze Leeraaren, en zy is mogelyk de eerste, waartoe men wederkeert. Dus berust den mensch in den uiterlyk gehouden Bededag, en denkt niet, dat in de volgende dagen zyn werk tot verbeetering in kragt te werk gesteld moet worden. Hoe spyt het my, dat ik dit getuigenis van zo veelen myner Landsgenooten geeven moet! Zy zyn op den laatsten Boetdag te Kerke geweest, zy zyn vermaand, gebeeden, en bezwooren van de ondankbaarheid tegen God, het misbruik zyner zegeningen, hunne zorgeloosheid en onopmerkzaamheid op zyne oordeelen, de menigvuldige zonden en ongeregtigheden, den geest van ydelheid en losbandigheid, de verderfelyke weelde en overdaad, waar aan de duurte der tyden naauwlyds paalen stelt, te verlaaten en vooral van de heillooze ondermyning van alle gronden van Godsdienst en Zedelykheid, waardoor men zich zelven en anderen eindeloos bederft, een afgryzen te krygen: dan wat invloed hebben deeze vermaaningen, gebeden en bezweeringen gehad? - waar ziet gy, geliefde Vaderlanders! die de stem uwer Overheden eerbiedigt, die stem allerwege gehoorzaamd? waar is de ondankbaare Burger tegen God, thans dankbaar geworden? waar waardeert hy regt onze Burgerlyke en Godsdienstige Vryheden, onwaardeerlyke weldaaden van de Voorzienigheid, die nog in haar geheel zyn, zonder de harde hand van den onderdrukker te gevoelen of te vreezen? waar keert hy zich met lof en zang om den grooten Bestierder der Waereld te danken voor onzen vreede, de vryheid, en den Godsdienst? waar treedt hy vlytiger dan voorheen ter heilige Kerke in, om het dierbaar Woord van den magtigen Verlosser aandagtiger en vlytiger te hooren? waar bidt hy demoediger om den zegen der genade? waar gaat hy met het gehoorde vermaan in zyn hart weg, om zyne wegen daarnaar interigten? - waar verlaat hy de misbruiken van Gods zegeningen, van zynen kostlyken tyd, van zyne | |
[pagina 53]
| |
goederen, van zyne vermaaken, van zyne uitspanningen? - waar ziet gy hem de zorgeloosheid volkomen uitschudden, en bedenken, dat de tyd kort is, en de dagen boos; dat de levens dagen weinig zyn, maar veel daarin te doen; dat niets gevaarlyker is dan te slaapen, als men tot waaken en bidden geroepen wordt; dat niemand, die wys is, zich met beuzelingen ophoudt, en de verbetering der ziele tot den laatsten dag zyns levens uitstelt? - waar ziet gy den onagtzaamen Burger uwes Vaderlands agt geeven op de zigtbaare en gedugte oordeelen Gods; op de veepest, die thans drie jaaren onafgebrooken in onze gewesten heeft gewoed, en met nieuwe hevigheid zich op veele plaatsen hervat; op de duurte, die de prys veeler eetwaaren meer dan de helft heeft verhoogd; op de schaarscheid der noodzaakelykste dingen, waar over men algemeen klaagt; op den langen tyd, die 'er verloopen zal, eer alles op den oude prys daalt? men mag hier over kermen; dan met kermen vordert men niet, wanneer men de oorzaak der oordeelen en derzelver goedertierene oogmerken nalaat intezien. Oordeelen zyn wel verdiende straffen op der menschen zonden; maar tevens genadige middelen ter hunner behoudenis, wanneer zy goeden raad lang verworpen hebben. Wie dan ziet in deezer voege de wegen der aanbiddelyke Regeeringe des Allerhoogsten in, en doet waaragtig voordeel met deeze tugtroeden? – maar laat ik voortgaan en vraagen: waar verneemt men den ydelen en losbandigen mensch, na den geëindigden verbodsdag, vernederd, ingetogen en bedagtzaam geworden? beteugelt de vloeker, de misbruiker van Gods naam, de leugenaar, de lasteraar zyne tonge? Heeft het ontzag voor den hoogen Rigter van Hemel en Aarde zyne ziel ingenoomen? schaamt hy zich nu kwaad te doen? merkt hy op, dat deeze zonde het minste vermaak niet aanbrengt, en dus ongelyk snooder dan an- | |
[pagina 54]
| |
dere misdaaden moet aangemerkt worden? – waar hebben daadelyke overtuigingen voor altoos en niet de duurte, alleen voor eenen tyd, paalen gezet aan de verderfelyke weelde en pragt? wie heeft berouw over het misbruik van Gods beste gaaven, over al te ruime vertooningen, waar door men wars van den arbeid, aan de vermaaken gewoon, onagtzaam omtrent zyn' tyd en beroep, zich zelven te gronde helpt, en naakte kinders nalaat, die nooit aan hunne Ouderen dan met inwendig hartseer en veroordeelinge zullen gedenken? - eindelyk, waar ziet gy den heilloozen ondermyner van den zuiveren Godsdienst en Zedekunde de helsche kwaataardigheid van zyn gedrag, het nadeel, zich zelven en den naasten toegebragt, zyne ongehoorzaamheid tegen den Hemel, en zyn stout boosaartig aandruisschen tegen zyne Overheden erkennen en bejammeren? waar weent de spotter? Waar veroordeelt hy zyne tonge? waar aanbidt hy het Evangelie! Waar zoekt hy vergoeding te doen voor het nadeel aan de waereld gedaan? - Open uwe oogen, Lands genooten! ziet rondom, geef op elk agt, en zeg ons, waar zyn de heilige gevolgen van den plegtig gevierden dag, zo vuurig van den Opregten begeerd, zo vaderlyk van Overheden en Leeraaren beoogd, zo billyk van den hooge God geëischt? Aan een volgende verbetering werdt dan weinig gedagt; men berust by het volbragte werk desBededags, dat is, men is ter Kerke geweest, en dat is genoeg. God, dus waant de ydele mensch, zal nu te vreede zyn, en zulk een Land niet verderven, waar men zo plegtig hem heeft aangeroepen; het zal met ons zo slegt niet afloopen als met anderen: wy zullen niet gelyk worden aan de Bengalers, gebrek lydende door een mislukten oogst, hun vaderland verlieten, by troepen naar de groote rivier de Ganges trokken om onderhoud te vinden, toen de kinderziekte onder weg hen aanviel, | |
