| |
| |
| |
De Denker.
No. 444. Den 1 July 1771.
[De ongegrondheid van 't Spreekwoord: Domine's lot is gierig, boos of zot, beweezen.]
Este procul lites, & amarae praelia linguae.
Ovidius.
Myne hooge agting voor de waardige Leeraaren onzer Kerke tragt ik altoos, daar het pas geeft, te betoonen, en men doet my het grootste ongelyk der waereld aan, wanneer men denkt, dat ik my toelegge om hunne achtbaarheid te verkleinen of te hoonen. Dat dit geene vleiende woorden zyn, maar de waare meening myns harten, zal ik heden, zelfs door eene verdediging voor hunne Vrouwen te schryven, in het openbaar aan den dag leggen.
Gelyk niemand meer aanstoot lydt, dan die aan den weg timmert, zo heeft ook niemand meer opspraak te ondergaan, dan die op het groot tooneel der waereld boven anderen uitsteeken, gelyk by voorbeeld de Overheden en Leeraars, over welken in 't algemeen de monden deswegen ook het meest opengaan. Dan 'er is nog eene andere rede, waarom zy veel over de tong ryden. De eersten zyn verpligt om de goede orde in de zamenleving te handhaaven, de overtreders te straffen, en de vastgestelde wetten te
| |
| |
doen onderhouden: de anderen zyn gehouden 's Volks misdaaden telkens bloot te leggen, die te bestraffen, en daar tegen te betuigen, waer door 't Gemeen, de wetten als een zwaar jok aanziende, en de bestraffingen voor moedwillige verwyten houdende, aangezet wordt tot eene soort van wraak. Zodanig is toch de verdorvene menschelyke natuur gesteld, dat zy het nuttige en noodige voor iets schadelyks en ondraaglyks gewoon is aan te zien. Daar nu het Gemeen allerleie wapenen ter weêrwraake niet kan of durft gebruiken, is 'er een, van welke het zich veilig meent te mogen bedienen, ik meen het wapen van kwaadspreeken en lasteren. Men is dan gewoon de gangen der Overheden en Leeraaren naauwkeurig te bespieden, om iets te vinden, waarvan men zich bedienen kan om hen te beschuldigen, dat zy wel de Maakers maar niet de Onderhouders der wetten; wel de Predikers, maar niet de Waarneemers van het Evangelie zyn. Met eene onbegrypelyke genegenheid en vaardigheid worden dan niet alleen geringe feilen en zwakheden, die allen menschen eigen zyn, welken men in anderen draagt, en daarom ook in deezen bedekt en verzweegen moesten worden, aangegreepen; maar ook de schyn des kwaads meest voor het kwaad zelve gehouden. En het blyft niet by hunne Persoonen men gaat verder en loert op al wat hunne Huisgezinnen en Huisgenooten aangaat, wordende elke beuzeling met oneindige vitteryen aangevallen en beoorloogd.
Daar nu de Vrouw de naaste aan den Man is, zo moet deeze ook naast hem de eerste zyn, op welke de pylen der kwaadaartigheid worden afgeschooten. Wie lust heeft om hierop maar agt te geeven, zal ondervinden, dat de Vrouwen van Regeerings-Leeden en Predikanten het eerste aan de beurt leggen. 't Is echter waar, dat de eersten iets boven de laatsten vooruit hebben, naamelyk, dat zy nog een weinig meer ontzien worden, alzo het Gemeen meer belang heeft in derzelver gunst dan in die der anderen. Men wagt van dezelve neer klandisie, om dat haare Huishoudingen kostelyker zyn; ook somtyds door der- | |
| |
zelver voorspraak het een of ander Amptje, of iets dergelyks, te bejaagen is. De Vrouwen der Predikanten dit niet vermogende, worden bygevolge minder ontzien, en dus veel meer gehekeld.
Zedert lang heeft dan het gemeen, met arends oogen dezelven bespiedende, gemeend, dat drie groote gebreeken wel het allermeest onder haar regeeren, dat is, dat drie kwaade hoedanigheden juist in die Vrouwen gevonden worden, welke den Predikanten te beurt vallen, ik meen, kwaadaartigheid, gierigheid of onverstand, en daarvandaan schynt het spreekwoord gebooren te zyn: Domine's Lot, is boos, gierig, of zot.
