| |
| |
| |
De Denker.
No. 457. Den 30 September 1771.
[De moeilykheid van wel te Kategiseeren betoogd. Kategiseermeesters te bedanken, en hun werk den Predikanten over te laaten.]
Capita Catechismi enumerantur Hebr VI: 1. Quorsum in unum quasi compingeret Apostolus articulos catecheticos, nisi tale incumberet pastori officium? Nec enumerat solum, sed se ejusmodi ordinem religiose observasse insinuat. Uberrimus, qui ex Catechetica institutione, Ecclesiae accreverit profectus: nec enim alia quacunque via apud ignarum vulgus magis promovetur Euangelium, quam hac instituendi formula. Vel Pontificii id agnoscunt, qui regnum suum nullatenus aeque convulsum conqueruntur, ac rudiores in principiis fidei catechisando. Plusquam probabile est, illam docendi formam a Deo esse, cui tam foecundo proventu afflaverit.
O. Bowles in Past. Euangel.
Voorheen plagt men in onze Kerk niet te weeten, wat Kategiseermeesters waren, en in veele Gemeenten zyn ze nog hedendaagsch onbekend. Waarschynlyk hebben ze hunnen oorsprong daar aan te danken, dat de Leeraars in de groote Steeden, overkropt van bezigheden, bygevolg geen tyds genoeg hebbende om de jeugd en volwassenen te onderwyzen, dit werk overgelaaten hebben aan geoeffende Leden; dan wel dat deeze door eigene beweging zich hier toe begeeven hebben, om door 't stuivertje, dat zy 'er mede konden winnen, aan den kost te komen. Ik geloof toch zekerlyk, dat in veele plaatzen de Leeraars, al te veel moetende prediken, en tot 't onderwyzen der jeugd geenen tyd kunnende vinden, hetzelve aan anderen hebben moeten overlaaten: dan of het niet beter ware meer Leeraars te beroepen; daar 'er te weinig zyn, of eene predikbeurt te verminderen om in derzelver plaats Kategisatien te houden, en dus de Kategiseermeesters te bedanken, is eene vraag, die
| |
| |
ik meen wel te kunnen beslissen. Het zy verre van my, dat ik door die Vertoog die Lieden het brood geheel uit den mond wil neemen, of beletten hunne gaaven ten voordeele van anderen aan te leggen: zy kunnen het brood hebben, wanneer zy maar een ander beroep ter hand gelieven te neemen, en in het zelve hunne gaaven ook wel aanleggen; even gelyk andere Kerk-Leden doen, tot stigtinge van den naasten.
Die waant, dat het Kategiseeren een gemakkelyk werk is, dat elk wel geoeffend Lidmaat daartoe in staat is, weet niet, wat wel Kategiseeren is. Ik telle hetzelve altoos onder de moeilykste en gewigtigsle pligten, die een Leeraar heeft waar te neemen. Men ziet even wel veele menschen; als zy wat weeten, hun Ambagt verlaaten, en zich tot 't Kategiseeren begeeven. Zy kiezen een Vraage-boekje, en belasten hunne leerlingen dat van buiten te leeren, en op het vastgesteld uur, doorgaans eens of tweemaal ter weeke; eene gegeevene les van buiten op te zeggen, waar over zy dan eenige vraagen doen, en daarmede is het dan gedaan; de Man heeft zyn uur doorgebragt; het kind is gekategiseerd; alles is wel. Hedendaagsch hebben zy, waar over ik my zeer verwondere, ondernoomen eene andere