| |
| |
| |
De Denker.
No 470. Den 30 December 1771.
[Over de Nieuwjaars - Complimenten en Brieven.]
Id, quod es, esse sugis: fugiunt sua germina flores:
Non anno florent lilia viva suo:
Poma suos ramos, alvearia melle relinquunt:
Tempore deficimus, turba caduca, brevi.
J. de Bisschop.
Gelukzalig Nieuwjaar! is het gewoone compliment, dat wy voorheen al zo dikwils gehoord, en overmorgen, mogelyk eenige hondermaalen, al wederom hooren zullen, eer de blyde avond van dien voor veelen zeer lastigen dag zal gekomen zyn. Een Engelsch Schryver, van onze Natie spreekende, zegt onder anderen, dat 'er by ons eens in 't jaar een algemeene opstand vernoomen wordt, en wel op deszelfs eersten dag, doch dat dezelve zonder wreedheid of bloedstorting vreedzaam afloopt. Elk een, dus verklaart hy zich nader, groot en klein, is op dien dag, van 's Morgens vroeg tot 's Avonds laat, op de been; de straaten zyn vol volks; men loopt de huizen zo schielyk in, en in zulken haast wederom uit, dat een vreemdeling haast denken zou, dat 'er iets gestoolen wierdt; al wien men op straat ontmoet, al heeft men hem maar eens voorheen gezien, wordt aangesprooken, dat veelen zo binnen 's monds mompelende doen, dat men niet regt weet, wat zy elkanderen zeggen. De Bedelaars zelve laaten het den Hoveling niet te goed; zy gebruiken al mede een zeker formulier van woorden, welke de geheele Natie dan bezigt. Voorts is 't vreemd, dat elk een, al vroeg, deftig is uitgedoscht; de geringsten hebben hunne zondagsklederen aan, de grooten zyn ook opgeschikt, en ryden in hunne beste koetsen. Het opmerkelykste is, dat elk eene ongemeene eerbied en yver voor malkande- | |
| |
ren toont; alle aangezigten staan in eenen anderen plooi dan daags te vooren, zo vrolyk en vergenoegd, dat men zeggen zou, de gelukkigste Natie der waereld dan te zien: alle vyandschappen schynen dan zelfs geheel optehouden, en eene algemeene verzoening getroffen te zyn. Alle handwerken staan dan ook stil. Nergens verneemt men eenigen arbeid. Elk heeft het druk met loopen, draaven, buigen, stryken, mompelen. Alleen wordt op sommige plaatzen, zo niet den geheelen dag, ten minsten des morgens Godsdienst gehouden; doch van veelen niet bygewoond, om dat men de huizen der menschen meer beloopt dan de Kerk; 's avonds is by veelen gala, by andere eene groote stilte wegens de ongewoone afmatting van dien dag. Wie des anderen daags op straat komt, verneemt geen sier meer van deeze vertooning: de geheele opstand is bedaard, al het gewoel is verdweenen, elk gaat zynen weg gelyk te vooren.
Ik keure alle myne Leezers in staat om het getuigenis van deezen Engelschen Schryver, die, gelyk zyne Natie gewoon is, spreekt zo als hy denkt, te beoordeelen, en behoeve dus geene aanmerkingen over zyn verhaal te maaken. Laat ik alleen de aanmerkingen van eenen Vaderlander over deezen dag voor het licht brengen, en mynen Lezeren gelegenheid geeven om te zien, hoe hy denkt. Zyn brief is van deezen inhoud.
Myn Heer Denker!
Dewyl thans veele Nieuwjaarsbrieven uit alle oorden van ons Nederland, waar uwe Bloedverwanten of Vrienden woonen, waarschynlyk ook aan u staan geschreeven te worden, dat de Posten, met die ongemeene Pakketten bezwaard, gevaar loopen van eenen nagt langer onder weg te blyven, vindt ik my al mede verpligt eenig geld aan port uit uwe beurs te jaagen; waar over ik weinig zwarigheid maak, alzo ik vertrouw, dat gy ook onder die menschen behoort, welke geene brieven liever ontvangen, dan die nu, van 't begin des papiers tot op den laatsten rand toe, met zegenwenschen beschreeven zyn, ofschoon en
| |
| |
buiten deezen tyd, het geheele jaar door, geen een wensch hun gedaan wordt. Nieuwjaars wenschen, Myn Heer! geloof my, zyn hun ongemeen dierbaar, en zy schynen 'er eene ongemeene kragt in te stellen. Weê hun! die agterlaat zich van deezen pligt by hen te kwyten. Voorleeden jaar hadt ik 'er eene schaadelyke ondervinding van. Myne handen vol hebbende met meer dan twintig zulke brieven te schryven, stelde ik tot na Nieuwjaar uit aan een oude Nigt in onze Provintie eenen te zenden, en na dien tyd vergat ik het geheel. Zuur is my dat opgebroken. De goede Vrouw stierf in February, en ontërfde my wegens deeze slosfigheid. Zy oordeelde mogelyk, dat zy, wegens mynen agtergebleeven zegen vroeger ziek wierdt en sterven moest; ten minste zy was 'er, gelyk ik daarna van haare meid hoorde, zo gramstoorig over, dat ze dikwils uitriep: daar zal hy gevoel van hebben!
