| |
| |
| |
De Denker.
No. 445. Den 8 July 1771.
[Israëls Verlossing uit Egypten, derzelver sterke Vermenigvuldiging in dat Land, en Handelwys met de Kanaäniten verdedigd tegen de Deïsten.]
Onderwyst met Zagtmoedigheid den geenen, die tegenstaan, of God hun t'eeniger tyd bekeering gave tot erkentenisse der Waarheid.
Apostel PAULUS.
MYN HEER!
UE. heeft ongetwyfeld de zoogenaamde Joodsche Brieven geleezen. Gy weet zekerlyk ook, dat 'er een Stukje uitgekomen is, onder den Tytel van Missive aan de Heeren Schryveren van de Brieven der Jooden aan den Heere de Voltaire. In deeze Missive worden voornaamlyk twee Vraagen aan deeze Heeren ter beantwoordinge voorgesteld. Men kent den Leeuw uit de Klaauw. 't Is liefde tot de Waarheid, Myn Heer! welke deezen Missive Schryver bewoogen heeft, zyne Zwaarigheden en Tegenwerpingen tegen de Bybelgeschiedenis, zoo naakt en vrymoedig, in openbaaren druk voor te stellen, en met kragt aan te dringen. - Dit is geschied, op dat de Oplossing en Wederleggingen, die meermaalen, voor alle Waarheidlievenden, op de kragtigste en voldoendste wyze zyn voorgesteld, des te kragtiger en meêr voldoende zouden weezen. Deez' Schryver betuigt zyne zwaarigheden niet voor te draagen, naar den Trant van den Heere de Voltaire, op eenen luchtigen of spottenden toon, maar integendeel met goeden ernst. Om hier van overtuigd te worden, behoeft UE. maar te letten op het Verslag, 't gene hy wegens de onderdrukking der Israëliten in Egypten, de wonderwerken aldaar door Moses ge- | |
| |
wrocht, en hunnen uittocht uit dat land, heeft gelieven te geeven. Dit leezende zal UE. moeten erkennen, dat de Schryver niet onbekwaam is om op eene bedekte wyze te schertsen. Geen wonder, 't is een Dichter, Myn Heer! Zyn voorneemen was geweest Israëls wonderdaadige Verlossing uit Egypten, in Heldendicht op te zingen; maar zie, de menigvuldige schynbaare Ongerymdheden, en Tegenzeglykheden, in 't verhaal van Moses voorkomende, deedt hem zyne Harp aan de Willigen hangen. Gy weet, Myn Heer dat wanneer een Dichter, het een of ander verhaal, van deezen of genen Historischryver, in Vaerzen wil brengen, hy vooraf wel moet bedenken, dat hy aanspreeklyk is wegens de waarheid dier Geschiedenis. Wie zou, by voorbeeld, durven onderneemen, het leven van Romulus in Vaerzen te brengen, zonder zich vooraf in staat te bevinden, alles natuurlyk en waarschynlyk te konnen maaken. Deeze Schryver ontmoette onoverkomelyke zwaarigheden. Hy wist wel dat veele Christen Leeraars, en andere Schryvers, in menig werk, hun best gedaan hadden, om deeze Geschiedenis der Jooden goed te maaken, en van de schynbaare Ongerymdheden, die 'er in voorkomen te zuiveren: doch deeze spreiden eenen Schat van Geleerdheid ten toon, waar voor zyn verstand, gelyk Gy ligt begrypen kunt, niet vatbaar is. De Verhandelingen deezer Geleerden zyn hem ook te uitvoerig, hy schynt dus geen' tyd of geduld te hebben, om zoo veel te leezen, noch lust, om hunne zaaklyke Argumenten, die als in een' vloed van stoffen bedolven liggen, naar te spooren en op te delven. Hy verzoekt den Heeren Schryveren der Joodsche Brieven, dat ze zich de moeite gelieven te geeven, van op den zelfden bondigen, overtuigenden en geregelden trant, als hunne Wederlegging van den Heere de Voltaire is, de Wonderdaadige Gebeurtenis van Israëls Verlossing uit Egypten, hoe eer hoe liever, buiten Geschil en Twyfeling te stellen. 't Is hem te doen, om in zyne overtuiging aangaande de Waarheid der Bybelgeschiedenis bevestigd te worden, niet om sommigen in het Ongeloof te styven, of twyfelingen in de gemoederen van anderen te verwek- | |
| |