manier in te voeren, en de oude te laaten vaaren. Men schaft naamelyk het vraagen en antwoorden af, en de Kategiseermeester doet by het kind eene redenvoering over het een of ander deel der Godgeleerdheid, zo lang tot dat hy dezelve doorloopen en ten einde heeft. Dit maakt meer vertooning; de Man doet eene soort van predikaatsie, welke de leerling moet aanhooren; begrypt 'er deeze iets uit, dan is het wel; begrypt hy 'er niets van, zyne domheid oorzaak daar van zynde, moet hy tot zyne straf des te langer onder het Sermoen des Leermeesters zitten zugten. Door welk toeval het zy, weet ik niet, hebben deeze Onderwyzers thans den grootsten naam; maar doen, gelyk ik wel verzekerd ben, het minste nut. Men moet dan blyven by de oude gewoonte, en de Leerlingen eene les laaten leeren; doch zo weinig woordelyk als men maar kan, en hen altoos aanspooren het geheugen niet te pynigen, en de antwoorden op de vraag met andere woorden te zeggen, om hen tot eene vryheid
| |
| |
en losheid in 't spreeken, die de zaak door eigene taal, welke altoos een teken is, dat zy ze best begrypen, uitduikt, te gewennen. De les gevraagd zynde, komt het zwaare werk eerst aan, dat eigentlyk Kategiseeren is, en van de meesten zo ligt geagt wordt, dat wie somtyds in zyn beroep den kost niet heeft, een Kategiseermeester wordt, als hy over de Godgeleerdheid, of liever over het Vraage boekje zo maar wat praaten kan. Dus raakt het moeilykste en gewigtigste werk der Leeraaren in onervaarene en onbekwaame handert. Der Leerlingen verstand en vermoogens wel te onderscheiden; hun te leeren wat zy, gelyk by voorbeeld van de Verborgenheden, blindelings moeten gelooven; wat zy in tegen deel met hun verstand naauwkeurig moeten begrypen; hun hiervan egte denkbeelden te geeven; die denkbeelden op eene klaare wyze voor te stellen; altoos zorg te draagen, dat het geheugen die gemakkelyk bewaare; het eene Leerstuk uit het andere af te leiden; de verbindtenis tusschen malkanderen duidelyk aan te toonen; de nuttigheid van elk stuk te betoogen; de aangenaamheid en het voordeel van hetzelve in een helder en aanlokkend licht voor te stellen; zich naar elks begrippen te schikken; het duistere met gelykenissen of, daar men kan, met Historien op te helderen; van trap tot trap mathematice op te klimmen; en boven al de leerzugt telkens op te wekken en levendig te houden; dit is regt Kategiseeren, dit is eene kunst, waar toe meer behoort, dan onze Kategiseermeesters bezitten, waar op veele Predikanten zich met ernst toeleggen, en waarin zy egter allen niet even gelukkiglyk slagen. 'T is daarom, dat ik dit overmoeilyk werk aan geene Kategiseermeesteren wilde vertrouwen, ten zy deeze ter plaatze, daar ze volstrekt niet kunnen gemist worden, (hoewel 'er zulken niet zullen zyn, als men myn hier boven reeds gemaakte plan volge,) voldoende proeven hunner bekwaamheid gegeeven hebben. Den Leeraaren dan alleen wilde ik hetzelve aanbevoolen laaten, en van alle andere Onderwyzers, handteerende Burgers maaken.
