| |
| |
| |
De Denker.
No. 469. Den 23 December 1771.
[Stigtelyke overdenkingen op het Kersfeest.]
Lux fuit haec felix Divini conscia partus,
Omnibus & secum gaudia mille tulit.
Nunc, Deus, adfer opem coeli de culmine nostri,
Nunc, precor, ô coeptis, consiliisque fave.
O ter felicem, qui missus ab aethere summo,
Fert secum Domini jussa sacrata sui.
Nos quibus incumbit dilecta cura peculi,
Huic simul optamus tempora laeta choro.
Desuper affulsit lux aurea. - -
Tu Deus es, mea te vox laudibus evehet unum.
Tu Dominus, festa te celebrabo lyra.
Jonston ad Ps. XCVIII.
In stille eenzaamheid thans gezeten, valt my, daar ik beezig ben zaaken van verscheiden aart te beschouwen, in gedagten, dat 'er een Vertoog twee dagen voor het alom gevierde Kers-Feest in het licht verschynen moet. Deeze inval bepaalt myne denkbeelden nader tot deezen dag, waarop de gansche Kristenheid, nu de jaartelling op gelyken voet gebragt is, zo staatelyk gedenken zal aan eene Geschiedenis, die maar eenmaal in de waereld is gebeurd, en nooit meer voorvallen zal.
't Strekt tot geen klein genoegen en rust voor myne ziel, dat deeze Gebeurtenis door de oude Proseeten zo duidelyk als meenigmaalen voorspeld, en door de Schryvers van het Nieuw Verbond zo uit- | |
| |
voerig als naauwkeurig in de vervulling afgemaald is, dat geene der Kristenen eenig bedenken maakt, om dezelve als min waaragtig aantemerken. Eenige Ongeloovigen, 't is waar, hebben op dezelve hunne aanvallen gedaan; doch het is hunne oude gewoonte op zaaken, die hun verbysterd vernust vreemd voorkomen, te vitten, en den Kristenen te ontrukken, was het mogelyk, dat denzelven den meesten steun en troost geeft. Dit is hunne gewoone dankbaarheid, die wy van dat slag van menschen te wagten hebben, voor eene openbaaring, waarvan zy zelven meer geleerd hebben dan ze willen weeten. Ondertusschen wordt myn hart niets ontzet door deeze schreeuwende Geesten; wat is 'er, dat zy niet aantasten? wat zo heilig, dat zy ontzien? De grootste Waarheden, waarin de diepste wonderen opgeslooten liggen, zyn juist de geenen, daar zy het meest op aanvallen, als of zy de zekerste dingen met het minste geweld en besten uitslag konden ydel maaken. Zekerlyk zy hebben zich wonder wel gekweeten aldus tegen het gansche Kristendom aan te druischen. Maar wat hebben deeze wargeesten zich ingebeeld! Zal de een of ander schreeuwer de algemeene stem der geenen, die wel weeten, wat zy op vasten grond gelooven, aanstonds verstommen, of ons uit de hand rukken een Leerstuk, dat wy ons nooit zullen laaten ontwringen? Meenen zy ons ook tot bekerelingen te maaken, gelyk zy hier en daar eenen, die de stellingen der Kristelyke Kerke nooit regt onderzogt heeft, veel min de zekere steunzels, waarop zy rust, tot zich getrokken hebben? Ligt viel hun die overwinning. Zy hadden te doen met menschen, die veel meer heils in de losse zeden der onzinnige waereld vonden, dan in de navolging der deftige leerpunten van de eeuwige Waarheid. Zy beweegen dan zo min myn hart, als de overeenstemming van eenige duizend Jooden, die ons wegens het vieren van deezen dag uitjouwen.
