| |
| |
| |
De Denker.
No. 473. Den 20 January 1772.
[De Gewoonte der Vrouwen van zich met de Vacatuuren van Predikanten te bemoeien gegispt.]
Quantus adest mulieribus sudor!
Horatius.
Myn Heer!
Al ben ik van uwe Kerk niet, en onder eene andere Gezindte thuis thuis hoore, gy moogt raden onder welke, heb ik egter uw 452 Vertoog met veel genoegen geleezen, om dat gy eenige misbruiken en gebreken hebt aangeroerd, die wel verbetering noodig hebben. By ons gaat het ook niet toe, zo als het wel behoorde. Als gy wat kundig zyt in de gevoelens der Gezindten buiten de publyke Kerk, zult gy ook wel weeten, dat zy onder elkanderen niet eenstemmig denken, en uit dien hoofde yvert doorgaans, by het beroepen van een Leeraar, de een en ander uit onderscheide inzigt en grondbeginsel, voor deezen en geenen, maar wie
| |
| |
weet, of 'er mogelyk wel één van alle die stemmende Vrienden uit dat grondbeginsel werkt, het welk hem alleen diende aantespooren, naamelyk de diere verpligting, dewelke uit hoofde van hunne bediening op hun legt, om aan de Gemeente eenen Herder en Leeraar te bezorgen, dewelke haar het nuttigst en voordeeligst kan zyn. Hier toe zyn ook de Leden van onzen Kerkenraad alleen niet gehouden uit hoofde van het vertrouwen, 't geen de Gemeente in hun stelt, door hare belangen in hunne handen overtegeven; maar ook verbonden door die belosten by hunne aanstelling, zo dierbaar aan God en de Gemeente gedaan. Wie nu van deeze Vrienden kan zonder deze kragtige beloften en verbindtenissen te schenden en te verbreken, aan een' te beroepenen Leeraar zyne stem geven, als alleen, om dat hy in gemoede denkt, dat dezelve het meeste nut en stichting aan de Gemeente zal kunnen geven? Ik zal u zeggen, hoe ik denk, dat men onder ons by het beroepen van een Leeraar diende te werk te gaan, ten einde zo veel mogelyk alle de stem hebbende Leden te bewaren om niet te vervallen tot vooroordeelen of verkeerde inzigten. In de eerste plaats dan, moest yder der stem hebbende Leden zich verbinden, om geduurende het openstaan van het te vervullene Leeraarsamt malkanders stem niet voor den een of anderen Herder te zullen vraagen, zelf om niet aan malkanderen gedurende dien tyd te kennen te zullen geven, welken zy voor zig zouden verkiezen. Maar yder der Leden moest geduurende dien tyd zo veele Leeraars horen prediken, als hem zou goed dunken, daaruit 'er een voor zig verkiezen, en wel naukeurig zig van deszelfs gedrag doen onderrigten, waarop het by my
| |
| |
al zeer op aankomt, en dan by het beroep yder den naam van dien Leeraar, welken hy uitgekoren hadde, op een briefje geschreven, in een hoed of busse werpen, wanneer die briefjes geopend zynde, die geen beroepen zoude worden, welke de meeste stemmen of briefjes voor zig had. Schoon 'er nu sommige Leden wierden gevonden, dewelke zig hiertoe niet verbinden, zouden dezelve egter niets kunnen uitvoeren, indien de meeste het beroep maar op die onzydige wyze wilden doen, dewyl alle die verbondene Leden, by het openen der briefjes, hunne stemmen zouden moeten voegen by de meerderheid. Ten tweeden, zouden tot dat einde alle die Leden moeten tragten zig van alle vooroordeelen te ontdoen, en byzonder van die omtrent de verscheide studien, welke men onder ons telt, en hunne stem geven dien, dewelke door zyne predikaatien meest zoude kunnen onderwyzen en stichten, mits dat hy van een onbesproken wandel was. Tot welk einde zy zig zouden moeten wagten van alle verzoeken, vooral van de vrouwelyke sexe om de Stem te geven voor den eenen of anderen Leeraar. Geen Vacatuur valt 'er by ons, of de Vrouwen bemoeien 'er zich mede, en het spyt my, dat ik het zeggen moet, myn eigen wyf mengt 'er zich altoos in. Ik heb alles beproesd om haar daarvan aftebrengen; maar het lukt tot nog toe niet. Allerlei middelen stelt zy, en andere vrouwen onzer Gemeente met haar in het werk, om een Leeraar naar haar zin te krygen, dat is, van die denkwyze, als zy toegedaan is, en te vuur en te zwaard voorstaan en beschermen. 'T is even eens, als of zy alleen kennis hebben om over de fynste geschillen, en de bekwaamheden der Leeraaren, trots de beste Geleerde, te kunnen oordee- | |