ken. Gy kunt u hier van verzekerd houden, Myn Heer! Want anders hadt hy zyne Missive wel in Scriptum aan de Heeren oekverkooperen Yntema en Tieboel geaddresseerd, om den Heeren Schryveren der Joodsche Brieven te behandigen, ten einde zyne Tegenwerpingen, niet zonder hunne Oplossingen, het licht zagen. Ik vertrouw de Oplossing zyner Zwaarigheden aan deeze Heeren zeer wel. Ik heb hunne Brieven met veel genoegen geleezen: zy doen veel af met weinig woorden. Maar of deeze Heeren zich zullen verledigen om aan het verzoek van den Missive Schryver te voldoen, weet ik niet, schoon ik het van harte wensche. Ondertusschen zullen deeze Heeren het zich niet belgen, dat ook een ander voor de Waarheid yvere. Dus, Myn Heer! indien UE. kunt goedvinden, myne hier nevensgaande bedenkingen, over zulk een Onderwerp als dit is, in UE. werk te plaatsen, kan UE. dezelve daar toe gebruiken. UE. Blaadtje wordt van veelen geleezen, waar door deeze Verdeediging der Joodsche Geschiedenis van des te meerder nut zoude konnen zyn, en gemelde Missive, die reeds verspreid is, des te minder zoude konnen schaden. Zelfs mogen de Heeren Schryvers der Joodsche Brieven zich vleiën, dat hun reeds uitgegeeven' Werk, en 't gene zy in 't vervolg den Missive Schryver zouden mogen antwoorden, door dit geval meêr vruchtbaar gemaakt en des te meêr zal geleezen worden UE. zou zich met geen kleinigheid ophouden, noch Uwe Leezeren met beuzelingen paaiën. Volgens den Missive Schryver, is deeze zaak van zeer veel belang De ter nederstelling en 't verblyf van Jakobs Nakomelingschap in Egypten, en de wonderbaare Verlossing uit dat Huis der Dienstbaarheid is, volgens den Missive Schryver, de grondslag van het geheele Joodendom, en ook van den Christelyken Godsdienst, die, gelyk hy zegt, op deeze Spruite geënt is. Zoo als hy gemelde Geschiedenis opgeeft, komtze vry ongelooflyk voor: Ook schynen zyne Tegenwerpingen of Vraagstukken, vry wat te beduiden Hierom zal ik eerst, in tegenoverstelling van zyn onwaarschynlyk, een waarschynlyk verhaal van Israëls Verlossinge uit Egypten voordraagen. Ten
| |
| |
tweede, zyne eerste Vraag of Tegenwerping, wegens de zeer groote vermenigvuldiging des Joodschen Volks, geduurende hunne Dienstbaarheid, beantwoorden. Ten derde, zal ik zyne tweede Tegenwerping oplossen, wegens de handelwyze der Israëliten met de Kanaäniten: En schoon ik dit alles, voor alle onpartydigen, volledig en voldoende genoeg zal trachten uit te werken, zal ik echter zorge draagen, dat 'er nog stofs genoeg, voor de Heeren Schryveren der Joodsche Brieven zal over blyven. Ik blyf met achting
Myn Heer,
R....... den 3. Novemb. 1770.
UE. Dienaar, enz.
Voor eerst, zal ik een waarschynlyk verhaal van Israëls Verlossinge uit Egypten voordraagen.
Vooraf dient aangemerkt dat ik, om myne opgaave van Israëls Verlossinge uit Egypten, waarschynlyk te maaken, niet genoodzaakt ben de wonderwerken uit te sluiten. Dit wordt van den Missive Schryver zelfs niet gevergd. Niet slechts zyne uitdrukking van Waarschynlyk, maar zelfs niet die van Natuurlyk sluit het Miraculeuse uit. ‘Door Natuurlyk, zegt hy, Bladz. 6, begryp ik niet alleen alles wat met de gewoone Natuurwetten overeenkomt; en dus wil ik 'er het miraculeuse niet buiten sluiten; - maar ik begryp hier door Natuurlyk eigentlyk, al wat met de aangenomen en op reden steunende denkbeelden van Gods Wysheid, Goedheid en Alvermogen, en zyne veeltyds onmiddelyke Werking op de Schepselen, zyne Bestiering en Voorzienigheid, of de Lastgeeving en Uitvoering zyner Bevelen aan wezens tusschen ons en de Godheid bestaande, als Engelen of dergelyke, niet strydig is, of, volgens onze denkbeelden, daar uit afgeleid kan worden.’ Om dan voort te gaan.
