De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| |
Oost, West, Zuid, Noord,
| |
[pagina 274]
| |
gelyk hebt gy in de zaak gelyk. Maar wat behoeft men een eerlyk Man te zyn? Als wy maar door de waereld zoeken te komen, dan is 't wel geschipperd. Wat raakt het ons, of wy den naam van eerlyk of oneerlyk draagen. Om u hier van te overtuigen, zal ik u eene gebeurtenis verhaalen, niet opgeraapt, neen! toch niet; zy is echt; gy kunt 'er volkomen staat op maaken. Gy moet dan weeten, myn Heer Denker! dat ik gebooren ben van eene ongeloovige Moeder, Armenise genoemd, en van eenen geloovigen Vader, Muselman geheeten. Myn Vader en Moeder hielden zeer veel van elkanderen, en zouden, zo het schynt, zonder elkanderen, niet hebben kunnen leeven; eehter zyn 'er by geval wel eenige stribbelingen tusschen hen geweest, en wel voornaamelyk over het stuk van den Godsdienst. Myn Vader, (dit heb ik meer dan eens uit hem verstaan,) stelde als onbetwistbaar zeker, (en het is ook het Leerstelsel der Muselmannen,) dat van alle tyden her vast bepaald of beslooten is, dat in all' het geene wy op het toneel deezer waereld doen of zullen doen, van onzen kant, geene de allerminste verandering kan gemaakt worden, maar hetzelve juist zo moet geschieden, als het gebeurt: by voorbeeld, (dus sprak hy eens tegen myne Moeder,) het is van alle Eeuwigheid beslooten, dat die Heer, die onlangs is gesprongen, moest springen, weet gy niet? die groote baas, die dat ontzaggelyk Bankeroet heeft gemaakt; ja wat zal ik meer zeggen, (voer hy voort,) indien iemand zyn' Vader, Moeder, Zuster of Broeder, ja met een woord den ganschen Staat, met de Grooten of Goden, die dien regeeren, verraadt, het kan niet anders zyn, het moet zo en niet anders geschieden. | |
[pagina 275]
| |
Myne Moeder daarentegen stelde vast, en als buiten allen gegronden regenspraak zeker, dat men verpligt is, allen Menschien wel te doen; zyn' Vader en Moeder bytestaan in nood en dood; zyne Broeders en Zusters met de daad en waarheid lieftehebben; voor zyne Overheid in de bres te springen; alles, goed en bloed, voor zyn Vaderland opteofferen; en dus zyne Overheid te respecteeren als Goden op de Aarde. Ik, dit aanhoorende, kreeg eenigzins smaak in het gevoelen van myne Moeder; en het was van dat gevolg, dat ik meesttyds eene Redevoering ging hooren by of in den Tempel der Armeniers, en zelden in dien der Muselmannen; schoon ik my onder deezer Vaandel liet opschryven. - Tot jaaren gekomen zynde, begaf ik my in het Huwelyk, (gelyk het alle Persoonen past, ter bevolking van een' Staat,) met eene Juffer, die noch Armenisch, noch van de Orde der Muselmannen was, maar net het tegendeel; het was eene Juffer van eene Gezindte van Menschen, die de Muselmannen op den Predikstoel brandmerken met den naam van Oproermaakers of Wederdoopers, en waarvan zy meestal zeer lebbig en veragtelyk spreeken. - Ik by myn gevoelen blyvende, en myne Vrouw by het haare, ging elk ter Kerke, waar het hem goed dagt; en wy zogten beidden langs den weg, die ons den besten toescheen, in den Hemel te komen; even als de Engelschen, die aangaande den weg naar den Hemel hunne eigene verkiezing, en niet dien van anderen volgen; om dat elk in 't stuk van den Godsdienst voor zich zelven rekenschap zal moeten doen, en niet de een voor den anderen. Dit ging eenige Jaaren vry wel; wy leefden ten opzigte van het Godsdienstige zo goed, als men van | |
[pagina 276]
| |
