| |
| |
| |
De Denker.
No. 465. Den 25 November 1771.
[Onbetaamlykheid dat twee pleitende Advocaaten elkander iets verwyten of schelden. Byzondere Aanmerkingen omtrent de Procedures.]
Neu cave defendas, quamvis mordebere dictis.
Ovidius.
Meermaalen heb ik hier en elders menschen ontmoet, die geroepen zynde, om voor hunne Overheid op het Raadhuis te verschynen, niet om dat ze aan eenig misbedryf schuldig stonden, maar om in eene zaak van anderen aart hunnen Regenten te dienen, altoos ondervonden, zo dra zy voet in de Kamer dier Heeren zetten, eene gevoelige ontroering, eenen indruk van eerbied, eene aandoening van diep ontzag. De stoutsten zelve werden hiervan niet geheel vry bevonden; en dit gaat zo ver, dat verscheiden Regenten my dikwils verhaald hebben, hoe zy sommige Lieden, in hachelyke om- | |
| |
standigheden anders onbedeest, dikwils met bevende leden en stamelende tongen voor hunne Balie hebben zien staan. Ook is het my meermaalen gebeurd, dat ik, voor myne Achtbaare Overheid moetende verschynen over zaaken, waaruit ik voorzag myn toekomend voordeel te zullen vloejen, dezelfde aandoening gewaar wierdt; ja ik kan zelfs getuigen nooit in het staatelyk vertrek myner Regenten, Heeren my anderzins wel bekend, en met welke ik zelfs dikwils gemeenzaam verkeere, getreeden te zyn, zonder gemelde aandoening van eerbied in my gevoeld te hebben. Dit heeft my dikwils my zelven doen vraagen, waar van daan die ziels - aandoening? Is het de Kamer? zyn het de ongewoone Staatsieklederen? is het de zaak, waarom ik voor Hun verschyne? of is het wat anders? - de kamer op zich zelve kan het niet doen: de Staatsieklederen zekerlyk kunnen iets van dien aart te weeg brengen; men geeve maar acht op het gemeene Volk, dat in zyne neerbuiging en groetenis een merkelyk onderscheid vertoont, wanneer het zelve eenen Burgervader in zyne gewoone kleding dan wel in zyn Burgemeesterlyk gewaad op straat ontmoet; dan dit doet alles niet, want in veele steden verschynen zy nooit in Staatsieklederen, en egter voor de zulken merkt men dezelfde aandoening: de zaak, waarom ik boven moet komen, geen kwaad maar zelfs eenig goed my voorspellende, kan het ook niet zyn; maar wat is het dan? de oorzaak moet, myns bedunkens, nergens anders in gezogt worden dan in de heimemelyke overtuiging, dat onze Overheden de Dienaaresse Gods zyn, gelyk de groote Apostel, die zo kragtig in alle zyne uitdrukkingen is, dezelven noemt; - dat zy van Gods wege geroepen zyn
| |
| |
tot den hoogen post van Regts-oeffening in de waereld; - dat derhalven alle menschen verschuldigd zyn in hunne Persoonen het gezag van het Heilig Opperweezen te eerbiedigen: want leert ons de Wet der Natuur den meerderen te agten, de Openbaaring, die deeze wetten sterker aanbindt, heeft dien pligt, ongevoelig, dieper in ons hart gedrukt; weshalven een Heiden, nog minder een Kristen het ontzag voor zyne Overheid in die gevallen ontveinzen kan.
Dit zo zynde, kan ik my niet genoeg verwonderen, dat egter dit ontzag by sommige gelegenheden zo weinig zigtbaar is, en somtyds naauwlyks bemerkt wordt. Laaten wy eens treeden in de Pleitzaal, waarin zeven Schepenen zitten, Mannen die wy ook onder onze Overheden tellen, en in zulk een geval, wanneer zy plegtig vergaderd zyn om het Regt te handhaaven, met dubbel ontzag moeten vereerd worden. Ik zie dit zevental Richters, in groote deftigheid daar verscheenen; geene ligtvaardigheid ontdek ik in hun gelaat of gewaad; gansch onzydig zyn ze geneigd te hooren, wat elk van de twee verschillende Partyen voor zyne zaak heeft intebrengen: bedreeeven in de leer der Regten, voorgelicht door de lessen van den Godsdienst, kundig in de vaderlandsche wetten, zullen zy naauwkeurig letten op alle omstandigheden van het geschil, om door alle de verbloemingen en bedekzelen, die men hun voor de oogen tragt te draajen(gesteld, dat een der Partyen ongelukkig daartoe vervallen zal) de waarheid in deszelfs uiterste schuilhoeken op te spooren, den onschuldigen en verdrukten regt te doen, en den koenen Aanvaller of Aanklager met vertoornde aangezigten en verdiende geldstraffe zyne misdaad te doen boeten.
