| |
| |
| |
De Denker
No. 466. Den 2 December 1771.
[Over 't zogenoemd St. Nicolaas ryden op den 6, December. Oorsprong van die gewoonte, enz.]
Non homo, sed lupus est, quem non clementia tangit,
Qui non alterius miseranda sorte movetur,
Qui negat auxilium socio praestare.-
Palingenius.
Noch deeze Week balt de beroemde Nicolaasdag in: waarop ik in myne jeugd al vry sterk gesteld was, en dien ik niet gaarne zou hebben zien afschaffen: ze is ook noch een dag van byzondere vreugde voor de kinderen, welken vergund wordt muilen en schoenen des avonds te vooren voor het bedde hunner Ouderen en Vrienden te zetten, om die den volgenden morgen, braaf gevuld met allerlei lekkers, daarvandaan te haalen.
My heugt noch, dat ik in die jaaren, in welken St. Nicolas braaf by my reedt, gewoon was honderd vraagen aangaande dien weldaadigen Man te doen, waarop ik verschillende oplossingen ontving, die, zeer onbegrypelyk my voorkomende, myne agting voor hem nog hooger deeden ryzen. Ik merkte hem aan als een wonderbaaren Ruiter, die magt hadt zich zelven met paard en al zo klein te maaken, dat hy gemakkelyk door den schoorsteen kon daalen: ik beschouwde hem als een byzonder vriendelyken
| |
| |
Man, om dat hy alleen aan de Kinderen zo veel goeds deedt; ik zag hem eindelyk aan voor een ryken Heer, die in eene Stad voor zo veel gelds aan lekkers uitdeelde, waarom ik hem geen kleintje beminde. Alleen kon ik niet begrypen, hoe hy in éénen nagt op zo veele plaatzen kon komen, al dat lekkers mêesleepen, en dat uitdeelen, naar maate de kinders zoet of stout waren geweest: dan, hoewel my hierop geen voldoende onderrigtingen gegeeven wierden, vergenoegde ik my egter te gelooven, wat 'er van verteld wierdt; en hoe onbegrypelyk het my ook mogte voorkomen, ik was wel te vrede, zo lang ik St. Nicolaas mildaadige uitdeeling genieten mogt.
Deeze denkbeelden, die zeer begunstigden de leer der Spookeryen en verschynende Geesten, waarvan ik, als naar gewoonte in die dagen, ook veel hoorde, schooten by my zo diepe wortelen, dat, toen ik naderhand begon te twyfelen aan de egtheid der vertelsels, en zelfs van het tegendeel ten vollen overtuigd wierdt, het my inwendig speet, dat de zaak niet waaragtig ware: zodanig toch behaagde my dat verzonnen stuk.
Duizend Kinders zyn thans in het zelfde geval, waarin ik in die jaaren was. Men speelt dit spelletje met hen enkel tot vermaak; dan het is jammer, dat eenigen deezer denkbeelden schaadelyk kunnen zyn door de diepe indrukken, die zy veeltyds nalaaten in weeke harten. Om egter dit maar in het voorbygaan aanteroeren, en tot myn oogwit te komen, moet ik zeggen, my dikwils verwonderd te hebben, dat de oorsprong van dit jaarlyks vermaak voor de Kinderen zo weinig, zelfs den Ouderen, bekend is, hoewel het uitneemende zedelessen behelst, welke ik gaarne zou zien, dat altoos algemeener overdagt en vlytiger beoeffend werden, waarom ik heden myne Leezers daarover onderhouden wil.
Nicolaas is de naam geweest van een zeer eerwaardigen en godvrugtigen Bisschop te Nola in Italien, die in zyn leeven den roem hadt van een ongemeen naauwkeurig toezigt te houden over zyne
| |
| |
Gemeente in die Stad, en uit dien hoofde dezelve zeer wel kennende, zyn vermaan en gedrag met groote oplettenheid wist in te rigten. Op zekeren tyd telde men onder zyne Kudde eenen Edelman van goeden huize, doch met weinige middelen gezegend, die, bedaagd en weduwenaar zynde, geen anderen schat hadt, dan twee volwassene Dochters van uittieemende schoonheid en deugd, met haaren braaven Vader sober doch godvrugtig samenleevende na den dood der Moeder. 't Ging toen, gelyk het thans noch gaat: wegens geld-gebrek raakten deeze Adelyke Juffers niet aan den Man: wie zou alleen om deugd trouwen? 'Er waren egter Jonkers genoeg, die zin in deeze Schoonheden hadden, en zelfs verscheiden', die den Vader eene groote somme gelds boodden op voorwaarden, die den braave oude Man met afgryzen hoorde, en aan zyne Dochteren niet durfde vertellen, liever willende met haar beiden arm en eerlyk leeven, dan in groote overvloed haare deugd te gronde te zien gaan.