Dus meen ik den waaren oorsprong van dit spreekwoord ontdekt te hebben, zonder egter te willen beweeren, dat de gemelde redenen de eenigste zyn: eenige anderen, schoon min vermoogend, kunnen ook het haare daartoe aangebragt hebben hoewel wy oordeelen, dat de twee opgegeevene de voornaamsten zyn: immers, om nu van de laatste niets meer te zeggen, het gaat zeker, dat hoe langer wy op eene zaak steroogen, en haar van alle kanten bezien hoe meer wy haare hoedanigheden, 't zy goede 't zy kwaade, zullen ontdekken, en by gevolg daar de oogen der Gemeente meer op de Vrouwen der Predikanten dan op die der gemeene geslaagen zyn, dan moet derzelver aart volkomen en ontdekt worden: doch het is eene droevige aanmerking, de waardigheid der menschelyke natuur zeer vernederende, dat men veel eer de kwaade hoedanigheden van anderen uitvindt, dan wel de goeden, of dat men de oogen voor de laatsten verblindt, en de voor de eersten wyd open zet. Schielyk wil men dan het goede niet zien, maar elke mistal wordt duidelyk en met genoegen opgemaakt, greetiglyk verbreid, en wanneer het van hand tot hand overgaat, merkelyk vergroot, waar door het laatste vertelzel niet meer naar het eerste gelykt, en de Vrouw ras genoeg weg heeft om voor al haar leven in een kwaad Blaadtje te staan.
De oorsprongen van dit Spreekwoord dus ontdekt zynde, volgt van zelve, dat het zeer ten onregte in
| |
| |
de Waereld is gekomen, en dat het even dwaas is, hetzelve 'er langer in te laaten. Of wie zou durven, tot deszelfs verdeediging, beweeren, dat eene booze, gierige, of sotte Vrouw meer eenen Predikant, dan wel eenen Koopman te beurt moet vallen? wat zamenhang is hier tusschen beiden? zullen 'er niet onder hondert Vrouwen, gehuuwd aan Mannen van een ander beroep, zo veelen zyn, behebt met dezelfde gebreken, als onder de Echtgenooten der Leeraaren? of kiezen de laatsten de slegsten uit, om de besten voor anderen over te laaten?
Wy beweeren egter niet, dat alle Predikanten even gelukkig slagen in het uitkiezen van Vrouwen: dan dit hebben ze met alle andere Lieden gemeen. Hoort men 'er meer van? men kan uit zulk een gerugt, gelyk reeds bewezen is, geen gevolg trekken. Dan over 't algemeen het stuk beschouwd zynde, geloof ik, dat hun beroep meer dan dat van een ander aanleiding kan geeven, dat zy, na den voltrokken Echt, hunne gezellinnen zo geaard niet vinden, dan zy wel verwagt hadden. Veele deezer Heeren worden misleid door recommandatien, die men hun geeft. Hun grootste getal woont op Dorpen, en die in de steden staan, hebben ook voorheen ten platten Lande gewoond, waar geene gelegenheid was om eene Vrouw, geschikt naar hunnen rang en staat, te vinden. Zy moesten egter trouwen, gelyk men uit verscheiden redenen genomen, zelfs uit den stand huns levens, te regt by brengt. 'T was altoos, Dominé! je moet een wyf hebben, kluizen is gekheid, altoos op de kamer te studeeren, en met de gedagten der Dooden, in 't behandelen der Boeken, alleenlyk om te gaan, brengt iemand tot suffery; gy moet, beneden komende, eene aanspraak hebben, enz. Is nu het eerste antwoord, daarop, gelyk het, met regt, doorgaans zo is: ik weet 'er hier geene; dan biedt de een of ander Vriend zich zelven aan, en zegt: ik weet 'er dan wel eene voor u: ik zal 'er u by recommandeeren, maar dan moet gy het meisje eens zien, en uwe gaaven voor haar en de Familie laaten hooren, want anders zal het niet gelukken. - Dus moet dan