| |
len, al verstaan zy naulyks haar vrageboekje, Zomtyds vindt men nog wel andere redenen, waarom zy voor deezen en niet een anderen Leeraar yveren. De eene vrouw heeft zin in een' Man, die zyn eigen hair draagt, vooral als het niet gepoederd is; dat stemt best overeen met de oude eenvoudigheid; eene andere kan dat weer niet dulden; en zo zyn 'er duizend grillen, die myn bestek niet toelaat alle optehaalen. Ik zou dan 'er allereerst voor zyn, dat de invloed der vrouwen tegen gegaan wierd. Ik beken, dat het vele hinderpalen ontmoeten zal, dewyl veele mannen geen rust nog duur in hun huis hebben, als zy naar de pypen van hunne wyfjes in deezen niet dansen; maar yder zoeke dezen hinderpaal te boven te komen door de mannelyke achtbaarheid voor zig te behouden. Ten einde Leden in den Kerkenraad te krygen, ik doele op plaatsen daar die zyn, want men vindt ze overal in onze gezindte niet, zou ik, zullenze aan deze twee voorgaande poincten kunnen voldoen, in de derde plaats aanraaden om zeer voorzigtig te werk te gaan by het verkiezen van die Leden. Vooral zouden niet verkoren mogen worden personen, dewelke men konde denken enigzins aan vooroordeelen onderhevig te zyn. Iemand, dewelke, het zy uit hoofde van bloedverwantschap, vriendschap of belang, te veel verbonden was aan personen van zodanige partydige denkwyze, byzonder aan den een of anderen Leeraar, zoude onverkiesbaar zyn, gelyk ook zulken, die men voorheen uit enkele wraaklust anderen had zien dwarsboomen. Eindelyk zou ik denken, dat, vooral op plaatsen, alwaar meer dan een Leeraar staat, gelyk wy zulken onder ons ook hebben, by het beroepen van
| |
| |
een nieuwen Leeraar, aan de andere Leeraaren diende geweigert te worden om mede te stemmen, dewyl dezelve als dan partyen en niet onzvdig zyn. Deeze Artikel staat myne Vrouw ook zeer wel aan, om dat ze in haar kraam dient, en voerde men dien in, zy zou nog meer gezags naar hare gedagten krygen. Indien de beroepingen alleen van de Leeraaren, zegt zy onbeschaamdelyk, op de plaatsen, alwaar 'er meer dan een zyn, afhingen, dan ben, ik verzekerd, dat de beste op hunne standplaatsen zouden blyven, en de slegste beroepen worden. Zy zien hun licht niet gaarne betimmerd, en hebben gaarn iemand, wiens gaven minder zyn, en over wien zy kunnen heerschen: om de bovegemelde reden dan dienden de Leeraars gene Stem te hebben by de beroeping, 't geen ook met de eigeschap der zake overeenstemt, dewyl, 'er geen nieuwe Leeraar beroepen wordt voor den Leeraar of de Leeraars van de plaats, alwaar de vacatuur is, maar voor de Gemeente, dewelke haare belangen in handen van den Kerkenraad hebben vetrouwt, en dus moeten deze ook alleen Stem hebben in het beroepen van een Predikant.
Indien deze regels by het beroepen van eenen Leeraar wierden in agt genomen, vermeen ik, dat het by ons met veel meer orde en betamelykheid zoude toegaan, en dat men wel ras Predikanten, dewelke hun leven op geringe plaatsen verslyten, in talryker Gemeenten zoude zien overgaan. Niet dat ik denk, dat een edelmoedig deugdzaam Leeraar meer genoegen zoude vinden in een grote dan in een kleine Gemeente, maark ik vermeen, dat die gaven, welke vereischt worden om de leer in het hart van de Gemeente te kunnen
| |
| |
voortplanten, gepaard met eenen voorbeeldigen wandel, van meer nut kunnen zyn in een talryke, dan in een kleine. Ik ben
Uw Dienaar.
Sinceer Ongeveinst.
Myn Heer!
