De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 393]
| |
De Denker.
| |
[pagina 394]
| |
sten dit verzuimen; dat van honderd geen drie zich daar mede ophouden; dat sommigen zich al wel meenen af te slooven, wanneer zy hunne Kinderen de vraagen overhooren, eer zy naar den Kategiseermeester gaan, en voorts nooit hen ondertasten, of zy niet als aapen leeren, maar eene geregelde kennis van het Evangelie krygen. Gy zult my zekerlyk daarop antwoorden, dat weinige Ouders tot zulk een onderwys in staat zyn, en veelen zelfs eenen Kategiseermeester van nooden zouden hebben. Ik ben het hierin met U eens, en geloof, dat zy allen den Godsdienst niet regt verstaan, of zo al, dat zy geene bekwaamheid hebben om hierin eenig onderwys op de regte wyze te geeven. Wat hiertoe al behoort, hebt gy ons in uw Vertoog duidelyk geleerd. My dunkt egter, dat zy, hunnen Godsdienst eenigermaate wel verstaande, hierin iets zouden kunnen doen, en de Predikanten sterk in de hand werken. Al hebben zy den regten slag van 't Kategiseeren niet weg, nog die handigheid, welke andere bezitten; zy zouden evenwel de eerste beginzelen hun kunnen inscherpen. Eene Moeder leert haar kind praaten, een Vader leert hetzelve redeneren, al is het over beuzelagtige zaaken, hier aan is niets geleegen, het kind leert; en dat is genoeg. Dit zo zynde, waarom zouden zy niet op dezelfde wyze gemeenzaam met hunne kinderen kunnen redeneren over Godsdienstige waarheden? Het geheugen zou hierdoor minder gevergd en vermoeid, het verstand meer opgehelderd, en tot 't begrypen bekwaamer gemaakt worden. Dus zou men de kinderen zo ver kunnen brengen, dat ze min of meer beschaafd en niet geheel dom waren, wanneer ze in de Kategisatien der Predikanten overgingen. Het ander Stuk, dat gy niet aangeroerd hebt, is eene bepaaling te maaken, welk Kategiseerboekje de jeugd gebruiken zal. Ik ken 'er moogelyk wel vyftig, alle ingerigt op eene byzondere wyze: sommigen zyn te groot, anderen te klein, eenigen bevatten al te hooge dingen, anderen zyn te algemeen: weinigen en mogelyk geen drie of nog minder zyn geheel regt ingerigt naar de vatbaarheid van kinderen; in een be- | |
[pagina 395]
| |
kend en byna overal in gebruik zynde boekje, wordt, by voorbeeld de Scientia media, of middelkennis, dat fyne geschilstuk der Jesuiten, den kinderen geleerd, behalven eenige andere Stukken, die men 'er in missen kan, hoewel men het anders voor een der besten moet houden. Een Leeraar van ons Vaderland heeft het willen verbeteren, maar het is 'er, mynes agtens, niet veel beter door geworden, en mogelyk daarom minder in gebruik. Een ander heeft een boekje alleen met Vraagen uitgegeeven, en hy wil, dat men 'er de Kategisanten antwoorden uit den Bybel of andere boeken zal laaten op zoeken, dat hoofdbreeken is, en hen meer van leeren afschrikt dan aanmoedigt. Kon men dan vyftig of meer Kategiseerboekjes niet eens de monstering laaten passeeren, en uit zo veelen een opstellen, en invoeren, dat, geschikt naar de vatbaarheid van kinderen; algemeen gebruikt wierdt? hoe veel voordeels zou dit de Jeugd geeven? hoe gemaklyk voor de Leeraaren zyn? Dikwils gebeurt het, dat een Predikant, in eene nieuwe Gemeente komende, het oude gebruikte Kategiseerboek afschaft, en een ander, dat hem geschikter voorkomt, invoert: maar hoe veel zwaarigheids ontmoet hy dan; eenigen neemen vaerdig het nieuwe aan, maar een groote hoop, ongezeggelyk zynde, en waanende, dat men hen een anderen last zal opleggen, en nieuwe dingen leeren, willen volstrekt hun oude boekje houden, en steeken het, onbeschaamd, hunnen Predikant, als zy zullen opzeggen, in de hand. Weigert hy hen daaruit te vraagen, zy