't Zy al eens zo, dat wy niet ten vollen zeker zyn, dat juist op deezen vyfentwintigsten December de aanbiddelyke Heiland der waereld gehooren is, maar of vroeger of laater. De Geleerden denken, gelyk
| |
| |
ik wel eens geleezen heb, daarvan verschillend: dit gaat my weinig aan. De Voorzienigheid, geloof ik voor my, heeft zeer gewigtige redenen gehad, waarom zy ons onthouden heeft de volle zekerheid omtrent den juisten dag, daar zy anderszins ons dagen van minder belang ten naauwkeurigsten heeft gegestipt. Dan ik viere den dag niet, maar houde alleen gedagtenis van de groote gebeurtenis, toen, dan wel iets vroeger of wat laater voorgevallen, en dat is my genoeg. Het bygeloof hegt zich niet zelden aan kleinigheden. Wist het den netten dag op het allerontwyffelbaarste, wie weet, hoe veel het denzelven zou bewierooken. Thans heeft hetzelve daartoe geen oorlof, en ik verheuge my vry van alle gevaar te zyn, om ook aan dien struikelblok te stooten,
Gelyk het my altoos als eene wonderlyke en goede bestelling der Voorzienigheid toegescheenen heeft, dat de viering van het Heilig Avondmaal in de alleronwetendste en verbasterde tyden stand gehouden heeft in de Kerk, op dat deeze grondwaarheid niet vergeeten zou worden; zo komt het my ook nog al vry opmerkzaam voor, dat in deeze tyden, in welke de laauwheid der Kerkleden al in zeer hoogen top gesteegen is, de groote Feesten, byzonder het aanstaande, noch gevierd wordt van menschen, die anders in jaar of dag niet ter Kerke komen. 't Zy verre van my dit te billyken, ik valle altoos onzen Leeraaren toe, die zich over dit onvergeeflyk verzuim dier traagen, waanende, dat het genoeg zy, zich dan eens te vertoonen, en voorts in het vervolg naar Kerk of kluis niet meer om te zien, zo ernstig beklaagende, deeze verkeerdheid in helderen daglichte stellen. Niettemin verheugt het nog altyd myn hart, dat menschen, zo weinig voorzien van den waaren Geest des edelen Kristendoms, op zulke dagen ter Kerke komen. Welke dwaaze verdienstelykheid zy daarin stellen, ligt voor hunne rekening; maar ik, van mynen kant, leeze daarin, dat in de Kerk nog meer of min algemeen bewaard word, door den hoogen God, een eerbied voor de gedagtenis der komste van zynen Zoon in de waereld. Deeze wil men noch erkennen, hoe weinig men anders vertoonen moge een Kristen
| |
| |
te zyn. Zo dikwils ik dat soort van menschen zie want in elke Gemeente of Gezindheid wordenze ligt gekend, beklaag ik wel hunne valsche begrippen en wangedrag; maar tevens hoope ik, dat zy, onder de prediking van zulke verheven wonderen, eens tot inkeer zullen komen, en niet alleen begeerig gemaakt worden om de komst, maar ook het leven, de leer, en den dood van zulk eenen wonderbaaren Verlosser yverig in 't vervolg te hooren. Valt myn Vertoog in de handen der zulken, ik hoop, daar ze de redenen, van den kanzel tot hen gevoerd, zo weinig tot hier toe overwoogen hebben, myne aanmerkingen, thans over hen gemaakt, in stille ernstige overdenking neemende, beslissen zullen by zich zelven, of hun gedrag geene verbetering noodig heeft.
My verzekerd houdende, dat myn Vertoog in handen van meer anderen zal vallen, die met my, hoe menigmaal zy de gewoone Leerredenen, die dan staan gedaan te worden, gehoord hebben, egter die op nieuws hooren willen; wil ik hen aanmoedigen, niet om den dag der geboorte des grooten Verlossers te vieren, maar deeze verbazende gebeurtenis staatelyk en eerbiedigst te gedenken.
Nooit heb ik dien dag, federt ik van denzelven regte begrippen kreeg, dan met eene zekere inwendige vreugd zien naderen; nooit dien als met genoegen doorgebragt; nooit eenige walg van de allereenvoudigste Leerreden, dan gehoord, gevoeld. Wat is 'er de oorzaak van, dan de diepe eerbied en verwondering, waarmede myn hart op 't hooren van die verbazende dingen als geheel doortrokken was? - De zesde dag der waereld was wonderlyk; de dag der zondvloed verschriklyk; de dag van Israels verlossing uit Egypten opmerkelyk; de dag van Salomons tempelinwyding heerlyk; de dag van Jeruzalems verwoesting byster naar; maar de dag van de geboorte des geenen, die geen roof agtte zynen Vader gelyk te zyn, de verbazendste, de wonderlykste, de glorierykste der Kristenen. Keer te rug, gy voorbygevlooge Eeuwen, en zeg ons, hebt gy ooit eenen soortgelyken tweeden dag aan het licht
