| |
| |
| |
De Denker.
No. 454. Den 9 September 1771.
[Dagverhaal van Niemandlastig: Een Mensch zonder Godsdienst, die waant al te mogen doen, wat hy wil.]
Nec mala me ambitio perdit; nec plumbeus Auster,
Autumnusque gravis, Libitinae quaestus acerbae.
Horatius.
Myn Heer Meester Denker!
Wat of de menschen toch bewegen mag, om zich altoos met eens anders zaken te bemoeien; wat hebben zy 'er aan gestadig te leggen vitten op de gebreken van hunne naasten, terwyl zy al veel hunne eigene fouten over 't hoofd zien? - Men geeft U ook wel na, dat Gy van dat slag van Volkje zyt, die al heel wat veel op anderen te zeggen weten, schoon ze dikwyls nog een' graad erger zyn, dan de geenen die ze berispen; en wie weet het, mogelyk zyt Gy ook al als de rest, niet een haairtje beter dan uw Buurman, daar Gy zomtyds zo veel op te cretiseren weet: Maar hoor, om het maar regt te zeggen, daar 't op staat; Ik heb voor dat slag van Lui weinig achting. - Ge zult mogelyk zeggen: wat hebben wy dan met malkanderen te doen? waarom komt gy my dan lastig vallen met uw schryven? - Hoor ik zal 't je zeggen: 't Is enkel en alleen om dat ik van de menschen zo geplaagd word; om dat zy my niet willen laten voor 't geen ik ben, en dat ik by niemand in de waereld troost kryg. Gy hebt immers ook gaarne uwe vryheid, en voor de verdraagzaamheid weet ik vast dat Gy zeer sterk vigileert. - Wel nu, zo Gy dan iets wilt schryven, dat van nut kan gerekend worden, handhaaf dan met handen en voeten niet alleen regt en geregtigheid; maar vooral de Vryheid, die in my zo bitter vervolgd wordt. - Schryf een Vertoog, om ieder mensch te leeren zich alleen met zyne eigene zaken te bemoeien, daar kan hy de handen genoeg van vol krygen: en inderdaad wat scheelt het toch een ander, of ik het Ambagt om niet met al te doen
| |
| |
by de hand heb? Waarom laat men my niet gerus myne verkiezing en liefhebbery opvolgen? - At de Waereld wyst me met duim en vingers na. Ik heb het hart niet om het hoofd buiten de Deur te steken, of dan hebje terstont: Zie daar gaat dat onnut meubel, dat even als de Zwynen niemand voordeel doet, dan voor het zal gestorven zyn; en hoe onnoozel is de grond, waar uit dit snood verwyt geboren wordt: want al die laster onstaat enkel daar uit om dat ik niets ter waereld om handen heb, even eens als of 'er geene menschen wezen moesten, die niet met al doen, die hun leven door brengen zonder zich met een eenige zaak van aangelegenheid te bemoeien. Ondertusschen gaat die laster zo ver, dat zy my een onvernuftig dier, of dat nog verder gaat Lighaam zonder Ziel noemen. - Verdient dan een mensch om dat hy maar een Straatslyper is, gelyk de Leden van ons Gild ook wel eens betyteld worden, verdient hy daarom zulk eene ongehoorde behandeling? - Heb ik niets by de hand - goed: Ik sta ook niemand in den weg, en behoef daarom ook geen' mensch onder myne Medebroederen te haten. - Wy Lediggangers zyn op niemand nydig, die met ons van het zelfde beroep is. Men begrypt ligt, dat daar toe ook geene redenen kunnen plaats hebben. - Onze Sociëteit of Gild kan zo groot worden als het wil, nooit ontrekken wy elkanders nering, daar hem gemeenelyk onder de menschen den schoen wringt. - Want om de waarheid te zeggen is 'er wel eenig beroep of professie bekend, waar van de Leden zich onderling niet zullen haten. Men noemt elkanderen Medebroeders, terwyl men ondertusschen de doodelykste Vyanden is. - De Geestelykheid, die veel van onderlinge Liefde praat, is over 't algemeen gerekend, zo als 't my voorkomt, van dit euvel ook niet weinig besmet. Eenmaal slegts moet men elkanderen daar in den wegstaan; eene voordeelige Plaats, een enkel Gezegde is dikwyls wel waardig, dat men zynen Broeder hate, en tevens eenen slegten Blaam, die hem in het maken van zyn fortuin kan hinderlyk zyn, aanwryve. - Het woord Onregtzinnig is by de Geestelykheid zo veel als een Bedrieger in cas van Negotie. - Van de Regtsgeleerden zwyg ik stil, ie- | |
| |
der kent dat zoort genoeg, dewyl zy doorgaans stout op de vlakte durven verschynen. - En wat de Geneesheeren betreft, zy zouden al veel geene conscientie maken, zich van Arsenicum of Sublimaat te bedienen, om 'er eens eene medice proef op eenen hunner Medebroederen meê te doen, welke hen wat te dikwyls tegen loopt, in het doen zyner visiten; of zy geven hem den naam van Kwakzalver, terwyl hy intusschen zyne Zieken naar de stipte Regels der kunst cureert, of naar de andere Waereld zendt.