Onze waardige Nicolaas, wien byna niets verhoolen bleef, wist dit wel dra; doch de deugd des Edelmans kennende, liet hy na hem daarover aan te spreeken, zoekende alleen eene gelegenheid om deszelfs braaf besluit te beloonen, en hem, op eene onbekende wyze, in het gebrek te ondersteunen.
Gewoon zynde veel des avonds uittegaan, het zy om kranken te bezoeken, het zy om met eigen hand giften aan armen te brengen, op dat niemand daarvan weeten zou, (want de goede Bisschop was indedaad op de regte wyze by uitstek mildaadig) gebeurde het, dat hy laat in den avond voorby het huis des Edelmans ging, die, daar het winter was, reeds vroeg te bedde was gegaan, terwyl zyne Dochters nog beezig waren met eenig huiswerk in een ander vertrek, eer zy zich mede ter rust begaaven. Het geval wilde, dat eene derzelve, wyl in 's Vaders slaapvertrek, daar men des Winters stookte, nog eenige rook was gebleeven, een venster met eene reet hadt opengezet, op dat die daar uitvliegen zou, en de oude Man onverhin- | |
| |
derd slaapen; op zulke kleinigheden let toch de waare kinderliefde. De voorbygaande Bisschop dat juist ziende, en de gesteltenis van het Huisgezin kennede, besluit die gelegenheid zich ten nutte te maaken; hy trad dan aan het venster, luisterde, hoorde niets daar binnen dan den ouden Edelman al ronken, eenig geraas dieper in het Huis, door de nog arbeidende Dochteren veroorzaakt. Hier op deedt hy het venster open en wierp een grooten klomp gouds in het vertrek, waarna hy, het venster weder op de reet gezet hebbende, wegging. Nog de, Edelman, in het eerste zyns slaaps zynde, nog de Dochters merkten daar iets van, Hy sliep door, en zy begaven zich, het venster gessooten hebbende, ook ten bedde; doch den volgenden morgen, toen de Dochters vuur aangelegd hadden, wilde de oude Vader, van het bedde geklommen, zyne muilen aandoen, maar kon in eenen derzelver, wat hy ook deedt, den voet niet krygen. Eene Dochter, dat merkende, schoot toe om te zien, wat 'er aan haperde; die den muil zullende omkeeren, op dat, het geen 'er in zat, 'er uit zou vallen, den klomp gouds ontdekte, 'er uithaalde, en daar over zeer verwonderd, dien aan haaren Vader en Suster toonde. Niemand van hen allen, opgetoogen wegens dit vreemd geval, kon bezeffen, van waar aie kwame of tot wat einde dezelve diende. Zy, na veel overleggens, herinnerden zich wel, dat den voorigen avond het venster van de kamer hadde open gestaan; maar dat was het ook al, begrypende, voorts niet, wie denzelven daar, en juist in den muil zou gesmeeten hebben. Een kwaaddoener' kon 'er de hand niet in hebben, veel min een gierigaart. Te wys was men om te gelooven dat een goede geest dien daar gebragt hadt. Evenwel hoe hy ook daar mogt gekomen zyn, men was te eerlyk om zich die toe te eigenen of daarvan gebruik te maaken, hoe zeer de nood perste; het algemeen besluit was dan dien weg te leggen, tot dat men nader licht hiervan kreeg, het geen niet lang agter
| |
| |
bleef; want een der buuren, die eene boods ap aan den Edelman hadt, en dezelve vroeg wilde doen, wyl hy in den zin hadt op den zelfden dag elders te gaan, een oogenblik daarna een deezen huize komende, en eenige ongewoone verandering in aller gelaat bespeurende, ondernam te vraagen, wat hun deerde. De zedige Dochters, den ouderdom eerende, en min gewoon aan haastig gesnap, gaven den vader tyd tot antwoorden, die zyne buuren beminnende, en van hen bemind, geene zwaarigheid maakte het geval, van welks vreemdheid zy