| |
| |
de jonge Domine naar de Stad, zyn Vriend introduceert hem by het Meisje, onder voorwendzel, dat hy een Predikant van buiten gekreegen hebbende, hem eens omleidt om de Stad te zien, en by die gelegenheid voorby komende, niet kon nalaaten eens in te slappen om re zien, hoe Vader en Moeder vaaren. Men verzoekt dan deezen Vriend met zynen Predikant, dat ze wat gaan zitten, en uitrusten, waar toe de eerste gereed is. Den vreemden Leeraar biedt men wel dra eene pyp aan, en een Glaasje Wyns tot verkwikking; want vreemden en byzonder Leeraars minzaam te ontvangen, is niet oneigen aan onze welgemanierde Stedelingen. Intusschen heeft Dominé gelegenheid de Juffer te zien, en nu en dan het gesprek tot haar te rigten. En na dat men hem gevraagd heeft, hoe hem Amsterdam, enz. bevalt, vraagt men hem naar zyne plaats, afstand, gelegenheid, Gemeente, conversatie, Pastory en dergelyken; waarop zyn Vriend, die 'er geweest is, niet nalaat aanstonds 'er hoog van op te geeven, en Domine's eenvoudige beschryving met al te sterke kleuren af te zetten: zelfs brengt hy het zo ver, dat Moeder begint te zeggen: myn Heer! je moest hier eens preeken. Neen, zegt de Vriend, nu niet, Dominé is nu hier om plaisier, als hy eens weêrkomt, zou dat beter gaan, ja dan moet hy het ook eens doen: want wie kan altyd naar zyne plaats gaan om hem te hooren. In deezer voegen loopt dat bezoek af, en de twee Wandelaars gaan heen. Pas zyn ze op straat, of de Vriend kykt Dominé van ter zyde met een vrolyk gelaat aan, en zegt, wel nu, wat zeg je 'er van? is het niet een aartig vriendelyk Meisje? zyn dat geen braave Ouders? ik verzekerje van ja: ik ken ze ook van lange jaaren, en heb veel omgang met hen gehad: ook zyn 'er duiten, en dat is de ziel van de zaak: maar je moet hier eens preeken, en dan zal 't wel gaan: ook dunkt my, dat je al vry wel by hen in de kas staat, wyl Moeder zelfs het eerst ophaalde om je gaaven hier eens te laaten hooren; het is een blyk dat ze je wel mag zetten, en aan Moeders gunst is veel gelegen.
| |
| |
De jonge Dominé, die zynen Vriend niet geheel voor 't hoofd kan stooten, antwoordt, dat het hem vry wel bevallen is, schoon hy niet kan zeggen reeds liefde voor de Juffer gekreegen te hebben, doch dat dit met 'er tyd zou moeten komen: dat is zo, hermeemt zyn Vriend en terwyl hy de verdiensten van 't Meisje al hooger opvyselt, klopt hy al voort op het zelfde ambeeld van preeken; want dan, zegt hy, hebje schoone gelegenheid om weêr eens aan huis te komen, en hen tot je gehoor te noodigen, daar anders het eerste niet wel geschieden kan. Dominé, die vry wat tegen 't preeken, tot dat oogmerk dienende, heeft in te brengen, maar anders nier weet, hoe hy de Juffer voor de tweede reis zal weêrzien, en aan anderen geen kennis heeft, zo dat 'er geen uitzigt is, hoe, anders aan eene Vrouw te raaken, is zwak genoeg om het streng dringen van zynen Vriend wat toe te geeven, en te belooven, na eenige weeken weêr te zullen komen, en zulks te doen. Met zeer veel weêrzin hier toe komende, voldoedt hy eindelyk aan de begeerte, raakt dieper in kennis aan het Huis der jonge Juffer, en geene gelegenheid hebbende om onderzoek naar haar, dan alleen van verre, te doen, krygt hy op loutere recommandatie, eene Vrouw, die wel haast, op zyn Dorp, den naam van boos, gierig of zot zal krygen, en hy zich over zyn lot of dwaas vertrouwen beklaagen.