klaagen aan hunne Ouderen; deeze styven somtyds hunne kinderen daarin, willen geen nieuw geld voor een nieuw boekje uitgeeven, morren over den Predikant, en houden zelfs om die reden wel eens hunne kinderen thuis, liever dan de minsten te zyn, en hunnen Leeraar daarin ten wille te staan, 't geen kwaad bloed zet, en niet ligtelyk wordt weggenoomen. Ik heb in myn leven verscheidene Leeraars daarover dikwils hooren klaagen, en wenschen, dat 'er een algemeen vastgesteld Kategiseerboek mogt zyn. Dan zouden de kinderen telkens by 't veranderen van Predikanten geen verandering in de boekjes ondergaan, dat hun zo lastig valt, en | |
[pagina 396]
| |
voorts leeren beeter Bibliotheeken dan na verzamelen, die doorgaans, gelyk ook de myne in myne jeugd is geweest, uit tien of twaalf Vraageboekjes van verschillende soort bestaan, en waar mede men dan zo veel op heeft, dat men nalaat een ander goed boek te koopen. Deeze dingen, byzonder 't eerste, zullen mogelyk beuzelingen schynen in het oog van veelen; maar ik zie ze in een ander daglicht; voor al als het waaragtig is, gelyk het is, dat ik onlangs van eenen der Amsterdamsche Leeraaren op den Predikstoel hoorde zeggen: naamelyk dat de verbetering der Kerk niet te wagten was onder en van de volwassene Leden, maar van de Kinderen, en dat men derhalven niets moest nalaaten tot een godvrugtig onderwys en opvoeding. Hy merkte toch aan, dat de Ouders, over 't algemeen, in eene bystere onweetendheid leefden, zeer verknogt waren aan de zeden der tegenwoordige eeuwe, en zo ingenoomen met de bezigheden der waereld, dat niets, naar den mensch gesprooken, hen daarvan konde aftrekken; - dat de hedendaagsche Predikaatsien, hoe eenvoudig opgesteld, niet bekwaam waren om hen uit die onweetendheid uitterukken, zo lang zy weigerden de eerste beginselen thuis te leeren, of zich daarin te laaten onderwyzen; - dat men by de uitkomst zag, dat het laatste, hoe dikwils men in 't openbaar daarop aandrong, niet kon verkreegen worden, en derhalven gaf hy, ten opzigt van deezen, den moed verlooren; - dat men derhalven eenen bloeienden Kerkstaat alleen uit de Kinderen te wagten hadt, wanneer Ouders, agt geevende wat hun in de jeugd ontbrooken hadt, en hoe zeer de zeden thans verwilderden, hun uiterste best deeden, om dit te vergoeden in hun kroost, en door vroegtydig onderwys den snellen voortgang van een bedorven leven by hunnen Kinderen te stuiten enz. met een woord, zyne Redevoering kwam my zo overtuigend en redelyk voor, dat ik my niet weinig aangespoord vondt om yveriger omtrent de mynen toe te zien, en te hoopen, dat, onder een groot aantal van Ouderen, die hem hoorden, veelen mogten zyn, die 's Mans dierbaare en nadrukkelyke vertoogen ter harte namen. | |
[pagina 397]
| |
Het derde, waarop al mede uwe aandagt niet gevallen is, en waar omtrent ik gaarne uwe aanmerkingen hadt vernoomen, is de tyd, wanneer men de meer gevorderde of groot geworden jeugd belydenis van haar geloof zal laaten doen, en tot Ledemaaten aanneemen. Er is zo veel ik weet, hier van geene wet: geen eene Gezindheid heeft dit ooit bepaald. In de Roomsche Kerk geschiedt zulks veel te vroeg, en de reden daarvan is klaar. De jeugd wordt by dezelve zeer sober onderweezen, en de Priesters zyn te vrede, wanneer ze op eenige weinige vraagjes weeten te antwoorden, voorts eenige gebeden van buiten kunnen, en ettelyke uiterlyke Ceremonien wel weeten na te doen. Anderzins komt de Kategismus van het Aartsbisdom Mechelen, de dwaalingen uitgezonderd, my nog al de beste voor, hoewel ik niet weet, of die op alle plaatzen gebruikt wordt. Dan by ons is geen tyd daar toe bepaald, zekerlyk om dat de een daartoe vroeger