| |
| |
Werp ik myn oog op de twee Voorspraaken van de twee oneensgezinde Partyen; zy schikken hunne Pleitmemorien en bewyzen in goede orde voor den aanvang des werks; zy vraagen eerbiedig vryheid van spreeken; ze wordt hun ook gereedlyk vergund; zy beginnen. - Let ik op de zaamgevloeide schaar van allerleie menschen (de Poorten van het Raadhuis toch zyn wyd open gezet) niemand is de ingang betwist, elk mag hooren, wat geschil 'er hangt, en hoe de Vaders van het Regt het Gerigte Gode willen houden en niet den menschen: ik zie alle Hoorders, met de diepste eerbied, en stilzwygendheid getroffen, scherp luisteren naar het geen elk voor zyne zaak heeft intebrengen.
Zulk eene gespanne Bank, zulk eene deftige Vergadering treft my, zal ik de waarheid bekennen, op 't aandoenlykste, zo dikwils my de lust bevangt om ze by te woonen. Gelukkig Vaderland! gelukkige Stad! gelukkig Volk! zeg ik dan, waar zulke burgerlyke voorregten genooten worden! Dan terwyl ik vervoerd wordt door het heimelyk genoegen over 't geluk myner Medeburgeren, wordt niet zelden myne vreugde gestoord door hen, die eerst, mogelyk met gelyk ontzag als ik aangedaan, het zelve zo schielyk schynen afteleggen. Ik doel op de Heeren, die het Pleit voeren. Zy, die spreeken om, door de uitspraak der Richteren, hunne Partyen Regt te doen erlangen, doen niet zelden zich zelven, de Patroonen voor welken zy het woord voeren, ja derzelver Familien het hoogste onregt aan. Sommige gansch zagtzinnige Regenten dulden dit wel eens in het openbaar; doch met een zigtbaar ongenoegen, en merken in zulk een geval het gezegde aan als niet
| |
| |
gezegd; zy begrypen, dat de drift, en niet de waarheid, ten minsten de bescheidenheid dan niet spreekt.
Maar eilieve! Heeren Pleitbezorgers van dat soort, waartoe uwe digressien, uwe verwytingen, uw uitvaaren (harder woord kwam 'er byna uit) op elkander, op uwe Partyen, op derzelver Familien? is daar mede het Pleit te winnen? zeker dan wint gy het onedelmoedig; maar het kan zo niet gewonnen worden: uwe Richters merken die dingen aan als béuzelagtige byhangzels: veeltyds verraaden zy zelfs uwe kwaade zaak, die anders nog een glimp van schyn zonde hebben. Waartoe dan deeze dingen? Dat uwe Tegenparty zich aan deeze of geene misdaad buiten dit geschil schuldig kent; dat uw Patroon in andere gevallen den regten weg niet bewandelde; dat onder zyn Geslagt menschen worden gevonden, die niet pluis zyn, doet thans niets ter zaake, en is dat zoo, waarom die oude koeien uit den sloot gehaald? - Elkanderen te schelden in de Pleitzaal, als of gy de bitterste vyanden waart, en buiten of binnen dezelven malkanderen Confrere te noemen, kan ik niet aan een knoopen. - Legt gy in dat bedryf alle ontzag voor uwe Richteren niet af? hebt gy dan noch eerbied voor de plaats, waar gy spreekt? houdt gy dan, pleitende voor 't Recht, met allen yver het Recht in 't oog? - Ik weet, verwytingen zyn in de mode, en zo gemeen, dat veele Hoorders in de gespanne Bank verschynen, niet om te hooren den aart van 't geschil, of uwe schoone gaaven in het verdedigen uwer zaake; maar alleen om te verneemen, hoe gy elkander havenen zult, en wie stelt zich dan aan gehaate uitjouwingen van het gemeen bloot? immers gy lieden. My is uit dien hoofde onlangs als wat
| |
| |
nieuws uit eene nabuurige aanzienlyke Stad geschreeven, dat twee piep jonge Advocaaten, in een netelig Proces gebruikt, dat in het openbaar bepleit moest worden, beide, of schoon zy twee dagen daarin beezig waren, en vol vuurs, onverzettelyk elk zyn Stuk, met alle kragt van welspeekendheid staande hielden, geen een onbescheiden woord tegen malkanderen of hunne Partyen zich hadden laaten ontvallen. Ik kan zeggen, een inwendige spyt te gevoelen dat zeldzaam geval niet bygewoond te hebben, en het smert my, dar ik de Naamen deezer jonge Heeren, met den welverdienden lof, hier niet mag melden. Dan ik hoop, dat ze buiten myn toedoen openbaar mogen worden, en zo niet, dan zal ik den schryver des briefs daartoe vryheid verzoeken. Alleen moet ik nu vraagen, waarom kan niet, dat daar geschiedt, ook hier en elders in agt genoomen worden? is 'er zo veel aan vast in de Vierschaar bescheiden en wellevend te zyn, daar men daar buiten verstoord zou worden, als de waereld dien naam aan u, Heeren Pleitbezorgers! weigerde te geeven? Moet men onheusch handelen ter plaatze, daar men zulks allerminst behoort te zyn? kan ik vertrouwen, dat zy myne zaak regt zullen behandelen, die op eenen anderen met scheldende en verwytende taal dikwils aanvallen?