Met één woord: Ik durf staande houden, dat 'er geen beroep is, tot het ambagt van Zwavelstok maken incluis, waar men malkanderen niet gestadig in den weg staat. - Waarom zou iemand, die een minnaar van vrede en rust is, in de Waereld niet mogen leeven naar zyn genie, dat wil zeggen, zonder iets uit te voeren. -
Doch hier al genoeg van: Laat ik u liever eens kort zeggen, hoe ik gewoon ben te leeven, en den eenen dag voor den anderen aan zyn end brenge, oordeel dan, of ik zo onnut voor de Zamenleving ben, als de menschen gestadig schreuwen. Ik zal u alleen rekenschap geven, van 't geen ik in eene gansche week gewoon ben te verrigten, dat is te zeggen, binnen den omtrek van agt dagen; want dewyl de eene week precies als de andere is, zal ik zulks maar van eene enkele behoeven te doen, om u hier door in staat te stellen, dat Gy over myne wyze van leeven genoegzaam kunt oordeelen.
Bestendig houd ik altyd het zelve uur van opstaan; dat is 's Zomers om agt uuren 's morgens; doch 's Winters verleg ik het een half uur of driekwartier later; dat is van May tot October staa ik doorgaans ten agt uuren, en van October tot Mai om half negen of negen uuren op. Ik volg daar in den trein van den Heere Cilifus, dien hy houdt in zyn Kerkgaan; waar toe hy alleen de vyf warmste maanden neemt, komende des Winters nooit in de Kerk. -
Zondag. Dezen dag slaap ik doorgaans wat langer dan ordinair, om dat 'er by ons op dien dag geen Koffyhuis gehouden wordt, en ik niet gevoegelyk in eene Herberg gaan kan. Ten tien uuren ben ik nochtans den meesten tyd al op. Dan ontsteek ik eene Pyp, die ik op myn ge- | |
| |
mak onder het Koffy drinken uitrook waar mede ik doorgaans drie kwartier te zoek help, tegelyk onverlet onderwylens myne ander kleeren wat in order schikkende. - Dus by elven omtrent gedaan met Koffy drinken; als dan ga ik den tuin eens op en neêr wandelen, geef myne Kippen en Duiven eene visite, om te zien of de Meid ze wel behoorlyk oppast. Eindelyk begint het tyd te worden, eens op de stoep te kyken, of Buurman Stupidus, die des Zondags altyd een vaste Comparant is, al voor staat. - Met dezen braven man houd ik een Zondaags praatje tot over twaalven; terwyl wy malkanderen na den eten weêr op de zelfde plaats bescheien, om 's namiddags eens zaamen te gaan wandelen, want nooit gaan wy één van beiden ter Kerke, en in dat cas moet ik zeggen een Buurman te hebben, regt naar myn' smaak; Hy zendt 'er zyne Vrouw en Dogter heên, en dat meent hy dat al heel wel gaan kan. Dan genoegen gun ik ook aan myne Dogter, schoon ik zelf 'er geen Liefhebber af ben; jonge lui moeten, denk ik, niet al te strak gehouden worden, zy moeten al eens verschynen, daar zy graag zyn. Nu houdt myne Dogter veel van de Kerk; trouwens zy is een Meisje, en dat weet men, die komen al gaarne eens, daar veele menschen zyn. - Men geeft my doorgaans na, dat ik in 't geheel geenen Godsdienst heb: Doch daar hapert het hem juist zo zeer niet. - Godsdienst, dat zou nog al heên bruien; maar ik meen, dat het zo slegt niet eens met de menschen zal afloopen, als ons de Zwartrokken wel willen wysmaken, en dan, begrypt Gy ligt, behoeft men juist zo stipt niet eens te leeven. - Het is ook een verdrietig zitten twee a drie uuren ensuite, en dan dikwyls nog eeneschrale Redevoering te moeten hooren. - Ik geloof ook, als wy eens in vryheid zullen spreken, dat 'er