Toen Jozeph Bewindsman in Egypten was, kwam Vader Jakob met zyn gantsche Gezin in dat Land woonen. Jozeph beleidde, naar zyne Godsvrucht en Voorzichtigheid, de zaake zoodanig, dat de Israëliten niet onder de Egyptenaaren vermengd en verstrooid werden, maar datze als een byzonder Volk, afgezonderd van
| |
| |
de Egyptenaaren, in het land Gozen mogten woonen. Dit Gozen was geen kleine Plek gronds, slechts greschikt om 70 Zielen met haar Vee en Have te bergen, gelyk het de Missive Schryver, die ik voortaan, kortheids halven, met de letter A. zal aanwyzen, Bladz. 24, 25, gelieft af te beelden. Volgens Geleerden, was Gozen een zeer uitgestrekte Provintie van Egypten; een Landschap, 't welk in zyn' aart zeer vruchtbaar, maar toen nog weinig bebouwd en bewoond was; en waar van de Israëliten, in het eerst maar een gering gedeelte bewoonden. Het was een gedeelte van neder Egypten, leggende naast aan de grenzen van Arabië en Palestina. Dus lag het zeer gereed voor Jakob om 'er uit Kanaän komende in en, voor zyne Nakomelingen, om 'er naderhand wederom uit te trekken. In die neder Egypten, naby Gozen, lag ook Zoan, welke plaats andere Schryvers Tanis noemen, alwaar het Hof des Konings was. Dat dit Zoan, de Koninglyke Hofstad, op de grenzen van Gozen lag, moet in de geschiedenis van Israëls Verlossinge uit Egypten, niet uit onkunde, noch kwaadwilligheid overgeslagen, maar zorgvuldig in het oog gehouden worden. De Tyd en de Plaats, zyn de twee Fakkels van de Histori. In dit Land Gozen dan, dat ongemeen wel voorzien was van goed weidland, wordende door verscheidene takken van den Nyl bewaterd, in dit vruchtbaare en uitgestrekte Gewest, dat naast aan de grenzen van Kanaän lag, en waar aan de Hofstad van Egypten paalde, woonden de Israëliten. Hier waren zy zeer voorspoedig; en genooten hunne vryheid tot lang na den dood van Jozeph. Toen was het, dat hunne zeer sterke vermenigvuldiging gelegenheid gaf ter hunner onderdrukking. By het leven van Jozeph was de luister van dit Geslachte nog niet verminderd, gelyk de Heer A. schynt te denken, ‘dewyl, zegt hy, Bladz. 19. van de laatste dagen van Jozeph niet veel gewag gemaakt wordt, en hy maar als een byzonder Persoon schynt begraven te zyn, daar in tegendeel Jakob, gelyk hy zegt, met een' vorstelyken luister, en een' optogt van een gantsch Heir, uit Egypten van daan naar Kanaän toe, was ter
| |
| |
aarde besteld, het geen Jozeph waarschynlyk niet heeft mogen gebeuren, dewyl hy zyne Broederen bezwoer, van zyne Gebeenten met zich te neemen, wanneer zy uit Egypten zouden trekken. Zoo dat deeze Familie dus, naar zyn inzien, mogelyk toen reeds in verval, ja misschien wel in ongenade ten Hove gekomen was.’ Maar neen: zulke gevolgtrekkingen zyn gezogt en geenzins natuurlyk. Volgens het verhaal van Moses, en het getuigenis van Stephanus mag men vaststellen dat het Joodsche Volk eerst in ongenade ten Hove gekomen is, na dat Jozeph gestorven was, en alle zyne Broeders, en al dat Geslachte welk in Egypten was komen woonen, en 'er een nieuwe Koning over Egypten opstondt, die Jozeph niet gekend hadt. Niet eerder geraakten zy, volgens Jozephus, in ongunste ten Hove, dan lang na den dood van Jozeph, toen het Koningryk in een ander Stamhuis overgong. Dat 'er van de laatste dagen van Jozeph niet veel gewag gemaakt wordt, bewyst duidelyk, dat 'er niets aanmerklyks in die dagen gebeurd is, en 'er dus zulk eene nadeelige Staadsverandering, als de Heer A. gist, met Jozeph noch zyne Familie is voorgevallen. Jakob, 't is waar, is op zyne begeerte, uit Egypten met een gansch Heir, naar Kanaän gevoerd, en aldaar begraven. Maar waarom is het waarschynlyk, dat zulks aan Jozeph niet heeft mogen gebeuren? Jakob begeerde terstond naar Kanaän gevoerd te worden, maar Jozeph niet, die wilde alleen dat zyne Familie zyn Gebeente met zich zoude neemen, wanneer God haar uit Egypte verloste, om hetzelve vervolgens in Kanaän te begraven. Vraagt men waarom Jozeph niet beval dat men hem terstond naar Kanaän bragt? Wel verre van te denken, dat hy reeds in ongenade ten Hove was gekomen, kan men, met zeker Geleerde, hier op antwoorden. ‘Hy verkoos niet terstond naar Kanaän gebragt te worden, op dat zulks den Egyptenaaren niet mishaagen mogte, noch hen tegen zyne kinderen en broederen verbitteren zou. De wegvoering van zynen vader was hem door eenen eed afgedwongen, zyne wegvoeringe hong van hem af, en kon deswegens der berispinge niet ontsnappen. Zou men hem niet van ondank- | |