Vergun my u te moogen vraagen, waarom moet ik nu primo January, en niet tweeëndertig December schryven? daar ik tellen geleerd heb; waarom mag ik niet voorttellen? wat raakt ons de Almanak van Paus Gregorius den XIII? of heeft Don Antonio Magino, een Man die schynt nooit te zullen sterven, zynen opregten Italiaanschen Waarzegger en stigtelyke Prognosticatie, die met zo ongemeene graagte en groote stigtinge van de Boeren wordt geleezen in de Winteravonden, ons voor altoos opgedrongen? Wat nuts kan my de tydrekening doen? Als ik immers maar voorttelle, en de groote klok onzes Dorps alle dagen hooren kan, heb ik genoeg om den tyd te weeten. Maar is ze zo kostelyk, en moet 'er zo veele moeite, als het drukken van nieuwe Almanakken medebrengt, gedaan worden? waarom waardeeren zy dan, die de kostbaarste in hunne sakken draagen, den tyd niet hooger? ik heb dikwils opgemerkt, dat zy, die de fraaiste Almanakken hebben, meest met hunnen tyd verleegen zyn, en minst wel besteeden? Heb ik hier ongelyk, myn Heer! - En indien de uitrekening des tyds en des omloops der hemelsche Lighaamen zo veel voordeels aanbragt, zouden zy, die de moeite genoomen hebben, om de laatste passagie van Venus voorby de Zon te berekenen, wel zo veel
| |
| |
overgewonnen hebben, dat 'er een nieuwe rok over kon schieten? of moeten de liefhebbers geld in de andere Planeeten zoeken, terwyl ze in deeze voor hun niet te vinden is? Is de ondankbaarheid der tyden zo groot? loopt dan de kunst om brood?
Ik heb ook niet kunnen merken, dat veele braave Lieden met elke nieuwe tydrekening, ten minsten met den eersten dag des jaars, byster in hun schik zyn, vooral niet op plaatzen, waar de Godtsdienst wordt gehouden. Zy klaagen wel niet, dat eene Leerreden op dien dag ongeschikt zy, in tegendeel oordeelen zy die, is ze naar de omstandigheden wel ingerigt, gelyk altoos geschiedt, overstigtelyk: maar zy kunnen niet draagen, zo min als ik, dat zeer veele menschen Nieuwjaars visiten doen onder den Kerktyd; dat anderen die visiten opwagten; dat de aandoenlykste en nuttigste Leerredenen maar van weinigen dan aangehoord worden; dat de Zegewenschen der Leeraaren, met veele liefde en hartelykheid 's morgens gedaan, 's avonds in kroegen en herbergen met soopjes door 't gemeen, en met volle bekers door anderen in hunne huizen werden afgespoeld, en dus nergens minder aan gedagt, dan aan de lessen van sterflykheid en levensverbetering, die, zo ooit, dan vooral behoorden gedagt te worden. Met één woord, onder zo veele betuigingen van liefde aan anderen, worden daarna weinig blyken van liefde betoond, en veelen leggen in plaats van den grond tot eenen zegen, den grond tot eenen vloek voor zich zelven.
Eens ben ik op zulken dag in uwe Stad geweest, en meen gemerkt te hebben, dat Lantaarn-aansteekers, Klepperlieden, en dat zoort van volkje, dat onder den zeldzaamen naam van schup en bezem bekend staat, byzonder ook knegts en meiden ongemeen veel met deezen dag op hebben. Men heeft my verzekerd, dat men nooit vriendelyker gegroet, nooit vaardiger gediend wordt, dan in de laatste helft van December, en al dit slag van menschen veel gereeder is om op primo January te roepen: gelukzalig Nieuwjaar, Myn Heer en Mevrouw! dan op anderen tyden te zeggen: goeden morgen!