al veelen onder die gemantelde orde zyn, die anders denken dan zy spreken; want als zommigen eens een keer meêr moeten preken dan zy gewoon zyn, dan hebben zy 'er zo veel tegen, dat ze liever de Kerk sluiten zouden, dan een dubbeld werk doen - Is dat nu het dienstwerk verrigten uit Liefde voor den Godsdienst, of is het om den gekruisten penning? geloof my, myn goeje Heer, was het daar niet om, je zoudt's Zondaags aan menige Kerkdeur het hoofd stooten. - Ondertusschen heb ik my wel eens laten gezeggen, want altyd lees ik juist Uwe Blaadjes niet, drooge Stoffen worden
| |
| |
bestendig by my overgeslagen; dat Gy in uwen Denker blyken gegeven hebt, van een groot Liefhebber der Kerke te zyn: Dat is goet, ik wil geen mensch in zyn' smaak sluiten, ik mag dat heel wel lyen: Maar ik meen voor my zelven ook Vryheid te hebben, de Herbergen en Koffyhuizen voor de Kerk te prefereren; want voor my, ik vind geene Zomberder plaats dan in de Kerk. 't Is goed om altyd aan den Dood te denken. - Doch al had ik geene andere reden, om uit de Kerk te blyven, dan om dat ik 's namiddags te slaperig ben, zo dunkt my was het al genoeg, en 's morgens spreekt het van zelve, dat ik in geene Kerk gaan kan, dewyl ik dan altyd de Kerkklok overslaap. - 's Namiddags dan aan 't Wandelen met Buurman Stupidus, een aangenaam Man voorwaar, wiens verstand en kundigheden zo juist naar de myne geschikt zyn, als of zy in ééne vorm gegoten waren. - Onze Wandeling is doorgaans vermakelyk genoeg. Ik onderhoud hem gemeenelyk met de Partyen, die ik de vorige week heb bygewoond, ik vertel hem of ik gelukkig ben geweest of niet, of my de Fortuin meê of tegen geloopen heeft. - Want 's Zondaags heb ik nog al de speulen vast in den Kop; pardi! dan weet ik 'er nog de allergeringste omstandigheden van, en Buurman Stupidus kan 'er naar luisteren als een Vink-. My onderhoudt hy doorgaans over zyne Kippen en Duiven. Hy schryft op hoe vele Eieren hy week voor week vergaren kan, duizend klugtjes verhaalt hy van zyne zwarte Hen, hoe zeer hy 'er op gesteld is, voor al om dat zy drie dagen agter een stuk legt, en maar eenen dag overslaat; van zyne gesprenkelde Kappers verhaalt hy my, wanneer of ze jongen gehad hebben, en dan weet hy op een prik, wanner zy wêer zullen leggen. - Ja zegt hy, zo je dat in agt niet neemt, al de jonge Kippen zyn Kapot, zo waar, zy zyn Kapot. - Of hy onderhoudt my over eene gepelderde Hen, die hy ook heel wel lyen mag. Hoe ze eens door eenen kwaadaartigen Deenschen Dog vervolgd werdt; een hond, die zo waar geen enkel woord duitsch verstondt, of kon spreken, inderdaad, om het regt naief te vertellen, maakt hy het postuur van eene wanhopige Kip, eindelyk versteekt hy zich in een hoekje, en weet zich zo kort
| |
| |
en klein te maken, dat men hem met moeite ontdekken kan. - Hy heeft me nog verteld, welke jaren, van tyden herwaards, kippe jaren geweest zyn, en hy meent wel te weten, dat het jaar van twee en zeventig een zeer vermaard kippe jaar zal zyn. - Wat dunkt u, Myn Heer? meent gy niet dat wy ons op deze wyze nobel diverteren kunnen? Doch het maakt des Zondaags 's namiddags wel eens slegt wêer - in zulke gelegenheden kan men met zyn' tyd al verlegen raken. - Maar dan komen wy thuis by malkankeren, ik by Stupidus, of hy aan ons huis. 