| |
| |
gebragt? treedt te vooren gy navolgende Jaaren, en zult gy eenen dergelyken aan de waereld geeven? Wanneer zullen de Engelen op nieuws den lofgalm aanheffen: Eere zy God in de hoogste Hemelen en vrede op aarde; in den mensch een welbehagen! nimmer! ze is maar eens gehoord, en zal andermaal niet gehoord worden. Laaten wy ons dan schikken om die waereldverbaazende Gebeurtenis zo aantehooren, dat onze harten het zoet en lieflykstreelende van dien lofzang gevoelen en gloeien mogen van eene heilige dankbaarheid. Eene aandagtige voorbereiding, eene naauwkeurige overweeging van het wonderbaare en gezegende dier geschiedenis heeft gewenschte gevolgen. Ik ten minsten stel my altoos, by het naderen van dien dag, van tyd tot tyd voor, wat ik dan met gescherpte aandagt ter bespiegeling en leeringe hooren zal. Eene hemelsche Openbaaring zonder weergaa viel, voor bykans agttien Eeuwen op deeze waereld, die ik bewandele, voor. Hadt de wyze Schepper van myn leven myne komst in de waereld vroeger noodig geoordeeld, ik zou 'er ook getuigen van geweest zyn. Zyn Godlyk gezag, die my van derzelver waarheid verzekert, is nu genoeg tot myne overtuiging. Ik geloof ze, al heb ik ze niet bygewoond, al woon ik 'er niet. Bewandelde ik de velden van Bethlehem, waarze voorviel, ik zou my niet sterker van de waarheid overtuigd houden. Een dolle yvergeest bezielde wel de Kristenen, voor eenige Eeuwen, om die Landstreek den Saraceenen te ontneemen. Die plaatze, waande men, was te heilig om door de aanbidders van Mohammed betreeden te worden. Maar welk een zegen heeft hunne dolle Kruisvaarten bekroond? brandde toen aldaar een heiliger yvervuur, een levendiger geloof, een hartelyker liefde voor den Verlosser in hunne harten, dan toen ze in Duitschland, Engeland of Frankryk waren? hadt het zagtmoedig Evangelie ergens eene les gegeeven om met het wreede oorlogszwaard Ongeloovigen aantevallen en die Landen hun te ontrukken? De misdaaden van allerlei aart, door de Kristenen, zo Koningen als gemeenen, bedreeven ter plaatze, waar Jesus Naam
| |
| |
geklonken hadt, leerde genoeg, hoe weinig de plaats zyner geboorte en omwandeling de harten der menschen met zyne bevoolen liefde, eendragt en godsvrugt bezielt. Was aan dezelve de Heiligheid onzes levens verknogt geweest, de ongeregtigheid zou geen oorzaak zyn geweest, dat dat Land zyne Kristen Inwooners uitgespuwd zou hebben. Hing 'er levendige Godzaligheid van af, de wyze Regeerder zyner Kerke zou ze tot hier toe niet gelaaten hebben in de bezitting van Ongeloovigen. Welke geessel heeft Europa meer geteisterd, dan de onzinnige drift om het Heilig Land te winnen. Men is 'er nu van geneezen. Het verlies van ontallyke millioenen gelds, de ontvolking der waereld en de onbeschryflyke stroomen bloeds, door de hand der Saraceenen onder de Kristenen vergooten, heeft eindelyk Europa's Vorsten en Volken wyzer gemaakt, en Kruisvaarten geheel doen vergeeten. Een enkele bygeloovige Pelgrim mag noch eens derwaards reizen; maar dat is het ook al. Men laat dat beroemde Land in de handen der Turken, tot dat het der Voorzienigheid behaagen zal dat weer te geeven aan heiliger Kristenen, of bekeerde Jooden. Best is het zeker afte wagten, wat de Eeuwen baaren zullen? In alle waereldoorden kan God opregt gediend worden. De Overweldiger van Egypten mag tegen het Opperhoofd van Damascus thans in die streeken den Oorlog voeren: wy zullen het aanzien, en den tyd verbyden, waarin de Regeerder der waereld uit de duisternis het licht zal voortbrengen. Wie doorgrondt de diepten van zyne regeering omtrent de Koningryken en volken der aarde. Daar de vrede verkondigd is, woedt thans het zwaard, maar dit zal eindelyk eens plaats maaken voor den laatsten vrede, nooit van eenige vyandschap gevolgd. Dit in het oog houdende, willen wy, schoon zo verre verwyderd van het beroemde Bethlehem, aan de aldaar gebeurde komst van den Heiland in het vleesch gedenken. Wy zullen de verklaaring dier Geschiedenis op nieuws door onze Leeraaren hooren doen. Nieuwe aandagt moet ons bezielen. Wonderen verliezen nooit iets van het wonderlyke; Wonderen