Bedenk dan, myne Heeren! die aan deeze onbeschaafdheden, op dat ik geen harder woord gebruike, schuldig staan, hoe ontydig, ik zeg ongeoorloofd zulk eene handelwyze is. Leer van de gemelde jonge Advocaaten of andere Heeren van uw beroep, de deftigheid uwer bediening ophouden, en schaam u op eene heilige plaats de wetten der liefde en billykheid te schenden.
| |
| |
Geef geen stof, dat het gemeen met uwe driften den draak steeke. Spreek mannentaal, taal die u voegt; blyft by uw Stuk, niets meer wordt van u verwagt, of geëischt.
Deeze stof zouden eenigen verder uitgebreid willen hebben; dan ik heb weinig woorden van doen om dit Pleit tegen u aftedoen, en volkomen te winnen; en wyl gy het dus met onkosten en alles verliezen moet, hoop ik niet, dat gy het in revisie zult werpen, om u bespottelyker voor 't Gemeen te maaken. - Anderen zullen eischen, dat ik by deeze gelegenheid ook iets tot aappryzing van zedige taal in de Pleitzaal te voeren zeggen zal, te meer om dat sommigen opgemerkt hebben, dat eenigen uwer Confreres, wanneer 'er over vrouwenroof, maagdenschendery, of echtscheiding gepleit moet worden, de grenzen der zedigheid met groote polsstokken verre overspringen. Sommigen kunnen ook niet verdraagen, dat gy allen, wanneer men voor den Richter spreekt, die toelaat, dat het Gemeen zulks hoore, uwe Pleitmemorien met onverstaanbaare termen, ontleend uit vreemde Taalen, geheel doorzult, als of gy lust hadt met opzet onverstaanbaar te zyn, of verwytingen van woordengebrek aan onze Taal te doen, daar zy u nergens in verlegen wil laaten, als gy wat minder liefde voor Romen of Parys toonen wilde. Deeze vreemde noch aanhoudende gewoonte verwondert veelen te meer, om dat Pitaval, wiens Pleitgedingen gy allen zo hoog roemt, u zulks nooit geleerd heeft, en noch meer om dat 'er thans onder u veele Liefhebbers eener zuivere Taale, ja zelfs goede Dichters zyn. Wat zoud gy lieden zeggen, indien Voetius of Coccejus, Mannen zo vermaard in de Regtsge- | |
| |
leerdheid, hunne Latynsche Oratien, met Nederduitsche of Fransche woorden doorzaaid hadden, of indien zulks noch op onze Hoogen Schoolen gedaan wierdt? uwe eerbied voor deftige Hoogleeraaren zou door een uitschaterenden lach buiten, en door meesmuilen binnen de Gehoorzaal verraaden worden. Duizenden zouden ook gaarne zien, dat 'er minder van Incidenten onder u gehoord, en de Processen binnen één jaar tyds geheel afgedaan werden, gelyk een nabuurig Koning door zyn geheel ryk heeft ingevoerd: men oordeelt, dat dit, ook hier in trein gebragt, uwe beurs meer zou spekken, alzo 'er, alleen uit vreeze voor langwyligheid, zeer veele agtergelaaten worden, gelyk u allen bekend is. Men verwondert zich te meer over het lang trekken der Geschillen, om dat men opgemerkt heeft eene fraaie kortheid in uwe Advisen, die in brieven ontworpen zyn. Men kan dan niet zeggen, dat de meesten onder u in andere gevallen voor langdradigheid pleiten. Ook zegt men, hoort gy gaarne korte Predikaatsien, waarin alle uitwegen gemyd zyn. - Meer andere dingen heeft men ten uwen laste intebrengen; dan ik heden voor myne Balie wil toelaaten of stoutmoedig beslissen. Ik laatze aan uwe overweeging alleen over. Onedelmoedigheid moet niemand van my wagten. Waardige Mannen, Voorspraaken van het Regt, moeten niet met onregt behandeld worden. Buiten de Vierschaar moet op u niet geraast worden, gy zyt dat zelfs onder malkanderen niet gewoon.
|
|