| |
| |
| |
De Denker.
No. 442. Den 17 Juny 1771.
[De onbetamelykheid van Zondags uit de Leerredenen van zyn eigen Predikant weg te blyven, en die van anderen te gaan hooren.]
Quam varia, heu! pietas larva vestitur.
J. Turcq in Otiis Hagan.
Myn Heer Denker!
Ik ben al lang begerig geweest, om myne nood aan u eens te klagen, om dat ik gehoord heb, dat het veel aan u geschiet. Myn brood plagt ik voor my en myn Huisgezin met eere te winnen, maar nu moet ik zegge, dat ik het kwyt ben Nu weetje myn ongeluk, maar de oorzaak moet ik ook 'er by schryven. Een Domine is 'er schuld van. Een Domine, zulje zegge? ja een Domine, en dat meer is, myn eige en dat een nieuwe Domine, heeft me die kool gebakke, en dat heeft niemant anders gedaan. Gy belieft te weete, myn Heer, dat wy op ons Dorp lange Jaare een oud Man tot Predikant gehad hebbe, maar hy was van de Studie niet, daar veele van onze Gemeente van zyn. Hy leerde evenwel, zo veel ik weet, de weg na den hemel, maar onze Luide hadde, ik weet niet waarom, want dit wou 'er niet uitkome, maar geen zin in hem. 't Is altyd, dit was haar praat, oude kost, wy moete wat nieuws hoore, zo dat, om tot de zaak te kome, onze Luide, alle Zondage, na andere Dorpe te Kerk gonge, en zelfs my overhaalde, want je moet wete, dat ik een Voerman van myn ambagt ben, om nog vier paarde te koope, ik had 'er, verstaaje, van te voore maar twee, om hen door kwaade zo wel als goede wege, winter en zomer daar na toe te ryde. Wyl ik een Zoon heb, die ook al, al zeg ik het zelfs, een wage wel kan menne, reede wy doorgaans alle Zondage met twee wagens
| |
| |
uit, en daar voor wiert ik zo wel betaalt, dat ik 'er met wyf en kindere al heel ordentelyk van kon bestaan, want die goede Luide, die my daar toe gebruikte, meende, dat ze geen gelt beter koste uitgeeve, als aan my om haar daar na toe te brenge. Onze oude Domine, die ik waarlyk in myn hart lief had, had 'er wel veel tegen, en sprak 'er my dikwils over aan, zeggende, Jan, met dat gelt kunje noit zege hebbe, gy moest dat Zondags noit doen, was het in de week, of preekte ik Zondags op een andere plaats, dan was het nog wat anders. De mensche, die tot myne Gemeinte behoore, moge myne dienst niet verlaate, en dat weetje ook wel, maar dan moogje ze ook niet wegbrenge, wat zou ik 'er tegen zegge, Domine, antwoorde ik, het spyt my, dat ik het moet doen, ik win 'er een zoet stuivertje by, nu heb ik veel geld voor vier paarde uitgegeve, en dat behoorde ik wel weer te hebbe, en daar zie ik geen kans toe, als ik het zo niet verdien. Ook vaart 'er in deeze slegte tyd myn huisgezin wel van, en men kan niet wel kooren van zyn molen zende. Den eersten Zondag na dit geval vertelde ik, op myn wagen zittende, en weer uitreidende, aan myn klante, wat Domine tegen my geredeneert had, en zy stookte my in, dat ik weer moest zegge, als hy daar over sprak, dat, daar hy zyn winkelware haalde, daar zy hem het best aanstonde, zonder dat iemand hem dat bedispeteerde, zy ook te Kerk wilde gaan, waar het haar luste. Eenige dagen daarna hem tegenkomende op straat, trok ik myn stoute schoene aan, en zeide hem dat. Hy schudde het hoofd daar over, en zeide, Jan, die gelykenis sluit niet: ik weet wel, dat de gaave van de Dominees verschille, en dat ik oud, grys en afgesleete in myn dienst ben geworde, maar ik weet niet, dat de weg ten hemel, zo veele jaren van my zoo gepredikt als ik die bewandel, ergens anders geleerd wordt dan hier door my. Ik ken 'er maar eene, die leere andere, die leer ik ook, dog het valt hart voor een oud Man, dit te moete hoore van myn eige volk, die ik zelfs heb gedoopt, die ik van der jeugd af geleert heb, die ik tot Ledemate heb aangenoome, en altoos met hartelyke
| |
| |
liefde heb behandelt: dog wat zal men 'er tegen doen, dit is 's werelds loon. Ik wyt hun egter alles niet, de nabuurige Leeraars, by welke zy te Kerk gaan, moeste myne Schaape afwyze en zegge, gy doolt buiten uwe weide, en behoort tot de onze niet, gaa naar de uwe.
