| |
| |
| |
De Denker.
No. 463. Den 11 November 1771.
[Over het Dingen der Vrouwen in het koopen.]
Brise le miroir infidèle,
Om aan het verzoek des Schryvers van den navolgenden Brief te voldoen, vind ik geen beter middel, dan om denzelven ten eersten, met agterlating van anderen, te plaatsen.
MYN HEER!
Ik ben zedert een half jaar getrouwt, en leef met myne Huisvrouw nog eensgezind en vergenoegt. Ik kan niet zeggen, dat myne Huisvrouw of ik met enige grove gebreken behebt zyn; maar ik ben overtuigt, dat wy geen van beiden van eene me- | |
| |
nigte mindere feilen of misslagen vry zyn. Schoon deze feilen dikwerf oorzaken zyn van kwade Huwlyken, doen zy egter in het onze de wederzydsche liefde niet verminderen. Wy zien deze kleine misslagen; maar schikken dezelve in, en geven malkanderen over en weêr wat toe. Myne Vrouw weet, dat ik zomtyds wat knorrig ben, en een haastig woord spreek, wanneer ik in myne affaires zit, en de een of ander my moeilyk heeft gemaakt. Wanneer zy dit merkt, spreekt zy my niet tegen, maar zwygt stil, want zy weet, dat die bui binnen een kwartier over is, en het my leed doet, wanneer ik haar maar één onvriendelyk woord heb gegeven. Ik in tegendeel weet, dat myne Vrouw, dewelke eene goede Huishoudster is, in dat stuk gaarn ene volkome directie heeft, en geprezen word. Schoon 'er nu en dan wel eens iets is, het geen ik wel anders zoude willen hebben, laat ik het aan myn Vrouwt-je over, dewyl het doorgaans zaken van weinig belang zyn. Dus leven wy altoos wel te vreden. Wanneer wy in een vrolyke luim zyn, en het te pas komt, brengen wy elkanderen onze gebreken op eene vriendelyke wyze onder het oog, en wy tragten dezelve te verbeteren; waar omtrent wy reeds vorderingen gemaakt hebben; want myne Huisvrouw heeft reeds het een en ander, het geen wat tegens mynen zin was, verandert, en verzekert my, reeds twemaal te hebben opgemerkt, dat ik, in een' kwaden luini zynde, myn wezen wezen in een' vriendelyken ploi trok, zo dra zy my aansprak, en haar een goed bescheid gaf. Dewyl ik ondervinde, dat wy door dit middel onze gebreken verbeteren, en een vergenoegd leven leiden, denk ik op denzelven voet te blyven voortgaan; en ik twyffel niet, of ik zal 'er my wel by bevinden. Een stuk is 'er
| |
| |
maar, waar over ik vrees, dat wy het noit eens zullen worden, dewyl myne Vronw haar gevoelen, daar omtrent sterk dryft, en ik my, wegens mynen vast voorgenomen stelregel, daar niet al te sterk tegen wil verzetten. Myne Vrouw leeft uwe Vertogen by aanhoudenheid, en is daar zeer mede ingenomen; weshalven ik my tot u wende, en uwe hulpe verzoeke. Ons geschil bestaat hier in, dat, namenlyk, myne Vrouw, wanneer zy iets zal kopen, altoos moet dingen, en, om zo te spreken, de luiden de Ziel uit het Lighaam dingt. Ik weet wel, dat de schraapzugt, en ongeöorlofd overeisschen, zo wel van de grote als kleine Kooplieden, het dingen noodzakelyk maakt; maar dit moet met overleg geschieden, en men moet zig wagten, om, door het een gebrek te myden, in een ander te vallen. Dit is juist het geen, waar het myn Vrouwtje aan hapert. Nimmer zal zy iets kopen, of zy moet 'er op af kunnen dingen. Een eerlyk Koopman, by wien myne Ouders lange jaren verscheide noodwendigheden gekogt hebben, had byna haare clandiesie verloren, door dien hy den juisten prys voor zyne Koopmanschap eischte, en zig dus niert af konde laten dingen. Ik merkte, dat myne Vrouw hier over misnoegd was, en niets meer by hem wilde kopen; warom ik zelf heni aangeraden heb, om, wanneer hy aan myne Vrouw iets moet verkopen, altoos een weinig te overeisschen, Zedert dien tyd is alles wel, en zy komen altoos over een. Ene Groenvrouw is meer dan eens heen gezonden, om het verschil van ene duit of een oortje: schoon ik verzekert ben, dat myne Vrouw dezelve quantiteit naderhand aan ene andere, welke wat meer dan de