dergelyke Huwelyken verwagten kan. - Myne Vrouw was zeer inschikkelyk; onze Kinders liet zy by de Muselmannen, by welken ik my reeds voor ons Huwelyk vervoegd had, opvoeden. - Het was haar wel wat tegen den borst; maar zy dagt, en met grond, dat het ons in ons bestaan nadeelig zou zyn, indien zy dit niet toestondt; zy kende den aart der Muselmannen, die allen, welken niet van hunne Orde zyn, gansch geen goed hart toedraagen, en, stondt het aan hen, allen die buiten hen zyn, het leven zouden te bang maaken. - Myne Vrouw speet het eerlang, dat zy dit ten opzigte onzer Kinderen hadt ingewilligd; zy meende dat het niet eerlyk was, noch bestaanbaar met haaren pligt, om haare Kinderen optevoeden in eenen Godsdienst, dien zy in haar binnenste verfoeide; zy wilde haar geregte aandeel hebben. Hier door kwam 'er in ons Huis zulk eene schrikkelyke verwarring, juist of 'er weder eenen nieuwen toren werdt gebouwd, die Babel werdt genoemd. Maar, myn Heer Denker! wat nu gedaan? Ik heb eene Bediening; en gy weet zo wel als ik, dat niemand een Officie mag hebben, of hy moet een geordende Muselman zyn; gelyk onlangs ten allerduidelyksten is aangetoond door Mr. Calot; en daarenboven heb ik somtyds den naam, dat ik niet Regtziende ben; schoon ik tot de Muselmannen behoor. Ik kwyn, ik kwyn, waar ik ga; en denk wel eens, myn Heer! aan uwe woorden van een' eerlyk Man; doch... Ik weet raad, Heer Denker! en ik heb het al uitgevoerd; ik heb het myne Vrouw geraaden, ik heb haar gedwongen, om van de Vaders Oproermaakers of Weeerdoopers haar afscheid te neemen; zy heeft tot myne blydschap, schoon met weerzin, 'er in bewilllgd; doch onder die voorwaarde, dat ik zeer stipt met haar by de Mu- | |
[pagina 277]
| |
selmannen ter Kerke zal gaan; zullende tragten uittewerken, dat zy met my regt tegen over het gestoelte der Grooten zit; en haar raaden, dat zy altoos met my zich zeer eerbiedig in de Kerk gedraagt, met de oogen naar boven geslaagen. Wat zegt gy 'er van, myn Heer? Myne Vrouw komt zeer stipt op, met een dikke zwarte zwaare Japon; gelyk de Mennoniten op veele plaatsen in ons land des zondags gewoon zyn te draagen; zy zit, als gy haar wilt zien, midden onder de bleeke Vrouwtjes; zy zugt; zy steent; zy is ongemeen devoot. - En ik, myn Heer! kom met een' grooten opstaanden hoed, met ongepoederd hair, met opgespalkte oogen, te Kerk, met een weezen, dat 'er zo vergenoegd uitziet, juist als een Man, die wat bezield is met de ziekte, die men Hypocondrie noemt. - Door dit doen komen wy zo in den kyker, by de stille luitjes, dat wy al voor vroomen beginnen door te gaan, die voor het goede zyn; doch in ons huis geeven wy hem van Knelis, gelyk aan onze tronies zeer wel kan gezien worden. Doch, myn Heer Denker! nu weet gy nog niet, waarom wy ons dus hebben veranderd, en zulk eene gedaante aangenoomen. Ik zal 't u zeggen, doch onder conditie, dat gy hetzelve voor waarheid moet aanneemen. - Gy moet dan weeten, myn Heer! dat 'er tegenwoordig een Officiant zo zeer aan het zukkelen is, dat hy 'er, naar allen schyn, niet lang meer zal weezen; een man, die eene veel Vetter Bediening heeft dan ik, (want ik ben maar C..t ...o....r) en daarom schikken wy ons te saamen tot deugden, om mettertyd daardoor van bediening te veranderen, en een ryker bestaan te hebben met onze kinderen, (die wy reeds hebben, en waarschynlyk nog hebben te wagten;) want daar is geen beter | |
[pagina 278]
| |