Met dit antwoort, daar ik niet heel veel wist tegen te zegge, liet hy my gaan, en misschien zou hy myne klante zelfs daar over wel hebbe aangesprooke, maar hy is kort daarop gestorve. Toen dagt ik, nu zal ik nog meer verdiene, de jonge Domine, die wy kryge zulle, is vreemd, en zal, om zig in 't begin niet gehaat te make, zig nog minder daar tegen durve verzette, dat zal my schoon kome in deeze duure tyd, ik zal nog wel een knegt 'er by moete huure, en twee nieuwe paarde koope. Maar wat gebeurt 'er, wy kryge een jong Proponent tot onze Predikant, en deze driemaal gehoord zynde, zo lang stond myn wage stil, en ik wiert bang, dat het nog langer of wel voor altyd zou zyn, kreeg ik de vierde Saturdag weer order om Zondags te ryde, dat my in myn kraam diende. Wat 'er aan deeze nieuwe Domine haperde, kan ik je niet zegge, maar hy was, zo zeide zy, ook niet van hunne Studie. Wat dit zeggen wil, verstaa ik niet ter deege.
Zes weke lang zag onze Domine dat aan, en zeide niets, maar in de zevende week ging hy, dat al vry stout was, dunkt my, voor een jonge Predikant, na de huize myner klante, waar ik juist by eene was, en vraagde de redene van dit uitgaan Zondags. Zyne redene heb ik niet heel vergete, die hy voerde, want myne klante hebbe 'er in myne presentie zo dikwlls over gehandeld, dat ik 'er het voornaamste wel heb van onthoude. Vrinde, zeide hy, indien ik van God tot u gezonde ben, of zo ik in uwe naam door de Kerkeraed wettig ben beroepe, dan hebt gy my zelfs tot uwe Leeraar beroepe, en dan moet gy 'er my voor aanneeme, en niet verlate. Zo ik een ander leer als andere Dominees, daar gy na toe gaat, leer, dan moet gy my voor de Kerkeraad, of voor de Classis, of als gy daar geen troost vint, voor de Synode citeere, en dan kunt gy al in brenge, wat gy tege
| |
| |
my hebt: maar leer ik het woord der waarheit regt, gelyk gy hoore kunt, als het u belieft, en uw pligt is, dan moet gy Zondags op andere plaatze niet te Kerk gaan. Hoe kunt gy Avondmaal met my houde, als gy myn leer haat, en voor my geen liefde hebt: Wat vrugt zult gy 's winters of op een tyd, als gy niet kunt uit ryde, van myne predikaatsies hebbe, als gy thuis moet blyve, en die gedwonge en met tegezin moet aanhore - Ik hoor, gy beweert, dat men Zondags geen werk mag doen, of iemant uit de Kerk houde, maar houd gy Jan en zyn Zoon niet uit de Kerk, als hy u met de wage op dat of dat dorp moet wegbrenge, en daar zynde, zyne vermoeide paarde moet voede en het woord niet kan hoore, en als gy de mensche, daar gy in de herberg opryt, noodzaakt om spyze voor u te kooke, die ook daar door in de Godsdienst verhindert wordde. - Ik, als Leeraar, ben wel verpligt alle eige hoogmoet te verzaake, maar is dat hoogmoet dat ik zorge voor myn goede naam, die beter is als goede olie. Ik heb genoege gegeve met myne intrepredikaatsie aan den Domine en de Liede van dat dorp, daar gy zo veel na toe ryd, en ze hebbe gezegt te gelove, dat gy aan my een braaf man zoudt hebbe; dit hebt gy zelf verteld: ook hebt gy drie Zondage tuis gebleve maar nu gaat gy weer uit, en wat moete dan die Leede nu van my en myne leer denke? - Ik hoor, dat men u hier houd voor de geoefenste mensche van de Gemeinte en dat ge zelfs daar voor wilt gehoude worde en van een preek wel kunt oordeele; maar als dat zo is, wat moete dan andere mensche van de Gemeente, die niet zo geoefent zyn, van my en myn leer denke, als gy die niet wilt aanhore? zy moete slegte gedagte van my kryge, als gy die ontvlugt, en ik dan in kleinagting by hen rakende, kan noit vrugt onder hen doen. - En meent gy, dat u het ryze en trekke geoorloft is? Stel eens, dat de helft myner Gemeinte te Kerk gaat in het dorp A, en de helft van dat Dorp hier kwam, dat de helft van 't dorp B ging in dat van C en een ander in 't dorp D en zoo voorts, wat verwarring, wat verdeeling zal dit somtyds in alle die Gemeintens geeve? men zal gedurig voor een vreem- | |