Eene tweede reden zou my hiertoe nog sterker dringen; te weeten, dat men dan bekwaamer en kundiger Ledemaaten in onze Kerk zou krygen. Veele
| |
| |
Ouders, 't onderwys hunner kinderen ten tyde der jeugd thans verzuimende; laaten hun eerst eene kostwinning leeren, of in dienstbaarheid treeden, waarna zy, als hunne kinders naby of over de 25 jaaren gekoomen zyn, hen aanspooren om hunne belydenis te leeren. De eerste vraag is dan, by wien zulks te doen? Het antwoord is gereed, by eenen Kategiseermeester; en dat werk moet dan, hoe eer hoe liever, aan den kant, want het kost geld, en de volwassene, meest dienstbaare, of door een ander beroep onleedige kinders, hebben 'er niet veel tyds toe. Men gaat en spreekt dan eenen Kategiseermeester, men maakt een beding, voor hoe veel gelds, hy binnen zekeren tyd, iemand zo ver zal brengen, dat hy zyne belydenis kan doen. Het werk wordt daarop ondernomen, maar 'er over heen geloopen. De Kategiseermeester moet evenwel zyn geld verdienen, de Leerling aangenomen, en 't contract gehouden worden. Hoe dan dat beslaagen? De Kategiseermeester gaat by den Wyk-Predikant, geeft hem het getal en de naamen der Leerlingen op, en gevraagd zynde, of hy ze bekwaam oordeelt? antwoort, onder het ophaalen der schouderen: ‘voor die en die, welker naamen, boven op het Lystje gevonden worden, kan ik instaan, zy zyn bekwaam; maar voor de ondersten getekend met een kruisje, dat is zo wat: myn Heer zal met dezelve wat consideratie gelieven te gebruiken, zy komen zo wel niet beslaagen ten ys, trouwens elk heeft niet even veele gaaven, zy hebben de minsten; maar myn Heer! merke ook op, dat zy in een beroep of dienstbooden zyn, en by gevolg zo veel tyds niet hebben als anderen, zy hebben egter hun best gedaan, waarom myn Heer wat door de vingeren zal moeten zien, want anders zie ik geen kans, dat ze ooit Ledemaaten worden.’ Dit praeadvis is voor Domine genoeg, hy verstaat 'er door, dat hy ze maar moet aanneemen, want derzelver getal wat groot zynde, of zy wat ver uit elkanderen woonende, is het hem niet mogelyk zo veel tyds uit te vinden, dat hy aan elks huis onderzoek gaadoen, of 'er geen kans zy, dat ze langer onderwys genieten, - Dus wordt Domine misleid, en onbe- | |
| |
kwaame menschen op het antwoorden van een van buiten geleerd lesje aangenoomen, die hier mede niet weinig in hunnen schik, van Domine's huis of uit de Consistorie naar den Kategiseermeester loopen om hem te berigten, dat zy 'er door gekomen zyn, voor zyne voorspraak te bedanken, en nog een paar Sesthalven voor een fooitje te geeven. Geen wonder, hun kost is nu voor hun leven gekogt; vallen zy t'avond of morgen in armoede door eigene schuld, de Diaconie moet hen onderhouden, gelyk ik meer dan eens deeze taal, van de zulken onbeschaamdelyk uitgeslagen, gehoord heb. Zo ver dan gevorderd zynde, zorgen die menschen niet om door leezen, Kategisatien en den Godsdienst vlytiglyk by te woonen, dat gebrek te verhelpen, of in de kennis te vorderen; maar vergeeten zelfs de ruuwe, van den Godsdienst ontvangen' denkbeelden, die, gelyk men van agteren ondervindt, niet in het hart gezonken, of de ziel overtuigd hebbende, eene levenswyze voortbrengen, waarin levendige Godzaligheid verre te zoeken is. Men ziet dan hier uit, of 'er geen reden genoeg zy om voortaan de groote bende Kategiseermeesters, waar op 't gemeene Volk zich verlaat, vriendelyk te bedanken voor elke verdere moeite, ten dienste der Kerke te doen. Gewis zo men tot dien stap kwam, 'er was hoope, dat onze Gemeenten van zo veel onweetende Ledemaaten niet zouden krielen: welk stuk dan by Overheden en Leeraars, by in Classen en Synoden aandagtiger overweeginge wel mogt genoomen worden.
