De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 321]
| |
De Denker.
| |
[pagina 322]
| |
deze pligten moet aanzetten. De Kristelyke Zedeleer bevat geene andere pligten dan zodanige, welke de natuurwetten voorschryven. De Menschelyke natuur door den Val onzer eerste Voorouderen, van haren vorigen Staat ontaard, heeft het voorschryven van die pligten by den geöpenbaarden Godsdienst noodzakelyk gemaakt, en het bedorve verstand belet dikwerf, dat wy de Kristelyke Zedeleer uit de natuurwetten niet konnen aflyden. Ik zal by dit vertoog tragten aantetonen, het geen ik zo even gezegt heb, dat de bevordering van ons eigen geluk afhangt van het weldoen aan alle menschen, zelfs onze Vyanden. Dat het ware geluk en vergenoegen niet in rykdommen, grootsheid, wellust, of andere aardsche nietigheden, maar alleen in een gerust gemoed gelegen is, zal niemand, die de Predikaatsien met aandagt hoort, of Zedekundige Schriften met opmerking leest, onbekend zyn. Het is wel waar, dat de bezitting van eer en rykdom veel kan doen, om het vergenoegen te vermeerderen; maar dit is teffens zeker, dat iemand alleen met een gerust gemoed, zonder rykdom of eer, wel vergenoegt kan zyn, maar dat niemand het zy in de hoogste eer ampten gesteld, het zy met Schatten overladen, geen waar geluk kan smaken zonder een gerust gemoed; want zorg, angst en kommer verkeren gaarn omtrent den Throon en Stoelen der ere, en leggen zig liefst neder by het geld. Een gerust gemoed hangt af van de beoeffening der Deugd, dewelke bestaat in het betragten van die pligten, dewelke onze Schepper in | |
[pagina 323]
| |
onze Harten heeft gegraveert, en by het beschreven Woord nader aangedrongen. De liefde tot ons zelven dryft ons tot het betragten van die pligten, en schryft ons dezen stelregel voor, Bevorder uw eigen welzyn door handelingen, welke uwen evennaasten voordelig en niet schadelyk zyn. Wy bejagen allen een doeleinde, namentlyk ons welzyn; 't geen van dien aart is, dat één mensch, alleen gesteld, het niet kan verkrygen, maar wanneer zich verscheiden met dat oogmerk verënigen, ieder het zelve in 't byzonder tot zyn deel kan bekomen. Ik zal thans, om bepaald by myn onderwerp te blyven, niet betogen, dat de mensch een gezellig Schepsel is, en van natuur tot de maatschappye genegen, maar onderstellen, dat myne Lezers van die waarheid overtuigt zyn. Wy zoeken dan in de maatschappye, het geen onze medemenschen zoeken; wy kunnen dit ieder voor zig verkrygen, indien wy ons verënigen; maar indien wy tegens malkanderen opstaan, en d'een den anderen dwarsboomt, en zyn geluk op het ongeluk van zynen medemensch zoekt te grondvesten, dan kan dit oogmerk niet worden bereikt. De dagelykse ondervinding leert, dat een geringe Vyand ons dikwerf groote onheilen kan verwekken, en integendeel dat een geringe weldaad ons grote voordelen kan toebrengen. Ieder Vriend derhalven, denwelken wy aan ons verbinden, is een werktuig te meer tot het verkrygen van ons geluk; maar ieder Vyand daar en tegen is een nieuwe hinderpaal aan het bereiken van dat ons oogmerk. Onze eigenliefde dan zet ons aan, om zo te leven met onze Vrienden, das wy dezelve | |
[pagina 324]
| |
meer en meer aan ons verbinden, en met onze Vyanden, dat zy hunnen haat laten varen, en ons tot Vrienden worden. Dit kan alleen geschieden, door hun allen wel te doen, en dus de behulpzame hand te bieden in het bejagen aan het algemeen doeleinde. Hoe dikwerf ziet nien het niet gebeuren, dat men door éénen wel te doen, of door ééne weldaad aan velen bewezen, zich eene menigte menschen tot Vrienden kan maken, en aan zig verpligten, want volgens de strengste regels van het regc der natuur is de ontvanger van eene weldaad verpligt dezelve weldaad aan dien genen, van wien hy dezelve ontvangen heeft, weder te bewyzen. Byzonder vinden die genen, welke in hoogheid gesteld zyn, of Schatten bezitten, dikwerf gelegenheid, om vele te gelyk aan zig ce verpligten. Men kan my hier wel tegenwerpen, dat de ondankbaarheid, de versoeilyke ondankbaarheid, haren Zetel in de harten der meeste menschen heeft gevestigt, en dat dus de meeste weldaden onbeloont blyven. Schoon dit eene waarheid is, vind men egter hier en daar edelaartige gemoederen, welke naar gelegenheid verlangen, en dezelve, zig vertonende, terstond aangrypen om hunnen weldoener hunne dankbaarheid te doen blyken. Tranen van een? geredden elendeling bevatten meer dankbaarheids in zig, dan kostbare geschenken. Maar buiten dat, schoon vele menschen nalatig zyn in het betragten van hunne pligten, moet een ieder egter van zyne zyde zyne pligten volbrengen. Ik zoude verscheide voorbeelden kunnen bybrengen, dat de bitterste vyanden door edelmoedige weldaden van die genen, dewelke zy vervolgden, | |
[pagina 325]
| |
hunnen haat en vyandschap hebben afgelegt, en de zoete vriendschap in derzelver plaats gesteld. Alleen zal ik hier aanhalen de bekende edelmoedigheid van Augustus in het vergeven der misdaad van Cinna en het eedgespan. Deze, welke door gene middelen te bewegen was, om de van jongs af aan ingezogene vyandschap tegens Augustus te laten varen, ziet, door deze edelmoedigheid geperst, de grootheid van zyn misdryf, zweert Augustus opregte trouw en vriendschap, en word een der Steunpilaren van zynen throon. Dus spreekt die jonge held by den Franschen Treurspeldigter Corneille.