't Is opmerkelyk, als wy wegens slegt weêr thuis moeten blyven, dan kom ik doorgaans ongevoelig op myne vertellingen. - Gewonelyk heb ik op de eene of andere Reis, een wêer aangetroffen juist als 't geen ons dien Zondag het uitgaan verbiedt, en als ik op de vertellingen van myne Reizen kom, dan is de tyd om voor wy 't weten. - Myn Buurman rekent het zelfs altyd winst, als het des Zondags regent, dan hoor ik weêr eens vertellen zegt hy, waar van ik toch zo een grondig liefhebber ben, en als ik op myne Indische Reizen kom, heeft de Man waarlyk ooren te kort. - Lastertongen ondertusschen, en dat Volk vindt men toch aan alle plaatzen, geven my wel na, als of geen derde part van myne vertellingen waarheid zou behelzen; doch dat zyn Lastertongen, gelyk ik je daar strak al zeide, en die niet eens weten, wat Oostindien is Myn Buurman Stupidus en ik weten 'er beter af. - 's Zondaags avonds houd ik gewonelyk Familledag Myne en myner Vrouws Ouders zyn dan by ons of wy by hen - Als dan hebben wy ook vermaak; want wy houden niet van die styve en lastige discoursen over Wetenschappen of Geleerdheid, wy regten onze praat in diervoege den gantschen avond in, dat onze kleine Jonge, die no in zyn tiende jaar gaat, het discours altyd kan volhouden. - Disputeren doen wy zelden, om dat wenooit schier geen van allen dat belang in de zaken slellen, om ze disputen waardig te schatten, of als 'er al eens een woord van verschil valt, dan is het doorgaans over dezes of diens Ouderdom; op wat tyd, in wat Jaar, op welken dag deze of die Luiden getrouwd zyn; hoe veel tyd men werk heeft de
| |
| |
Stad rond te gaan; hoe vele Boomen 'er op deze Vest, of die Gragt staan; of een Japon in den Zomer lugtig is, en nochtans 's Winters kan verwarmen, en meêr zoortgelyke Zaken, over welke wy wel eens hevig twisten, en tegen elkanderen Wettenschappen aangaan -
Maandag 's Morgens in den zomer ten agt uuren op; in den winter kwartier by negenen. Tot half elven in den zomer met losse japon, witte gaaren onderkousen, eene Pyp in den mond, eindelyk ontbyt. - 's Winters het zelfde, uitgezondert de japon toegebonden, en met wolle onderkoussen. - 's Zomers ten elf uuren al aangekleed; 's Winters ook; somtyds wat later. - 's Zomers ten elf uuren naar het Koffyhuis, daar twee uuren ensuite gespeeld, en gerookt; hierin maakt de winter geen onderscheid. - Ten één uuren naar huis, en aldaar gegeten tot twee uuren of half drie; 's Winters ad idem. Na den eten een half uur, driekwartier, somtyds een uur op de Rustbank. 's Zomers ongedekt, 's Winters met de Japon aan onder den deken. - Ten vier uuren thuis, of by een' anderen thee gedronken; 's Winters en 's Zomers zonder de geringste verandering. - Ten vyf uuren voorvast in de Herberg, zo 'er geene andere Partyen zyn; ten negen, tien, elf uuren of laater thuis naar dat het valt. - Somtyds blyf ik wel eens een Nagje overzitten, als het gezelschap naar mynen smaak is, namentlyk als 'er zulke Liefhebbers van speelen zyn als ik. - Ondertusschen dient men aantemerken, dat voorkomende gelegenheden wel eenige alteratie in myne gewone wyze van leeven kunnen maken, gelyk des Zomers met uit ryden, uit varen of vissen te gaan, nu en dan wel eens gebeurt: doch buiten dat is myne bestendige manier van leeven zo egaal altyd dezelfde, als ik u daar heb opgegeven. -
Dingsdag Deze is volmaakt gelyk aan den Maandag, alleen met dit onderscheid, dat wy dan altyd by myner Vrouws Vader uit eten gaan.