Myn Man, uitgaande om eenige zaaken te doen, stak de meid deezen bovenstaanden brief in de hand met bevel om dien stil te bestellen. Zo dra hy buiten 't huis was, riep ik, die iets had horen mompelen, haar by my, en vraagde op een styven toon, wat orders zy gekregen had? Zy liet men hier op den brief zien. Ik dat adres, my geheel vreemd, alzo ik niet weet, dat hy ooit meer aan UEd. geschreeven heeft, ziende dagt, dat er verraad onder schuilde, en maakte dan ook geen zwarigheid om dien open te breken, en te zien, wat hy toch aan UEd., dien hy nog ik kenne, te schryven had. Dien in groote drift doorleezen hebbende, raakte ik eerst in nog sterker aandoening; doch daarna wat bedaarende, dagt ik hem voort te zenden, wel weetende dat gy 'er geen kwaad mede zult kunnen doen. Myn Man wil niet, dat ik my met beroepingen zal bemoeien; maar waar bemoeid hy zig mede? - Wat heeft hy dingen te openbaaren van onze gezindte, die UEd niet raaken? - gaat het by ons niet in order toe, wat raakt dat een ander? - Wat wil hy onze kleine gezindte gaan hervormen, hy moest zich zelven maar hervormen, dan deedt hy beter. - Wie heeft van al zyn dagen van zulk een plan gehoord, als die onnoosele bloed UEd. durft voorslaan! wat zal hy daar mede uit- | |
| |
doen? niemand van ons zal 'er naar luisteren, dat durf ik hem beloven: ik althans zal 'er my met al myn magt tegen verzetten. Ziet hy zo veele gebreken in onze beroepingen, die zo zelden gebeuren, wy zullen ze voor hem wel doen: laat hy zyne handen maar thuis houden. Dat wy vrouwen ons gaarne daarin steeken, is waar, dat doen duizenden gaarne, wy veinsen niet; en dat komt daarvan daan, om dat wy het kuipen wel verstaan, en de Mans gek genoeg zynde om het oor aan ons te leenen, waarom zouden wy ons niet bedienen van het veld, dat we ingekreegen hebben? Zy belachen ons klein verstand, maar hebben wy zo weinig van de garsten brooden gegeten, als wy ons oogmerk in die dingen, doorgaans, wanneer wy het 'er op zetten willen, bereiken? Myn Man beschimpt ons, als wy op ongepoederd hair en zulke fraaiheden meer letten, en ons daar door bekooren laaten; maar dit moet hy bewyzen. En zo 'er al een dutsel onder ons loopt, dat moet niet staan op de algemeene rekening. Met een woord, doet met myns Mans en myn brief, wat je wilt, wy willen kuipen, want waarom zouden we zo wel als anderen onzen zin niet hebben? Nu weetje myn sentiment. Ik blyve:
UEd Dienaares
Sibille Hoepel.
| |
Antwoord.
Juffrouw Hoepel!
De gedagten van uwen Man, zo zedig in zynen brief uitgedrukt, dagt ik mynen Leezeren mede te deelen, en hun daarover te laaten oordeelen.
| |
| |
Indien de Leden zyner Gezindte die wettig keuren; zullen zy wel beraamen, in hoe verre die gevolgd moeten worden. Met uwen brief was ik meer verlegen. Gy sart my, om dien al of niet uittegeven. Tot het eerste kon ik in 't begin niet wel overgaan. Ik meende, dat gy 'er weinig eers mede in zoudt leggen; doch om niet voor partydig by UEd. te boek te staan, nog het verwyt te draagen, dat ik al mede te inschikkelyk ben voor.de sexe, ten minsten voor u, ziet daar uwen brief in de waereld. Maar wagt nu handen op uw hoofd. Gy zyt de aanvoerdster, zo 't schynt, van eene bende, die eene andere Leidsvrouw noodig hadt. Uwe nieuwsgierigheid in 't openbreeken van uws Mans brief; uw inmengen in zaaken, daartoe gy niet geroepen wordt; het scherp doorhaalen van Uws Echtgenoots schryven; uw onverzettelyk voorneemen van voort te zullen gaan in een gedrag, dat de gansche waereld laaken zal, zyn dingen, die mogelyk iemand zullen aanspooren eene scherpe pen in den inkt tegen u te doopen. Ik wil ditmaal alleen u eenen raad geeven: gaa meer by de pot zitten, dan eiders Stemmen op loopen.
* * *
De Denker berigt, dat het Dichtstukje, den 6. January medegedeeld, ten Autheur heeft, volgens de ontvange opgave van een onbekenden Heer, waarvoor wy zyn Ed. danken, den beroemden Boddaert, 't geen wy en eenige onzer Vrienden, te vooren daar over geraadpleegd, niet hebben kunnen ontdekken. Men denke niet, dat wy het Werk van dien Man, maar wel ons zeer gebrekkig gevonden Afschrift hebben willen verbeteren: desniettegenstaande is bladz. 5 regel 9 het Woord daarom uitgebleeven. Men leeze dan: wykt daarom niet van &c. Elders hebben wy een Coupletje 'er ingevoegd.
|
|