| |
baarheid hebben beschuldigd? Zou men ten Hove niet gezegd hebben, dat hy, die zyn Fortuin in Egypten gemaakt, en zyne Familie daar in gehaald hadt, dat Land, waar in hy nu 80 Jaren lang in vollen voorspoed geleefd hadt, ook niet onwaardig voor zyne begraafenisse moeste houden? Hy kan ook begeert hebben, dat zyn overschot zo lang als zyn volk in Egypten zoude blyven, op dat zyne gedachtenis te langer en beter onder de Egyptenaaren bewaard mogte blyven, en zy om zynen wille zyne Verwanten mogten goed doen. Maar, daar hy in het geloove aan Gods belofte stierf, beoogde hy bovenal, dat zyne Overblyfzelen den Israëliten zouden strekken tot een onderpand van hunne verlossinge; tot onderschraging van hun geloove; en tot eene verplichting, of aanmoediging ten, minste, om hen in den waaren Godsdienst te doen volharden’ De Heer A. spreekt ook van de begraafenis van Jozeph. Hy schynt, te denken, daar Jakob met een' Vorstelyken Luister, Jozeph integendeel, slechts als een byzonder Persoon begraven is. Maar waar uit blykt zulks? De H. Historischryver spreekt van de begrafenis van Joseph niet. Hy zegt alleen, Joseph stierf, honderd en tien Jaaren oud zynde: en zy balsemden hem, en men leide hem in een kiste in Egypte. De balseming was onder de Egyptenaaren niet ongewoon. Ook werden de gebalsemde lyken van hun in drooge onderaardsche kelders bygezet, om dezelve des te langer voor het verderf te bewaaren Waren het persoonen die in aanzien geweest waren, die dus gebalsemd en bygezet werden, zoo geschiedde die balseming met zeer veel omslags en groote kosten, en dat byzetten of begraven met zeer veel pracht en staatie. Jozeph is dus ook niet als een byzonder Persoon, gelyk de Heer A. zegt, maar als een publiek Persoon, een Man van distinctie, bygezet of begraven, en zulks is naar de wyze der Egyptenaaren, met geen minder Koninglyken Luister geschied, dan aan Jakob, die in geene Bediening geweest was, heeft mogen gebeuren, daar Jozeph de naaste was geweest aan den Koning, en hy Egypten in 't algemeen, en de Kroon in het byzonder, zo zeer aan zich verplicht hadt.
| |
| |
Dit alles is niet onwaarschynlyk, dewyl nergens uit blykt dat Jozeph of zyne Broederen in de ongenade des Konings vervallen waren. Geduurende Jozephs leven, en nog eenigen ruimen tyd daar na, genooten de Israëliten eenen ongestoorden voorspoed en vermenigvuldigden in Egypten. Maar daarna, een nieuwe Koning opgestaan zynde, die Jozeph niet gekend hadt en de Israëliten gantsch zeer machtig geworden zynde, geraakten zy eerst, wegens hunne ontzachlyke menigte, aan het Hof in ongunste. Zy zoo zeer vermenigvuldigt zynde, dat het geheele land, namelyk Gozen, (en niet geheel Egypteland, want waar bleven dan de Egyptenaars) met hen vervult werdt; en zy, in dat Landschap, waar in ze eertyds maar een kleine plek gronds besloegen, nu meerder dan de Egyptenaaren geworden zynde, werden zy van den nieuwen Vorst belaagt. De Koning zegt tegen zyn Volk, Het Volk van Israël is veel, en hier in sprak hy zekerlyk de waarheid. Maar hy drukte zich veel te sterk uit, en 't was enkele en buitenspoorige grootspraak, wanneer hy 'er byvoegde, ja machtiger dan wy. De H. Historieschryver, zegt wel, dat de Koning dit zei, maar verzekert ons nergens dat de Vorst daarin de waarheid sprak, zelfs geeft hy zeer duidelyk het tegendeel door zyn volgend verhaal te kennen. De Heer A. misbruikt derhalve Bladz. 18. deeze uitdrukking. Hy is het, en geenzins Moses, welke het Volk van Israël machtiger dan de Egyptenaaren doet voorkomen: Moses zegt alleen, dat de Koning dit zei, zonder voor de waarheid van dat gezegde in te staan. Wist dan de Heer A, die zo beleezen schynt, niet, wat de Geleerden, al over lang, op deeze uitdrukking, machtiger dan wy, hebben aangemerkt? ‘Deeze was geen waarachtige vertooning van den staat der zaaken, ten zy hy (de Koning) alleen meende, dat geen gedeelte van Egypten, naar maate van deszelfs grootheid, zoo veele en zoo kloeke menschen bevatte, als het Land Gozen, waarin Israël woonde.’
Het Vervolg hier na.
|
|