Wat hier van zy, zult gy best weeten.
| |
| |
Ik wil egter tegen u wel wedden, dat niemand overmorgen blyder zal zyn in ons geheele Land, dan Kooplieden en Winkeliers, indien hunne uitgeschreeven rekeningen voor het einde van January betaald worden, en zy eindelyk het genoegen hebben van de pen te moogen haalen door de schuldboeken van, mag ik niet zeggen van het jaar 1761, tot nu toe.
Men vertelt my, dat er een ander soort van volkje is, welk deezen dag zeer verwellekomt, en ik ben verzekerd, wilde men dien afschaffen, en de jaaren door een laaten loopen, de sterkste vertoogen daar tegen doen zou. Ik bedoel de zulken, die thans gereed zyn hunne oude schulden afte doen, niet om voortaan er buiten te blyven; maat om met goed fatzoen ten eersten eenige nieuwe te kunnen maaken. Men telt onder die Mevrouw Uitstel, die eene nieuwe sak, en een stel kanten moet hebben, maar zich zeer zorgvuldig heeft gewagt die in December te koopen, want ze zou al te vroeg de rekening op haar dak krygen: neen, de derde January is daartoe bepaald. Als Mevrouw haare contra - nieuwjaars visiten gaat doen, zal zy in passant in de winkels eens aanryden, en het begeerde koopen; moet de verkooper meer dan elf maanden naar zyn geld wagten, waarom zou hy gemelyk zien? 't is eene gratie, dat hy van die Dame zo vroeg in 't jaar de Clandisie heeft genooten.
Men heeft meer diergelyke gevallen, die ik u thans kon melden; doch wyl ze my van den weg helpen, en ik in den aanvang u te kennen gaf, eenen gewoonen nieuwjaars brief aan u te willen schryven, behoor ik daarby te blyven, en het wordt tyd daar aan te beginnen.
Indien gy dan, myn Heer! veele lyfrenten gekogt hebt, en gaarne lang zoudt willen leeven om er een groot inkomen van te trekken, denk ik myn Hof niet zeer by u te zullen maaken, als ik u met het Nieuwe jaar geluk wensche! want gy zyt mogelyk een Man, die niet veel genoegen zal scheppen met de herinnering, die ik u van ter zyde dan moet doen, dat er al weêr een jaar voorby, en dus een tyd van dit vooruitzigt vervloogen is; - indien gy in 't afgeloopen jaar zeer voorspoedig zyt geweest, en de begeerte uwes harten ge- | |
| |
nooten hebt, zal het u niet lief zyn, als ik u met het einde geluk wensche, want gy zult immers vuurig verlangen deszelfs aanhoudendheid lang te genieten; - indien gy met veele wederwaardigheden geworsteld hebt, ik kan nog durf U belooven, dat gy er in het volgende jaar minder zult hebben. - 't zal geen invloed op uw geluk of ongeluk hebben, of gy primo January, dan ultimo December schryft, en dit zou ik staande houden, al leefde uw Ludeman nog; - Ook kan ik niet denken, dat myne zegenwenschen ten deezen tyde meer kragts zullen hebben, dan die ik in den zomer voor u zou doen; - of zyt gy 'er nu ook opgesteld, al wenscht men u in de twaalf volgende maanden geen eenen zegen; zo ja, ontvang er dan zo veelen, als er op 365 riemen papiers kunnen geschreeven worden van
U Ed. Dienstwilligen Dienaar.
Witsje Remkes.
Molquerum den 22 December 1771.
| |
Antwoord van den Denker.
HEER WITSJE.
Indien uw naam zodanig is, als gy schryft, en de plaats niet verzonnen, welk gy onder uwen brief zet; moet ik zeggen, dat gy in denzelven ernst en boert dus onder een zet, als de huizen van uw Dorp ongeregeld staan.