| |
de Gemeinte preke, elk Leeraar zal onvergenoegd zyn, hy zal een stof, geschikt voor den staat van zyne kudde wille predike, maar zy zal 'er niet zyn, en die preek zal dan voor vreemde, waar op ze niet past, moete diene, want zo gy meent vryheid te hebbe om te Kerk te gaan, daar gy wilt, dan hebbe andere ook die zelve vryheit. - Bedenk eens, wat vreemde van u moete zegge, gy stelt u ten toon voor de heele waerelt als beroerders onzer Gemeinte, die opvliegt tege de Godlyke Voorzienigheit, die my hier gebragt en tot u gezonde heeft, die u tege de Overheit aankant, die my hier heeft late bevestige en tegen alle goede orde, die onder kristene moet zyn, en dus overtreed gy door dit doen godlyke en menschelyke wette. - Vrinde, ik geloof, gy hebt het stuk noit zo diep ingezien, maar 't is nodig, dat gy het eens doet. Myne redene, die ik 'er tegen heb zyn zo gewigtig, dat gy ze te same wel eens bedaard moogt overdenke, ik kom wel eens weer, en zeg my dan, wat gy 'er tege in te brenge hebt.
Hier bleef het voor eerst by, Domine stont op en vertrok, en toe wierde zyne redene, zo veel als wy 'er van onthoude hadde, opgeschreve om aan de andere klante te laate leeze, en te hore, wat zy 'er tege hadde. Sedert hebbe zy te same verscheide Komparisies gehad, en zo groote zaak overlegt, maar wat zy 'er tege hebbe ingebragt, kan ik u niet zegge, maar wel dat ze tuis blyve, en my niet meer aanspreke, om hen na buite te ryde. Daar zit ik nu met myn vier Paarde. Een van die luide heeft my eergister gezegt: ‘Jan verkoop uw beeste, wy denke Zondags geen voet meer uit 't Dorp te zette’. Is dat nu daar mede genoeg? ik dagt neen, en trok daarom myn stoute schoene aan, en ging na Domine klage over 't nadeel dat hy my gedaan heeft. My ziende, zeide hy, wel Jan wat heb jy te zegge? Domine, zeide ik, gy ruineert my, en daar over koom ik je spreeke, gy verbied de mensche Zondags met myne Wagens na buite te Kerk te ryde, nu zyn myn winste uit, myn Paarde staan stil, en koste my gelt, Vrouw en Kindere leide 'er door, ik mis een
| |
| |
schoone stuiver, die ik 'er mee won, en ik zou u kome verzoeke, dat gy aan die Luide weer premissie wout geeve om te Kerk te gaan, waar zy wille. Jan, antwoorde hy, ik heb het hun niet verboode, maar alleen gezegt, dat het onbetaamelyk, ongeoorloft en zondig is; die hebbe zy begrepe en nu verbied het hunne consiensi, die meer magt heeft als ik. Gy hebt gehoort, wat ik hun gezegt heb, en denk, dat gy het u zelve ook moet verbiede. Verkoop uwe Paarde, daar misschien nu nog een winstje op zal zitte, en om het gemis van de winst op de Zondag wat te vergoede, kom met u zoon by my werke. Ik heb een groote Tuin, daar vry wat in te doen is, en daar kunt gy in te gang rake, en zelfs als 't u lust, morge beginne, en zo aanstonts voor Vrouw en Kindere gelt verdiene. Hier mede liet hy my gaan, want ik was zo voorzigtig van het niet op staande voet aan te neeme. Zulk stuk verdiende beraad. Ik heb, om je de waarheid te zegge, zo als het by my leit, in het werke niet veel zin. Ik