| |
| |
eerste durfde te eisschen, veel duurder betaalde. Onlangs gebeurde het, dat 'er een Groenvrouw aan de deur kwam, juist terwyl myn Vrouwtje bezig was met Consfituren in te maken, dewelke op het vuur stonden te koken. Van d'ene zyde begon men te loven, en van de andere te dingen. Na het verlopen van een groot kwartier uurs, raakte men het eens over den prys voor eenen halven stuiver minder, dan de eisch was. Doch in den tyd, met het aangaan van Accord verlopen, waren de Confituren aangebrand en bedorven, welke schade ruim twintig maal het behaalde voordeel te boven ging. Ik heb nu en dan wel eens getragt, myn Vrouwtje hier over te onderhouden; maar dan is doorgaans het antwoord, ‘hoor, Jantje! laten wy daar over niet spreken. Dit zyn zaken van het Huishouden, die my aangaan. Men moet de luiden hunnen vollen eisch niet geven, want zy overvragen altoos. Hier een oortje, en daar een halven stuiver afgedongen, maakt ras een sommetie, het geen men daar door wint. De Mannen weten van geen dingen, en moeten dit aan de Vrouwen overlaten.’ Gelyk ik hier voor gezegt heb, wil ik hier over geen misnoegen geeven, schoon het my dikwerf tegen de borst staat, byzonder, wanneer ik lieden zie beknibbelen, dewelke zo droevig om het sober kostje moeten zwoegen en zweten, en zomtyds genoodzaakt zyn, hunne Waar onder den regten prys te geven, ten einde geld te bekomen, om Brood te kopen, waar aan het brave Huisgezin gebrek heeft.
Door dien myne Vrouw gansch niet gierig is, maar zelfs weldoende omtrent de noodlydenden,
| |
| |
heb ik my dikwerf over deze hare handelwyze moeten verwonderen, zonder den waaren oorsprong daar van te hebben kunnen ontdekken; maar eindelyk, vermeen ik, zo ver gekomen te zyn, dat ik het raadzel kan ontvouwen. Een soort van hoogmoed merk ik alleen als den oorsprong aan van het gebrek, het welk my ten onderwerp strekt. Het is een stelregel onder de meeste Vrouwen, dat ene brave Huishoudster wel moet konnen dingen, en dienvolgens word die gene, dewelke het meest kan afdingen, voor de beste Huishoudster aangezien. Myne Vrouw, die waarlyk ene goede Huishoudster is, maar op dien titel ook een weinig hovaardig, moet, om dien goeden naam niet te verliezen, noodwendig op alles af kunnen dingen. Wanneer ik laatst met myne Vrouw uit eten was, by een' myner goede Vrienden, alwaar noch enige Mans met hunne Vrouwen waren, raakten de Mans en de Vrouwen, ieder in een byzonder Discours. Ik was zeer digt by de Vrouwtjes geplaatst, en konde dus hare redenen zeer wel verstaan. Na enige voorafspraken raakte men op de kostbaarheid van de Huishoudens, en dus by een onfeilbaar gevolg op het dingen. De ene verhaalde zo veel voor zulke ene Groente, de andere zo veel voor zulk Vlees te hebben gegeven. In het kort, ieder verhaalde, hoe veel zy voor de Etenswaren hadden betaalt, en hoe veel zy hadden afgedongen. Allen moesten zy bekennen, dat myne Vrouw het meest had afgedongen, en vervolgens, dat zy de beste Huishoudster was. Ik merkte, dat dees lof myn Vrouwtje niet weinig kittelde, en dat zy daar mede zeer in haren schik
| |
| |
was. Dus ontdekte ik de oorzaak, waarom zy zo gaarn afdingt; ja zelf heb ik opgemerkt, dat zy het liefst koopt van zulke lieden, dewelke het meest overloven.