Seigneur! que vous dirayje, apres que nos offenses
Au lieu des chatimens, trouvent des recompenses.
O vertu sans exemple! o Clemente! qui rend
Votre pouvoir plus juste, & mon crime plus grand
- - -
Souffres que ma vertu, dans mon coeur rapellée
Vous consacre une foy, lachement violée,
Mais si ferme a present, si loin de chanceler
Que la chute du ciel ne pourroit l'ebranler.Ga naar voetnoot(†)
Door het Konstgenootschap Nil volentibus arduum worden deze vaerzen drts overgezet. | |
[pagina 326]
| |
Wat zal ik zeggen, Heer, nu dat ons onderwinden
In plaats van straffen komt beloningen te vinden?
O gadeloze deugd! o Goedheid! die myn Schuld
Vergroot, en met meer regt U in uw zetel hult.
- - -
Gedoog dat myne deugd, die zig heeft weergevonden,
U heilig eene trouwe, zo schandelyk geschonden:
Maar zulk een ware en onverbreekelyke trouw,
Dat zelf des hemels vul die niet doen wankelen zou.
Zagtmoedigheid derhalven en weldoen vermogen meer dan kragt en geweld. Laten wy het voorgestelde noch van ene andere zyde beschouwen. Ons geweten zal ons t'elkens op het herdenken van iemand wel gedaan te hebben, met eene aangename bewustheid kittelen, maar op het herdenken van iemand niet te hebben bygestaan of te hulp gekomen, wanneer het in onze magt was, zal het zelve ons met naberouw kwellen en overtuigen, dat wy kwalyk hebben gehandelt. Dicax ziet Probus op straat aankomen, maar hy slaat een steegje in om hem niet te ontmoeten, om dat hy zig herinnert den avond te voren iets tot nadeel van Probus te hebben verhaalt tegens de waarheid aan, alleen om het gezelschap te doen lachgen. Harpax is zedert agt dagen niet in zyn gewoon Koffyhuis geweest, alwaar zyn Neef Justus ook komt, om dat hy even zo veel tyd geleden, zynen Oom door vleiën heeft overgehaald, om hem | |
[pagina 327]
| |
alleen tot zynen Erfgenaam te benoemen, en Justus, dewelke hem even na in den bloede bestaat, te onterven. Dicax en Harpax myden Probus en Justus niet, om dat zy hunne gramschap vrezen, want zy zyn overtuigt, dat hunne handelwyze noch niet bekend is, en dat die luiden niet laag genoeg denken om zig te wreken; maar hun eigen geweten overtuigtze. Zonder wel doen dan kunnen wy geen gerust geweten hebben, en zonder een gerust geweten kunnen wy niet gelukkig zyn. Doorgaans verblyden wy ons wel, wanneer wy gelegenheid vinden om onze vyanden in hunne voornemens tegen te gaan, hun genoegen te benemen, ons over hun te wreken, en dus kwaad met kwaad te vergelden. Maar zo dra wy deze onze gemoeds-drift hebben voldaan, is het vermaak, het, welk wy ons in die wraakoeffening voorstelden, verdwenen, en kort daarna berouwt het ons, dat wy ons gewroken hebben. Wraak is zoet en aangenaam op de tong, maar heeft een bitteren en onaangenamen nasmaak. Men kan zig niet beter wreken over zyne vyanden, dan door hun wel te doen, dewyl men zyn eigen gemoed daar door bevredigt, en zyne vyanden overtuigt van hun ongelyk, een innerlyk berouw en droefheid daar over doet hebben, en verpligt om het kwaad, ons aangedaan, by alle gelegenheden te herstellen en te verbeteren. Dit is de wraak, dewelke een edel gemoed past, en waardoor men zynen vyand alleen in het ongelyk stelt. Dewyl het weldoen dan zo veel invloed op ons eigen geluk heeft, voor eerst uit hoofde van de verpligting om mede te werken tot ons welzyn, welke wy leggen op die genen, de- | |
[pagina 328]
| |
welke wy eene weldaad bewyzen, en ten anderen door de aangename en zoete zelfsbewustheid, dewelke die deugdsoeffening in ons gemoed stort, niet alleen by het dadelyk oeffenen van dezelve, maar zelf zo dikwerf wy daar aan denken, zo moeten wy met vreugd de gelegenheid om wel te kunnen doen aangrypen. In dat opzigt zyn die genen, dewelke met magt en ere bekleed of met rykdommen gezegend zyn, vooral gelukkig te noemen, dewyl zy in staat zyn om dikwerf en aan velen wel te kunnen doen. Maar hoe weinige zyn 'er, dewelke dit regt gebruik van hunne aardsche zegeningen maken, en begrypen, dat de deugzame elende en de pryzelyke armoede een geheiligd regt hebben op de gunsten der magtigen en de schatten der ryken! Een woord nog! myne Landsgenoten! de tegenswoordige dure tyden en de daar door vermeerderde nooddruft der armen geven u dagelyks gelegenheid om uw geluk door weldoen te bevorderen. Betragt en oeffent dan deze pryzenswaardige deugd om u zelfs wil, maar vooral om dat het uw Schepper gebied.
Deze Vertoogen word en uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|