middel dan dit, het welk wy by de hand gevat hebben, om de Grooten zo wat zand in de oogen te werpen, en by hunne Vrouwe in de kas te komen; die veelal meester van hunne mannen zyn. Ook heb ik by ondervinding geleerd, dat de deugd niemand helpt, gelyk 'er onlangs nog gebeurd is met een' Jongeling van goeden huize, van een onbesprooken, ja van een voorbeeldig gedrag, die eene Bediening waarnam, alleen maar om dat de Officiant een oud Man was, buiten staat, om zelfs zynen post waar te kunnen neemen; enkel om den ouden Vader eerlyk aan zyn einde te helpen. Wat meent gy wel, dat deeze brave Jongeling 'er voor heeft gekreegen? Is hy beloond? Hy mogt wat! een ander ging, toen de oude Man dood was, met de Bediening heenen; een knaap, die onder de vroomen sorteerde; van wien verscheidene Stukjes, voor zyne zogenoemde bekeering, openlyk bekend waren, en die nu nog by veelen te boek staat voor eenen regten deugniet. O! myn Heer, het schynt ons heel goed te gaan met het leven, dat wy aanvaard hebben! Myne Vrouw en ik zyn zo veranderd, dat wy geenen Kerkgang overslaan, daar myne Vrouw in voorige tyden wegens ons huishouden en kinderen geen' tyd kon vinden, om 's zondags de Predikatien by te woonen; dan is zy eens by Domine Vlugge, dan by Domine Staastil; Ja wy slaan zelfs geene Oeffening over; die hier al heel menigvuldig zyn, en in zulk eene groote agting, dat die eenigzins by fatsoenlyke lieden wil gezien zyn, en daarvan eenigermaate voordeel verwagten, niet slegts stipt in de Kerk, maar ook op alle Oeffeningen moet gaan, en voor alle dingen nooit lagchen, dan in de gezelschapjes, by de Vroomen; door de neus praaten; luy en lekker leeven; en veel kwaad van zynen Evenmensch spreeken. Al- | |
[pagina 279]
| |
thans ik bevind, dat deeze hoedanigheden voornaame merktekennen zyn van de Fynen te deezer plaats; die men in die hoedanigheden moet naarbootzen, wil men zyn Voordeel by hen en daar door by de Grooten bevorderen; dat onze gansche bedoeling is. Myn Heer! laastleden kwam Domine Vlugge myne Vrouw bezoeken in de Winkel, en gaf haar verscheidene bewyzen voor den Kinderdoop op, om daar mede haar voorige Domine S...... dood te doen. Ook heeft myne Vrouw het geluk gehad door Domine Vlugge aangenoomen te worden als Lid van de Muselmansche Kerk. Ik hoop, dat het met onze kostwinning wat beter zal gaan, en ik binnen korten eene Vetter Bediening zal krygen; wy zouden anders zulk eene voor ons lastige vertooning by de waereld niet maaken, en een karakter aanneemen, dat strydt met de inwendige overtuiging onzes gemoeds. Zie daar, myn Heer! een genoegzaam breedvoerig berigt, om over ons karakter en handelwyze te kunnen oordeelen. Wat dunkt U? Ik ben, Myn Heer Denker! 1770.
UED. DW. Dienaar. L.S.A.D.
* * *
Ik heb myn Oordeel aan 't begin van dit Vertoog over deezen Brief reeds geveld. 't Jammert my, dat onze schoone Godsdienst door deeze en soortgelyke menschen zo droevig misbruikt wordt tot hun eindelyk verderf. Welk denkbeeld moet de Schryver van deezen Brief toch van zichzelven vormen? | |
[pagina 280]
| |
Is 't mogelyk dat hy zich van de snoodste en godvergeetenste huichelarye kan vrypleiten? het schynt my ondoenlyk. Hy speelt deeze rolle, om onder den Denkmantel eener tedere Godsvrugt by vroome Menschen, (die 'er zekerlyk onder de zogenoemde Fynen zyn, welke ter goeder trouw zulk eene uitwendige godsdienstigheid, als hy doet, vertoonen,) en daar door by de Grooten zyne tydelyke belangen te beter te bevorderen. Schandvlekken van 't Menschdom! hoe onbestaanbaar is zulk eene handelwyze met het karakter eens eerlyken Mans, ik zwyge van dat eens Kristens! zyne Vrouw is wel grootelyks te beschuldigen; doch tevens te beklaagen. Men weet, hoe veel de Mannen dikwyls op hunne Vrouwen vermogen. Hy heeft zyne Vrouw verleidt; hy heeft haar bedroogen; hy bedriegt zichzelven; en zoekt de waereld te bedriegen; doch Hy, die in den Hemel woont; is door geene Konstenaryen, noch Bedrog, te misleiden.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|