Die op deeze klip niet stoot, lydt dikwils op eene andere gevaar, gelyk uit het volgende zal blyken. In vroeger tyden lieten de aanzienlykste Lieden hunnen Zoonen de keuse over, of zy Predikant, dan wel Advocaat of Geneesheer wilden worden, dat nu geheel buiten de mode is. 't Zou thans eene schande zyn, dat een Zoon, die eenige tonnen gouds te wagten heeft, of van adelyken Stamme is, den kanzel zou beklimmen; en onder zo veele honderd Leeraars van ons Land; ken ik zelfs niet meer dan eenen Edelman. Hier van daan is 't dat veele Zoonen van gemeene Burgeren moeten Studeeren; zal onze Kerk geen gebrek van Leeraaren lyden die hoe braaf, lofwaardig en van uitneemende verdiensten, Predikanten gewor- | |
| |
den zynde, niets hebben dan hun sober Tractement om te bestaan, en daar het geld thans minder waardig dan voorheen is, en zy verpligt zyn eenen min eenvoudigen levenstrein te houden, om zich tegen verragting te hoeden, zyn zulken volstrekt gedwongen eene Vrouw te zoeken, die geld heeft. Hun toestand, niet de laage geaartheid hunner harten, dwingt hen dit in 't oog te houden. De tyden toch zyn voorby, waarin zy met een huisgezin van hunne bezolding konden bestaan. Daar zy dus min door hunne genegenheid, en meer door noodzaakelykheid in het bepaalen hunner keuze geleid worden, geraaken zy ligtlyk aan eene Vrouw, die beter voor een ander dan voor hun zou dienen; eenige vlek in deeze doen dan haar by de waereld ten eersten te boek staan voor boos, gierig of zot, hoewel zy deeze gebreeken niet heeft, en de geenen waar mede zy behebt is, liever gebreken, oorspronglyk uit eene kwaade opvoeding, genaamd moeten worden. Ook moet men erkennen, dat, daar men wat meer eischt in eene Predikants Vrouw, dan in eene andere, zulks niet altoos in die Juffers wordt gevonden, die zich aan deeze Heeren verbinden, en zich ook niet genoeg weeten te schikken naar deezen stand, waar toe zy vrywillig zyn overgegaan. Zekerlyk al een groot deel deugden behooren zulk eene Vrouw te versieren, en het is gewis, dat ze niet in allen, die voor de hand zyn, gevonden worden. Regte en waardige Vrouwen voor de Leeraaren zyn 'er het dunste gezaaid, en niemand dan deeze Heeren behoort meer uit zyne oogen te zien, gemerkt de stand waar toe eene Juffer over gaat, niet dan op eene deftige wyze moet opgehouden worden. Wie toch draagt lichtlyk, in eene Predikants Vrouw, hoogmoed, waereldsgezindheid, opschik, pragt, haastigheid, snap. agtigheid, gierigheid, onbescheidenheid en dergelyken? - Gelukkigst zyn voorzeker die geenen, welke meer het geleide van hunne eige genegenheid volgen, dan op aanpryzing op groote goederen verliefd worden, eer zy de persoon zelve gezien hebben, of beminnen: gelukkiger zyn zy zeker, dan die zich door dat uiterlyke laaten verlokken: ik ken toch geenen
| |
| |
stand in de waereld droeviger, dan dien van eenen Leeraar, met wiens goede geaartheid de zinlykheden zyner echtgenoote niet overeenstemmen. Dat soort van kruis in huis te hebben, is gewis van het slimste soort, dat ik ken, en wat zal hy doen tot verbetering? De middelen, die aan een ander vry staan, voegen hem niet; als haar de muts niet wel staat, kan hy niet gelyk de ambagtsman naar zyn werk, de Heer naar 't Koffy-huis, of gelyk de Koopman naar zyn Pakhuis loopen, om daar zo lang te vertoeven tot dat de bui overgedreeven is.
Men beklaage hem dan, die met een ontroerd hoofd naar zyne Studeerkamer moet gaan, en daar eenige verademing zoeken. Die dit niet kennen, waardeeren hun geluk hoog, en in plaats van anderen over hun lot te beschimpen, voelen liever een hartelyk medogen. Over het algemeen moest de liefde, die veele zonden bedekt, in de harten der menschen meer woonen; en geene gebreeken meer bedekt gehouden, geen daaden in gunstiger licht beschouwd en gezet worden, dan die der Overheden, Leeraaren en derzelver Vrouwen, uit hoofde van het algemeen nadeel dat men doet; door ze te verbreiden en te vergrooten: want hoe sterk daalt in onze oogen het gezag der eersten, en wat soberen invloed hebben de vermaaningen der laatsten op onze gemoederen, wanneer wy hunne of hunner Huisgenooten gebreken hebben leeren kennen, en ons daar mede vermaaken, 't zy op dat hier door de onze wat kleiner in onze oogen zouden werden, 't zy dat wy een wreed vermaak vinden in die beschouwing, dat ook zy geene Heiligen zyn?
|
|