Een derde voordeel zie ik 'er duidelyk in voor de Gemeenten ende Leeraaren. Wanneer het onderwys alleen den Kategiseermeesteren bevoolen blyft, gelyk in groote steeden meer dan ten platten Lande, of daar alleen gebeurt; dan is het natuurlyk, dat de Leeraars zich minder met het onderzoek naar de kinderen en dienstbooden bemoeien, dan wanneer zy allen in derzelver handen vallen, en derzelver onderwys genieten moeten: zy vertrouwen dan thans, dat de kinders eenen Kategiseermeester aan huis krygen, en dat, by die gelegenheid, de dienstbooden altyd, gelyk by Godsdienstige menschen gebeurt, ten minsten nu en dan, in dezelfde Kategisatie worden toegelaaten, of
| |
| |
dat zy by eenen Kategiseermeester of Kategiseermatres van minderen rang, dan die Myn Heer en Mevrouw gebruikt voor de kinderen, (want men heeft 'er van allerleie soort,) ter onderwyzinge gaan, doch waar van somtyds niets gebeurt. Zelfs zien thans de Leeraars de kinders of dienstbooden dikwils niet van aangezigte, dan wanneer ze aangenoomen worden; want ten tyde van huisbezoekinge zyn de eersten veeltyds ter schoole of in een beroep, en de laatsten aan hun werk in 't huisgezin; op zyn best leert men de meid of knegt kennen, die, komt men veel, by byzondere bezoeken aan een huis, de deur open doet. Hier uit volgt, dat de Leeraars in de groote steden eene onvolmaakter kennis van deeze jongere of laagere perzoonen hebben, dan op de dorpen, waar de Predikant, wyl hy alleen Kategiseert, hen allen, jong en oud, met naam en toenaam kent, en ten naauwsten aan hun en zy aan hem verbonden worden door de geduurige ontmoetingen in de Kategisatien. Hier door dringt niet alleen de Leeraar dieper in de kennis zyner gemeente in: maar leert ook den staat der Huisgezinnen beter kennen, en weet, waar men de huisselyke onderwyzingen beyvert of nalaat. De Kategisanten, allen van vroege jeugd hem in de handen gevallen, (want daar kan men 't onderwys tot volwassen' jaaren niet uitstellen, en dan naar eenen Kategiseermeester loopen,) krygen onder het onderwys, eene liefde voor hunnen Domine, die 'er nooit uitgaat; zy gewennen zich aan zyne manier van voorstellen, en worden dus ongevoelig bekwaamer om zyne Leerredenen gemakkelyk na te gaan. Om van het eerste overtuigd te zyn, moet men maar de Kategisanten van dorpen en van steden hooren spreeken van hunne Predikanten, en men zal dan wel dra myne gezegden toevalten. Het hart der eersten gaat open, als ze hunnen Domine maar hooren noemen; dat der laatsten, geen Predikant tot onderwyzer hebbende, is koel en onverschillig, al hooren ze honderdmaalen den naam van hunnen Wyk-Domine. En wat nut in Leer en Zeden zulk eene vroeg gewortelde liefde in 't hart der jeugd voor den Leeraar voort kan brengen, behoef ik niet te zeggen. Ik moet onder anderen hier aan toeschryven, dat alle Stads Predikaaten, die ik ooit ont- | |
| |
moet heb, met zo veele aandoening en genoegen van hunne eerste Gemeenten spreeken, en zelfs getuigen veelen, dat ze naauwlyks zo veele liefde voor de tergen woordige krygen kunnen, als ze voor haare voorige gehad hebben of nog bezitten, by gebrek naamelyk van naauwer kennis, gemeenzaamer onderwys, en openhartiger algemeene verkeering. Dit zelfde zou dan in de Steden plaats hebben, wanneer de Leeraars alleen onderwys gaven, en de talryke hulpbenden der Kategiseermeesteren bedankten.