Woensdag als Maandag - Donderdag als Woensdag - 's Vrydags heb ik een vast gezelschap, waar van de absente Leden tien Stuivers boete betalen: Doch dewyl 'er gespeeld wordt, mis ik nooit om 'er te compareren of ik moet niet wel zyn. - Saturdag als Maandag.
| |
| |
Zie daar, myn Heer! U met zo weinige woorden als ik gekunnen heb, eenig denkbeeld gegeven van myne Levenswyze; kleine omstandigheden heb ik overgeslagen, oordeelende, dat Gy uit het reeds gezegde my genoeg zult hebben leeren kennen. - Nu geef ik het eens aan uw eigen oordeel, myn goede Heer! of de Menschen wel zo veel reden hebben, om over myne levens wyze te vallen, en op myn gedrag gestadig te leggen vitten, even als of ik een ten éénemaal onnut meubel in de samenleving ware. - Leef ik dan onbetamelyk? Eet ik niet zo wel als een ander -? Heb ik geene kleederen nodig gelyk ieder Mensch -? Verslyt ik geene schoenen met altyd op de beenen te zyn -? Help ik de Herbergiers en Koffywaarden den mond niet open houden -? men klaagt overal over verval van Nering, de Herbergen zyn ook niet meêr als zy plegen; zyn daar ook geene Menschen in, die met een huishouden van Vrouw en Kinders leven moeten -? Moet men die ook niet helpen onderhouden? Met een woord: ik meen ruim zo veel nut aan het algemeen aantebrengen, als zulke Luiden, die zo vast, al's of ze op een pen zaten, altyd op hunne Kamer zitten. - Ik verteer geld, en geen Mensch knevel ik het af; daarby leef ik alle dagen als een Mensch doen moet, die een gezellig schepzel is; ik zoek gezelschap, en wel zulke Lieden, die zich over geene waereldsche zaken bekommeren, dat vrolyke knapen zyn; en is 'er wel grooter vermaak, dan op de Kaart te speelen? Dit is ook myne eenigste studie, en die behartig ik met veel vlyt, waarover ik mezelven wegens nalatig heid nimmer zal te beschuldigen hebben. - Men zeidt wel, dat ik buiten dat eene droevige siguur maak in gezelschappen, waar over wezentlyke zaken gesproken wordt; Maar laten zy eens spreken van Koffyhuis of Herbergen, daar ben ik op myn' grond; en met Kaarten in myne hand, al zeg ik het zelf, maak ik zo goed eene figuur als iemand -
Nu, myn Heer! meêr te schryven lykt me niet. In al myn leven heb ik nog zo grooten Brief niet geschreven. Gy zoudt my ondertusschen eenen zonderlingen dienst doen, als gy oordeelde, dat ik al tamelyk heen leefde, om de waereld den mond eens te snoeren, en van my te doen zwygen, hen te verstaan geevende, dat een ieder leeven kan zo als hy goed vindt.
Ik ben, die ik hoop te blyven,
Uw. Dienaar
Niemandlastig.
|
|