[pagina 55]
| |
en duizenden wegrukte; wanneer de volgende troepen, volks, laater optrekkende, en dus meer uitgehongerd, niets vindende op den weg ten spyze dan de lyken hunner vroeg opgetrokken Landsgenooten, reeds rottende, op deeze aanvielen door den woedenden honger raazende, en het stinkend vleesch met de tanden van de lyken scheurden: dit ontvonkte wel dra de pest, die eenige honderd duizenden allerelendigst uit het leeven rukte, - Wy hebben niet te schroomen, dat de geweldige overstroomingen, die zo veele Landen van Duitschland, in 't midden des laatsten Zomers, verwoest, en den verwagten oogst vernield hebben, na vyf maanden ons in een gelyk lot zullen storten. - Wy vreezen niet, dat de Pest van Polen, die 40 Steden en 500 Dorpen verwoestte, tot ons, gelyk in Moscou, zal overgebragt worden. - Wy wagten niet dat de Zee den gewigtigen en noodzaakelyken hoek van Noordholland geheel zal inslokken, of de onnoemlyke in Duitschland gevallen sneeuw, smeltende, onze rivieren zal doen wassen, en gelyke overstroomingen als in de twee laatste winters veroorzaaken.- Wy bekommeren ons niet, dat de tegenwoordige winter, gelyk de voorige, vier maanden zal duuren en een natte zomer den oogst andermaal verderven. - Wy zien wel het vee op veele plaatsen sterven; maar die pest zal wel ten eenigen tyde ophouden. - 't zal met ons niet gaan, gelyk met andere landen, daar grooter schaarsheid heerscht; want wy hebben nog credit en geld. - De Hongersnood zal ons den oorlog niet op 't lyf jaagen, maar veel eer het zwaard doen opsteeken, en den algemeenen vreede weêrgeeven. - Wy hebben geen verlaaging van intresten, geen vernietiging van Parlementen, geen inbreuk op de Vaderlandsche Wetten te wagten; neen, alles zal beter gaan, dan men denkt, God zal ons wel behoeden. Dus denkt, spreekt en vleit men zich: op dien ydelen | |
[pagina 56]
| |
grond bouwt de zorgelooze, stelt den dag des kwaads verre, en vergeet de geëischte bekeering, een zo billyk gevolg op den laatsten Bededag. Daar men dan dus denkt, en hoe algemeen is dit? daar men goede nagedagten vaaren laat; daar men thans uit den zin zet, het geen pas gehoord, en nu begonnen moest worden, wat zal men zeggen van den geest dier menschen? hebben zy ontzag voor God, eerbied voor Overheeden, agting voor Leeraren, liefde voor zig zelven, zugt voor het Vaderland? - is dit de weg tot wegneeming der oordeelen, tot 's naastens geluk, tot eigen behoudenis! of is dit niet den Hemel sarren, deOverheden hoonen, de Leeraars beschimpen,de liefde voor het Vaderland verzaaken, en zich allermoedwilligst in een rampzalig bederf storten? helaas! waar toe en hoe ververvalt de mensch? wat zal, wat kan 'er meer gedaan worden ter zyner reddinge? Deeze droevige beschouwing moest de zulken treffen; zo niet, laatze ons gevoelig maaken omtrent hen en ons zelven. Dat wy het voetspoor onzer Overheeden en Leeraren volgen, en vlytig agt geeven op den zinneloozen zorgeloozen naasten. Gaan we hem voor door eene zigtbaare verbetering van het geen in ons gedrag en hart berispelyk geweest is, en kantten wy ons aan met vereenigde kragten tegen den voortgang zyner zonden. Laaten wy met vrindelyke woorden het redenlooze van het ongodsdienstig leven dagelyks onder zyn oog brengen; laaten wy hem doen bloozen van schaamte door vertoogen over het ondank baare van zyn gedrag; laaten wy hem den nood des vaderlands levendig afschilderen, en het gevaar verbeelden, waar aan hy ziel en lighaam bloot stelt Bovenal verzetten wy ons moedig tegen de ondermyners van Godsdienst en Zedelykheid, als menschen, die, terwyl zy zelven geen voordeel uit hunne pogingen kunnen erlangen, de gevaarlykste en schadelykste voor anderen zyn. Met één woord, de waare liefde, die edele liefde, die de vervulling der wet is, herleeve, en wy zullen voor de eere van God en zyn Woord yveren, onzer Overheeden pogingen ondersteunen, het vermaan onzer Leeraaren aanbinden, en des Naastens toeneemend bederf voorkomen, terwyl het onze de hartader afgesneeden wordt. Vereenigen wy ons daartoe algemeen in vuurige gebeden; weeren wyde voorige verzuimenissenweg; beginnen wy met een kloeken moed: de Godsdienst zal bloeien het Vaderland behouden blyven, en wy eeuwig gezegend zyn. |