| |
| |
worden ook nooit uitgeput, en daarom wordt myne ziele nooit verzadigd van hooren, en overdenken. Het verstand der waereld moet by deeze Gebeurtenis gevangen gelegd, de wysheid der waereld dwaasheid verklaard worden. Ik moet my alleen verwonderen, begrypen kan ik niet. Men bezie de oneindige hoogheid des oneindigen Gods; men overdenke den elendigen jammerstaat, waarin het menschdom gezonken was; men overweege, hoe Jood en Heiden, ten dien tyde byzonder, in de dikste duisternis gezeeten was: men overdenke hoe eene arme Maagd, doch van Koninglyken huize, een Kind ter waereld brengt, met welk de tweede Persoon der Godheid vereenigd, die geene was, welk een werk zou uitvoeren, waar toe het vleesch kragteloos was. De eeuwige, hooge, onbegrypelyke Zoon des Vaders, God boven al te pryzen in de eeuwigheid, in wien alle volheid woonen zou, woonde by den mensch, en heeft deszelfs gestaltenis aangenomen! Verklaar dit onbegrypelyk Leerstuk, geleerdste der Stervelingen, zo gy kunt. Scherp uw vernust, span alle uwe verbeelding uit, breng het zo verre gy moogt, eindelyk zult gy moeten zeggen: 't is my te hoog, ik kan 'er niet by! Indien het dan aangenaam is in wonderen zich te verlustigen, de aanstaande dag zal ons de beste gelegenheid daartoe geeven. O heerlyke dag van alle dagen, die, de waereld immer gezien heeft, wat zult gy ons al niet leeren? Een van die ontallyke wonderen, die in den Allerhoogsten zyn: een, zo ver wy weeten, der allerverwonderlyksten: een van die zegeningen, welks invloed byna agttien Eeuwen heeft geduurd, en de Eeuwigheid zelve verduuren zal: een, waaraan wy al de waare wysheid en Godsvrugt, al de troost en leven, al de gerustheid en vreugde, die in de waereld woont, of verder woonen zal, alleen moeten toeschryven: een, waarop myn ziel zich by den laatsten ademsnik alleen zal gronden. Verneder U, trotsche waereld! en leer hier waaren demoed. Verootmoedig u, onzinnige Stervelingen! en kryg waare wysheid. Buig u neder, O losbandigen! en leer de talryke ydelheden, waar aan gy u vergaapt, versmaaden. Is de Leer van 's waerelds vergankelyk- | |
| |
lykheid en uwe boosheid, van uw verderf en zonden, waarachtig, gelyk zy is, waar van uw eige bestaan u overtuigt, zo gy op de overtuigingen van uw hart een oogenblik letten wilt: welke zyn dan de zegeningen, door Jesus komste aangebragt! hoe talryk, hoe onschatbaar, hoe eeuwigduurend? Hy heeft, dus drukt zich de groote Apostel in die verheeven en veel bevattende taal uit, het leven ende onverderflykheid aan het licht gebragt door het Evangelie. Denk na, wat Hy reeds gedaan heeft aan ontelbaare zaligen, wat hy thans noch doet aan zyne Heiligen op aarde, en wat Hy doen zal aan die nog niet gebooren zyn, tot het einde der Eeuwen, en zeg my, kan uwe ziel zulks bevatten Laaten Godloozen zeggen, dat zy geen heil van Hem genooten hebben: maar hebben zy dat begeerd en gezogt? willen zy het noch hebben? Deedt Hy hun onregt, of hebben zy zich zelven door ongeloof dat aangedaan? de geheele waereld is niet de zyne geworden nog algemeen tot hier toe verlicht, maar hoe veel is niet de voorige woestheid, snoodheid, wreedheid, en andere wanbedryven der waereld perk gezet, alleen door het Evangelie? en hoe veel hoope hebben we niet, dat in volgende Eeuwe voltooid zal werden, 't geen thans maar pas begonnen is.
Welke verpligting hebben wy dan niet, welke dankbaarheid zyn wy dan niet schuldig aan Hem, die door onze zaligheid niet zaliger worden kon, en niets deedt om zich te verryken, daar hy ryk was? Edelmoedige liefde, liefde boven alles verheven en onbegrypelyk voor het beste vernust, drong hem elendigen gelukkig te maaken! en zal dan ons hart nu niet gloeien van liefde en dankbaarheid, veel meer op den aanstaanden Feestdag? - Breng, O Geest des levens! wien wy aanbidden, breng, door den weg eens levendigen geloofs, eener ongeveinsde boetvaardigheid, eener waare heiligmaaking, de zielen der laauwe Kristenen tot den Heer der Heerlykheid, wanneer zy zyne eerste intrede in de waereld herdenken, en laat het licht voorden regtvaerdigen gezaaid zyn, en vrolykheid voor den opregten van harten!
|
|