in staat is, dan de ander, uit hoofde van verkreegen kennis in de Godlyke Waarheden, en ik geef gaarne toe, dat om die reden niet wel een tyd te bepaalen is. Doch mogelyk is u onbekend, hoe verschillend dit van veele menschen begreepen wordt. Op de meeste plaatzen doen jonge en ongetrouwde Lieden hunne belydenis, eer zy in den Echt treeden, en is dat agtergelaaten door verzuim, vroegen Echt of onbekwaamheid, dan zo ras zulks maar doenlyk is, 't geen ik zeer goed keure; maar ik ken plaatzen, waar nooit ongetrouwde Lieden tot het Lidmaatschap komen, ten zy ze al ver heen in de jaaren komen: zelfs daar dit niet algemeen in zwang gaat, zyn er menschen, die waanen best te zyn, daarmede tot na den trouwdag te wagten. Deeze ongelykheid komt my vreemd voor; ook kan ik niet begrypen, waarom dezelve wegens de nadeelen, die er uit voort kunnen komen, geduld wordt, of kan men deeze ingewortelde gewoonte niet verwinnen? - Ik beweere niet, dat men allerleie jonge lieden zelfs van eene ongeregeld leven, tot de belydenisse hunnes Geloofs en Lidmaatschap, tot eene verbintenisse, welke zy niet meenen te houden, dwingen moet, en daar door der Kerke oneere aandoen, den Heiligen te ontstigten, en andere Gezindheden aanstoot gee- | |
[pagina 398]
| |
ven: maar ik wilde, dat de ouders by de jeugd sterker aandrongen tot eene vroege Avondmaalhouding; ik doele op de zulken, die van een zedigen wandel zyn, en indruk schynen te hebben van de waarheden van het Evangelie. My dunkt, dat Ouders al vroeg hier van tot hunne Kinders behoorden te spreken. Mogelyk zou dit geen onlosse band zyn ter beteugelinge der jeugd en ter behoudenisse haarer zielen. Men kon dunkt my, aanvoeren, dat, by aldien eenige lessen, voor al van stervenden in de tederste nagedachtenis bewaard en met den gewilligsten yver gehoorzaamd moeten worden, zulks plaats behoorde te hebben in 't vroeg bywoonen van Jezus Avondmaal, welk hy onder de laatste Vermaaningen van zyn leven heeft bevoolen. Men kon gelooven, dat, zo men in 't algemeen de jeugd voor 't voltrekken van den Echt dit aanprees, 'er geene redenen zouden zyn om dit uittestellen, tot dat men met een huisgezin bezwaard, minder tyds vindt om daarop te denken, Men kon de jeugd inprenten, dat er geen grooter eere op aarde is dan zelf en uit eigen beweeging een openbaar teken te geeven, dat men een Kristen is, 't geen zy die in hunne jeugd gedoopt zyn, zekerlyk dan eerst geeven, als zy openbaare belydenis van hun geloof doen. Men moest hun beduiden, dat het een waare en wel geplaatste roem zy openlyk te durven uitkomen voor de eer van Jezus instellingen in 't midden eener meer en meer verbasterende Eeuwe. Men moest zich toeleggen om hun een denkbeeld te geven van het vermaak, 't welk er geleegen is in het openlyk gedagtenis houden van Kristus dood, en dat het smaaken van geestelyke dingen aan zyne heilige tafel allen wansmaak der waereldsche ydelheden verre overtreft Het gezicht van alle verheven waarheden des Kristelyken Godtsdiensts, hier in een punt zaamen loopende, behoorde levendig en aanlokkend afgemaald te worden. Een kragtig betoog, niet van dwaaze inbeelding maar wezenlyk genoegen der ziele in dit oefenend deel der leere, zou diep in het hart der jeugd zinken. Men moest daarboven, in de meenigvuldige voorbeelden van uitspattende jonge lieden, het ongeluk der geenen schilderen, die los in de waereld voorthollen, geen band van weerhoudinge hebben, en tot de verzoekingen niet kunnen zeggen: gaat | |
[pagina 399]
| |