Noodwendig moet uit dit alles volgen, dat de laatsten afgeschaft zynde, de Gemeenten in een beteren staat zouden geraaken. De jeugd zou in geene onbekwaame handen ter onderwyzinge vallen; zy zouden altoos by haaren Leeraar bekend staan; niemand zou het onderwys tot volwassen' Jaaren ligtlyk kunnen uitstellen; althans het hulpmiddel van voor geld ter loops onderweezen, en tot de belydenis gebragt te worden, zou, afgesheeden zynde, oorzaak zyn, dat men vroeg zou moeten beginnen; niemand zou dan ook het oog der Leeraaren ontglippen kunnen; de Leerlingen, door ervarene Mannen, op eene bevatbaare wyze geleerd, zouden meer liefde voor Gods Woord krygen; niet zo dra van 't onderwys walgen, oneindig beter geoefend worden, en onder naauwer toezigt zynde, voor 't bederf der waereld zorg vuldiger hehoed blyven.
Eene zwarigheid doet zich egter hierop: hoe zal men het maaken met de kinderen der Ryken, die nu aan huis het onderwys genieten? zullen die allen naar de kategisatien van hunnen Wyk-Predikant moeten gaan? ongetwyfeld, want gelyk zy geenen Predikant aan huis krygen om voor hun te prediken, en dus zonder bedenking thans naar de Kerk gaan, waar alles zaamen vloeit, zullen zy, hunne Kategiseermeesters missende, met meer genoegen, als zy 'er maar drie maanden aan gewoon zyn, naar de kategisatie gaan, dan in huis onderwezen willen worden.
Zullen dan de Kinderen der Grooten met het gebroed van het Janhagel in eene Kategisatie by elkanderen moeten zitten? zekerlyk zy komen nu wel te zaamen in eene Kerk, en waarom niet in eene Kategisatie? Dit zal het vooroordeel of inbeelding, dat de Zielen der Gemeenen van minder prys zyn dan
| |
| |
de Zielen der Grooten, ten eersten in hen vernietigen.
Zullen zy dan niet veel minder leeren? Neen zy zullen veel meer leeren uit de vraagen, aan anderen gedaan. De naaryver zal ten sterksten worden geprikkeid, en de een zal tragten den anderen voorby te streeven.
Zal in groote Steden één Predikant een of twee honderd Kategisanten by elkanderen tevens kunnen onderwyzen? Zeer wel, indien hy maar aller naamen kent, waarop hy zich eerst moet toeleggen, op de agterblyvenden let, en goede orde weet te houden.
Hy kan elk de geleerde les niet vraagen? Dat is ook niet noodig; maar kan door eene hier of daar uitgekipte vraage, ras hooren, wie ze van buiten weet of ten minsten den zin 'er van verslaat en die hier in dan nalaatig wordt bevonden, moet ze nog eens leeren, en tot schande op eene byzondere bank gezet worden, waarop hy moet blyven zitten, tot dat by het beter maake.
Dan zal elk Leeraar moeten Kategiseeren? zekerlyk, zonder de minste bedenking; het is het noodigste werk hunner geheele bediening.
Dan moeten 'er meer Leeraars in groote steden beroepen, of hun ander werk verligt worqen? Dit hebben wy hier boven reeds begeerd.
Hoe zal men zulke Kategisiatien best aanmoedigen? met nu en dan openbaare Leerredenen daar over te doen, voor al in 't begin, en den Ouderen ten sterksten in de huisbezoekihg bidden, hunne kinderen en dienstbooden derwaards te zenden.
De arbeid in de week laat dat, voor al den geringen, niet toe? men Kategiseere dan op den zoudag avond in 't openbaar, in plaats van te Prediken.
Dan kan men geene Predikaatsie hooren? hier aan is niets gelegen; men doe die in weinige Kerken, en wordt 'er minder gepredikt, men zal de jeugd doorde Kategisatie als ook de Ouders, die ze wel mede mogen bywoonen, meer van ydelheden en schending van dien dag te rug houden, en dus zeer veel winnen.
Dat alles is wat nieuws, moeilyk om in te voeren? nieuwigheden worden binnen korten eene gewoonte: wat kan men al niet invoeren, als 't ons ernst is?
Dat gelykt naar Hervorminge? die is al zedert lang in dit stuk zeer noodig geweest.
|
|