noch niet bekomen waren, zo als het zich toegcdraagen hadt, te vertellen. Op welke openhartigheid de buurman niet in gebreeke bleef te zeggen, dat hun geliefde Bisschop Nicolaas dit gedaan moest hebben, alzo hy dien avond op zynen zolder komende om een openstaande venster te stuiten, hem, by maanlicht, aan het geopend venster hadt gezien, zyn arm opheffende iets in werpen, en daarna heimelyk weggaande. Onder eene mengeling van nieuwe verwondering, blydschap en dankbaarheid over zo schielyke ontdekking, besluit de Edelman naar den Bisschop te gaan, en het gebeurde te verhaalen. De Godvrugtige Nicolaas, dit hoorende, was in de beginne wat verlegen over deeze bekendmaking, meenende dit liefdewerk zo heimelyk belegd te hebben, (want geen mensch hadt hy op straat gezien) dat niemand ooit den geever ontdekt zou hebben; maar nu de zaak tegen zynen wil anders uitgevallen ziende, betuigde hy aan de Edelman zyn ongenoegen daarover; doch verzogt tevens, dat hy de gift zonder bedenking zou aanneemen, en zo dra hy meer nodig zou hebben, dat te kennen te geeven. De oude Vader zeide hem dat niet toe, zonder veel tegenspartelen, hy betuigde zyne hartelyke dankbaarheid, en vertrok onder het hooren van 's Bisschops milden lof over de braave waakzaamheid en liefde voor de eere zyner Dochteren. Hoewel hy daarby een vermaan kreeg van het gebeurde te verzwygen, was de goede buurman, nydig dat anderen zo dikwils stof hadden van huns Bisschops vroomheid te pry- | |
| |
zen, thans niet lui om ook eens zyn hart op te haalen met het uittrompetten van dit nieuw bewys van mildaadige vroomheid, en dus raakte dit geval noch den zelfden dag door geheel Nola bekend.
Ziet daar, Leezer! eene fraaie Geschiedenis, die, gelyk gy nu uit alle omstandigheden genoegzaam kunt opmaaken, aanleiding gegeeven heeft tot eene jaarlyksche gewoonte, waar over geen een onzer kinderen zich beklaagt. Zo lang nu Nicolaas leefde, leefde hy wegens zyne deugden in de harten zyner kudde; doch gestorven, en bepaald zynde, dat 's Mans gedagtenis op den zesden December voortaan gevierd zou worden, beslooten eenige Ouders de weldaadigheid huns Bisschops te vereeuwigen door het invoeren vaa de gezegde gewoonte, onder onze kinderen nog vry algemeen stand houdende.
Hoewel nu, in deeze, de gedagtenis van 's Mans naam, en den muil, voor het bedde 's nagts staande, waar in 's morgens iets aangenaams gevonden wordt, alleen behouden is; ziet men, dat 'er voor het overige weinig overeenkomst tusschen onze gewoonte en deeze Geschiedenis te vinden is; des men zeggen mag, dat dezelve zeer onwaardig en ongeschikt dus wordt vereeuwigd: dan wy zyn niet afkeerig van te denken, dat men in den beginne op een geheel andere wyze hier in gehandeld hebbe, overeenkomstiger naamelyk met de gebeurtenis, welke gewoonte daarna, gelyk meer andere dingen, door af- en by doen geworden is, zo als ze tegenwoordig onder ons in zwang gaat. 't Zou ten minsten beter naar de Geschiedenis gelyken, indien op zulk eenen dag, wanneer de Roomsche Kerk de gedagtenis van Nicolaas, als een Almanaks- Heiligen viert, deszelfs weldaadigheid nagevolgd werdt, niet door wat lekkers in de muilen en schoenen der Kinderen te steeken, en hun veel van St. Nicolaas ryden door den Schoorsteen op den mouw te spellen, maar door werken van barmhartigheid, het geheele jaar door, onbekend, te bewyzen aan lieden, die men weet van goeden huize te zyn, en door zwaare armoede, welke zy schaamen te ontdekken, gedrukt worden.