‘weg, ik ben uwer niet; in 't openbaar ben ik eenen anderen Heer en dienst toegewyd, welke my een doodelyken afschrik van u geeft; meineedig worde ik niet’! - Voorts moest men hun aantoonen, hoe veel nadeels het los leven van anderen doet, en welke nuttige dingen daar door agter blyven; waarom men ter vergoedinge met dubbele kragten verpligt is te arbeiden, op dat de waereld niet erger worde, maar veel eer het heil van duizenden daar uit voorspruite. De tekening van veele ongelukkigen, de afmaaling van 't aangenaame, wanneer men overal weldoet, het onwaardeerlyke van inwendig ziels genoegen op 't gezigt der vrugten, die voortgekomen zyn door ons toed oen, treft het teder hart der jeugd diep, en zulke edele aandoeningen moeten niet verzuimd worden. Hier van moest men treffende schilderyen maaken, op dat de jeugd duidelyk gewaar worde, hoe noodig haar heilig en voorbeeldig leven in de waereld zy. Men moest haar voorgaan, en ter navolginge aannoopen. Men moest haar gelegenheid geeven tot weldoen, en daar in helpen, op dat de zaak beter gelukke, en zy vroeg eenen Smaak van 't genoeglyke, dat 'er in geleegen zy, verkryge. Wat dunkt u, myn Heer! indien Ouders zelve hunne kinders wat beschaafden, en tot het eerste onderwys der Leeraaren een weinig bekwaam maakten; indien men een algemeen Kategiseerboek, naar hunne vatbaarheid geschikt, ontwierp, waar uit onweetende Ouders zelve konden leeren; indien zy overal aandrongen tot het vroeg en eenpariger afleggen der Geloofsbelydenisse, gelooft gy niet, dat deeze drie dingen, van u niet aangeroerd, veel zouden toebrengen tot hervorminge der zeden, bewaaringe der jeugd, en bloeiender Kerkstaat? Overweeg ze, toest ze, en verwerpze, zo gy vindt, dat ze schaadelyk zouden zyn: maar zo niet, zyt gy verpligt derzelver voorspraak en aanpryzer te zyn, op dat gy ook ditmaal met my geoordeeld moogt worden iets ten algemeenen nutte beschouwd, en onder het oog der geenen, die 'er het meeste belang in hebben, en 't minst 'er op letten, gebragt te hebben. Ik blyve
UEd. Dienaar Petrus Zelotes. | |
[pagina 400]
| |
Myn Heer!
Ik heb uw 457. Vertoog geleezen, en heb 'er geen zier tegen, dat men ons bedankt. Men betaalt ons voor dat zwaare werk, gelyk gy het zelf noemt, zo sober, dat ik en veelen myner Medebroederen met eene andere bediening meer geld kunnen winnen. Ik zal met 't nieuwjaar U myne rekening van een geheel jaar eens zenden, en daaruit laaten oordeelen Ik ben 'er tot hier toe aangebleeven, om dat ik meen nog al eenig nut te doen, dog zo dra men anders denkt, wil ik 'er van afstaan. Ik blyve, enz.
Willem Opregt Kategiseermeester. | |
Antwoord op Beide Brieven.Nooit heb ik veele Kategiseerboeken geleezen, gelyk de schryver des eersten briefs schynt gedaan te hebben, en kan dus minder van derzelver inhoud oordeelen. Het Stuk verdient egter overdenking en onderzoek, waar toe onze Leeraars best in staat zyn, die toch veele zulker Boekjes kennen, waarom wy hun dit Stuk gerust durven overlaaten. Wat aangaat zynen voorslag, om de Ouders te dringen, dat ze hunnen kinderen zelve wat beschaaven door vroeg onderwys, eer ze in handen der Predikanten vallen; dit is in alles zeer redelyk, zo wel als zyn eisch van de jeugd tot eene vroege Avondmaalhouding aantespooren. Wy hoopen, dat ze met alle aandagt geleezen en meer gevolgd zullen worden, dan tot hier toe is geschied. Wat den tweeden brief aangaat. Mr. Willem is een braaf Man, gelyk 'er zulken meer zyn. Hy denkt, gelyk het behoort. Geringe loon wordt gaarne gegeeven zelfs aan hun, die het zwaarste werk doen. Men vindt weinig edelmoedige menschen, die den arbeid van anderen willen kennen en waardeeren. Ik wil derhalven, dat alle, die in myne Stad hem gebruiken, overweegen zullen, of de Man naar zyne moeite wel beloond wordt, en zal hem anders beter betaalslieden bezorgen. |
|