Wat dunkt u, Myn Heer! dient deze Huishoudende Vrouwtjes niet eens onder het Oog gebragt te worden, dat het dingen en beknibbelen van de Koopluiden altoos niet te pas komt; dat men de luiden hunnen vollen eisch, kan, mag, en moet geven, wanneer zy hunne Waar op de regte waarde stellen; dat men vooral niet minder moet geven, dan de regte waarde, voor eerst aan zulke, dewelke, lofwaardig in hunne Armoede, van den vroegen morgen tot den laten avond, moeten werken om aan den kost te komen; ten anderen aan die genen, dewelke uit ene schielyke benodigheid van geld genoodzaakt zyn, het een of ander te verkopen, wanneer 'er doorgaans, gelyk men spreekt, een koopje te doen is; dat het veeltyds gebeurt, dat die genen, dewelke het meest dingen, den hoogsten prys betalen, dewyl de Kooplieden hunne luiden leren kennen; en eindelyk, dat men wel mag dingen op zaken, tot de pracht en overdaad behorende; maar niet op die, dewelke tot ons onderhoud volstrekt noodzakelyk zyn, en ons door het zweet van den vlytigen Landman en Burger bezorgt worden?
Ik bid u, Myn Heer! toon dit by een Vertoog eens aan! Gy zult my byzonder verpligten. Ik twyffel niet, of myne Huisvrouw, dewelke gansch niet van verstand verstoken is, zal uit uw Vertoog, dit haar gedrag van ene andere zyde beschouwen, en het gebrekkige daar van zien.
Voor en aleer dezen te sluiten, moet ik noch
| |
| |
deze Aanmerking maken. Dewyl het Huishouden het voorname werk der vrouwelyke Sexe is, en de naam van ene goede Huishoudster een der schoonste Titels, waar naar ene Vrouw staan kan, is het niet zeer te verwonderen, dat zy zig hier op verhovaardigen, daar door enen misslag begaan, en tot een ander uiterste vervallen. Maar hoe dit in Mannen, dewelke tot gehele andere eindens geschikt zyn, vallen kan, is niet ligt te begrypen. Ik bedoel hier zulke Mannen niet, in dewelke de natuur zig vergist heeft, aan dewelke niets Mannelyks te vinden is, dan het kenmerk der Sexe, en dewelke doorgaans onder de namen van Jan Gortentelder, Jan Hen, of Keukenklouwers voorkomen; maar de zulke, dewelke zig met mannelyke bezigheden ophouden. Doorgaans zal, onder Mannen, in wiens Huishouden een Rundbeest of Varken word geslagt, in den slagtyd het praatje vallen over den prys, waar op het pond Vlees of Spek komt te staan, en die geen, dewelke den minsten prys heeft besteed, word het hoogst geroemd, en door de anderen benyd, schoon men dikwerf niet aanmerkt, dat het Vleesch naar den prys kan zyn. Andere Mans wederom, dewelke de Vischmarkt waarnemen, kunnen niet nalaten, om in het Coffyhuis te verhalen, hoe goed koop zy Visch kunnen kopen, en daar over een geheel discours te voeren.
Ik wil hier door niet te Kennen geven, dat een man geen Vleesch of Visch zoude moegen kopen; maar alleen, dat dit geen onderwerp in gezelschap van Mannen moet zyn, en dat deze zig niet moeten verhovaardigen op ene kundig- | |
| |
heid, dewelke wy de Vrouwen toe moeten kennen, of op de geringheid van den prys, waar voor zy dikwerf slegte waar hebben gekogt.
Ik blyve met agting.
Uwe volstandige Lezer.
R..... den Octob. 1771.
Jan Vergenoegt.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|