| |
| |
Zodanige menschen zyn 'er toch altoos geweest, en zullen 'er blyven, die, door byzondere bestellingen der Voorzienigheid, (hoedaanige 'er veele kunnen zyn) in het onderspit geraakt, meer te bejammeren zyn dan onbeschaamde bedelaars, welke niet alleen door eigen schuld arm zyn en blyven; maar ook vrypostig genoeg om den ryken te vraagen, het geen hun moest geweigerd worden. Den eerstgenoemden dan te laaten geeven op eene overvloedige wyze, door eene derde hand om onbekend te blyven, en dus niet om eigen roem te bejaagen maar uit zuivere eerbied voor het gebod des grooten Wetgeevers, en uit liefde voor den Naasten zou een waardiger gedagtenishouden en navolgen van Nicolaas weldadigheid zyn, dan thans op den zesden December aan kinderen, of op eene andere wyze geschiedt.
Edelmoedige menschen behoorden wy allen te zyn, die arends oogen hebben om de lydende deugdzaame armoede in haare uiterste schuilhoeken uittevinden. Ik wensche, dat men zich aan dezelve meer gelegen liet leggen, en haar in den druk door weldaadigheid verraste Men wagtte niet, tot dat onze gaaven werden gebeden; maar men kome eerlyke armen voor, waartoe deezen winter gelegenheids genoeg zal zyn, Ik zou my vleien met de hoop, dat zulks geschieden zal, wanneer ryken zich verledigen wilden om naauwkeuriger te weeten de gesteldheden der menschen, die ver beneden hen zyn. 'Er is 'er, ik ken ze, die wel een liefderyk hart hebben om weldaadige geschenken uit te reiken; maar somtyds geene gelegenheid daartoe weeten; of gelegenheden, welker staat zy niet regt kundig zyn, en waar omtrent zy niet ruimsschoots durven wel doen, uit vreeze van bedroogen te zullen worden, gelyk hun meermaalen wedervaaren is. Men behoorde ook vooraaamelyk agt te geeven op zulken, die uit enkele armoede in verzoeking tot oneerlyke daaden gebragt zyn. Meer dan eene ongelukkige Dochter is 'er, welke, hadt zy onder het opzigt van braave lieden gestaan, die haar met het
| |
| |
koopen van eenige klederen uitgerust hadden om eene dienstmaagd te kunnen worden, bewaard zou zyn gebleeven van tot hoerery te vervallen, uit welken staat zy nu gaarne gered zou willen zyn, was 'er maar kans om in een eerlyk huis dienstbaar te kunnen worden; maar zy is nu haar goeden naam kwyt, en wie wil zich haar aantrekken? - zeker, men ziet den byzonderen staat der armen niet genoeg aan, en ik vreeze, dat men zich veeltyds alleen vergenoegt met aalmoessen te geeven, dat niet toereikt. Men moet het oog op armen houden dikwils vermaanen, by zich laaten komen, vriendelyk met hen spreeken, aanmoedigen en troosten. Dit houdt hen in eene soort van ontzag, vrees en liefde: het behoedmiddel meenigmaal tegen ondeugden. Aalmoessen moeten nooit als afgeperst, maar met een vrolyk hart vaardig gegeeven worden; doch aalmoessen moeten ook nooit zonder zagte en vriendelyke lessen uitgereikt worden. Dan verrigt men twee pligten te gelyk, en ik heb my sedert lang daar zo wel by bevonden, dat ik mynen Leezeren durf maanen dit voorbeeld bestendig te volgen.
Voor 't overige, dunkt my, dat Ouders en Kinders door het voorbeeld van Nicolaas wel aangespoord kunnen worden tot mildaadigheid omtrent de Armen; maar het geval komt my geschikter voor om Ouderen te leeren, de eer der Dochteren, zelfs in de uiterste armoede, voor geen waerelds goed te verkoopen. Doch hoe komt het by, dat op zulken dag, zo men toch aan Nicolaas denken wil, daaraan niet gedagt wordt? of is het onnoodig daaraan te gedenken? is het braaf de Voorzienigheid niet te erkennen, die de deugd des Edelmans door deezen zeldzaamen weg heeft willen bekroonen, en hem uit zyne verlegenheid redden? Wy leeren 'er uit, dat de voornaamste zedelessen niet altoos uit eene Geschiedenis worden getrokken, en veele menschen de Voorzienigheid Gods ondankbaar over het hoofd zien.
|
|