De mode van Nieuwjaars - brieven te schryven, behoort tot die grilzieke gewoonten, welke de menschen verkiezen in te voeren tot hun eigen last. Zy klagen 'er over, maar zy volgen dien. Er is geen afschaffen aan, om dat men telkens aanvangt nieuwe brieven aan anderen te schryven, welke men kon agterlaaten Dat een afweezig kind, voor of na den eersten dag des Jaars, aan zyne Ouderen moetende schryven, dien dag verkiest om een stigtelyken brief aan hun te zenden, waarin het zich verblydt over het verlengde leven dier waarde Panden, en hoopt zelf veele dagen te zullen zien, om Hun wedervergeldinge te kunnen doen - dat Ouders eenen teerhartigen brief te rug zenden, doorzaaid met lessen van
| |
| |
sterfelykheid, kan ik draagen, en keur zulken goed: maar wat nut doet my, of anderen de last van 25 brieven, bestaande uit vier regelen met koele wenschen, aan verre Bloedvrienden of Vreemden te schryven, welke anders in 't geheele jaar geen eene Letter van hen ontvangen of aan hun zenden, op zich te laaden! - Al wat men daar voor kan inbrengen, is, dat by die gelegenheid veele nuttige lessen onder de Zegenwenschen gemengeld kunnen worden: maar zyn de gewoone Nieuwjaarsbrieven regt daar toe geschikt? de meesten leezen ze naauwlyks; als zy den naam des Schryvers maar gezien en geöordeeld hebben, dat hy zich van zynen pligt gekweeten heeft, dan is het al vry wel. Men hoort en leest op dien eenen dag zo veel van het korte leven, dat men 'er van als oververzadigd is. Liever zag ik, dat men niet eens in 't jaar elkanderen zo veele brieven van dien aart op eenen tyd toeschikte; maar liever nu en dan op eenige onderscheide tyden: dit zou naar allen schyn meer indruk maaken; men wierdt van tyd tot tyd vermaand, en daartoe behoorden dan de brieven meer van Godsdienstigen inhoud dan gewoonlyk te zyn. Allerlei nieuws, dat men elkanderen schryft, en dus geen nut doet kon daartoe de heerlykste stoffe uitleveren, als men zich met ernst daar toe zetten wilde. - Voorts, alle Zegenwenschende Brieven om de gunst van een Testament-maaker te behouden of te verkrygen, zyn te verfoeien. Dit is zo veel als tydelyke goederen met geestelyke woorden te koopen. Vriendschap door brieven op andere tyden te behouden, is te pryzen; eene erfenis met Zegenwenschen te bejagen, is te laaken: en niet min dwaas, iemand om een agtergebleeven Nieuwjaars-brief te ontërven.
Verder houdt UE. zich als onkundig van het nut der Tydrekening. Ik merk dit maar aan als een aangenoomen schyn om met eenige misbruiken beter te kunnen schertsen, en dus is een verder antwoord hier op onnoodig. Zeker, myn Heer! gy denkt anders.
Dat de Huisvisiten op den eersten dag des Jaars vlytiger waargenoomen worden dan de Kerk, en zelfs onder het houden van den heiligen Godsdienst verrigt worden, strekt tot algemeene schande. 'Er zyn eenige
| |
| |
weinige Steden in ons Land, waar als dan geen Godsdienst wordt gehouden, waar over ik niet wil oordeelen; maar daar men eens of tweemaal predikt, hoort men altoos gewigtige Leerredenen, die nooit moesten verzuimd worden: weinig aan 't gehoorde des avonds te gedenken, of dien onzinnig door te brengen, staat bykans op gelyken voet, als elkander, in kragtige betuigingen van liefde, veel zegen te wenschen, en den volgenden dag geen de minste blyk van liefde den naasten te betoonen. Zyn dat Geloofs - vrugten? is dat de Geest des Kristendoms?
Vermaan de geenen, die dus leven, myn 366 en 418 Vertoog te leezen, terwyl ik dezelven met het 365 aan Mevrouw Uitstel en haar soort ter overweeginge zal aanpryzen. Beduidt de Straatloopers en ydele Complimentmaakers, dat zy op dien dag beter werken kunnen doen. Laaten zy de Kerk bywoonen, haare naaste Bloedvrienden alleen tusschen beiden een zegen gaan wenschen, en voorts zich des avonds opsluitende, bedenken: hoe woelt, en draaft heden een ydele Waereld! wat wenscht men anderen geestelyk heil, dat men zelf niet zoekt! wat bidt men om tydelyke weldaaden, die men zelf of verkwist, of met een godvrugtig leven van den Hemel niet bidt! de tyden veranderen, maar verbetert myn Hart? ik beleef deezen eersten dag des Jaars, zal ik ook den laatsten zien? zo niet, wat zal 'er van myne onheilige ziel worden? gewigtige gedagte! verlaat my niet, keer dikwils, keer dagelyks in myn hart wederom, op dat ik uw vermaan hoore en volbrenge door Hem, die thans tot myne ziele spreekt; op dat de gedugte Eeuwigheid my troostryker zy, en welkomer werde dan alle de jaaren myns levens!
De Hoofdzaaken uwes briefs dus beantwoord hebbende, zal ik niet lang op de rest staan. Ik hoop, dat myne Leezers het ernstige, onder uwe overige scherts verborgen, zullen verstaan, en zich ten nutte maaken. Ik blyve
UED. Dienaar
De Denker.
|
|