ben meer aan de Zweep gewent, 't is veel pleisiriger Zondags eens uit ryde te gaan, en de Paardjes te late drave, als van smorgens tot savonds in den Tuin van Domine te werke. Daar zou ik niet meer hebbe als het gewoone dagloontje, en Zondags wierd ik, myne klante wegbrengende, byna voor de heele week betaalt; dan hoorde ik nog al eens op de Wage een Psalmpje zinge van myne klante, dat myn hart verkwikte, al zong ik niet mee, maar in Dominees Tuin hoor ik niets als den Koekkoek en zo wat Wildzang van andere Vogels. Ik zit liever parmant op myn Wage, als met een kromme rug te werke, myn Jonge is 'er ook niet aan gewent, en andere mensche, die my al lang van luiheid beschuldigt hebbe, zulle my nu uitlagge en dat is niet eens zo pleisirig: met een woord, ik draai 'er voor op, ik ben geruineert, als Domine zyn stuk vol houd. Ik wenschte, dat wy de vent noit gezien hadde, zyn raad is my geen oortje waard, ik wenschte maar, dat ik hem de mond kon stoppe, en myn klante beduide, dat ze na hem niet moete hoore: dan zou alles weer in de regt kome, maar zal dat lukke, gy moet my
| |
| |
helpe; want myn klante, merk ik, kunne al te same tege Dominees rede niet op. Bewys eens, dat men in een vry Lant mag te Kerk gaan daar men wil, en dan is de zaak gewonne: zo lang zal ik wagte myn Paarde te verkoope, en voor die kleine moeite (want u, als een wys man, zal dit ligt valle te doen) beloof ik u met myn beste Paarde eens rond te zulle ryde, als gy ons een vesite te Zomer wilt kome geeve. Ik ben, my hier op verlatende;
UED. Genege Serviteur
Jan Rit.
P.S. Gister heb ik een boodschap gekrege van een nabuurig Domine, die myn staat nog troosteloser maakt. Ge moet weete, dat ik Piet Warnet, myn buurman, heb ingestookt, als hy aan 't huis van die Domine kwam; hem te raade, de eerste reis als 'er een van ons Volk Sondags by hem te Kerk kwam, dien, na de namiddag preek, op een Kopje Thee te verzoeke, en met een Pypje Tabak en een Glaasje Wyn wat aan te haale, het geen myne oude klante wel zou gaande maake om alle Sondage weer by hem te Kerk en daarna op dat tractement af te koome, en my weer in myn oude functie van hen met myn Wage te brenge, door dien weg zou herstelle. Die fint hadt ik 'er nog op verzonne, dog ze is my zuur opgebrooke, want Domine, Piet uithoorende, en alles, hoe het hier is toegegaan, verneemende, zei: ‘Piet, wil je alles in de war helpe om Jan Rit op zulk eene wyze aan de kost te helpe, laat gy u daar toe gebruike; foei, dat had ik nooit van je gedagt. Zeg aan Jan, dat ik niemand van zyn Dorp zoek aan te haale om by my te Kerk te koome, al zou het my maar een druppel water behoeve te koste, en dat het my spyt van my te hebbe gedagt, dat ik dat schandelyk kunstje te werk zou stelle om volk te trekke en een naam te maake: hy moet weete, dat ik Sondags voor myn volk en niet voor vreemde en zyn Domine ook voor zyn volk en niet voor het myne predikt: wil Jan eete,
| |
| |
laat Jan in de week werke, en het verfoeilyk oogmerk van Sondags op die manier aan de kost te koome, laate vaare. Ik ben bly, dat zyne klante door den Jonge Domine de ooge zyn ope gedaan, en nu thuis blyve. Ik heb hen voorheen nooit gezogt nog aangehaalt, en meer dan eens door andere laate zegge, dat ze thuis moeste blyve, en zelfs heb ik Sondags nooit wille gaan in huize van myn Gemeente, daar ik wist, dat ze waare, om hen geen voet te geeve.’ - Met die boodschap is Piet Warnet te rug gekoome, en daar uit kunt gy nu lont genoeg ruike, dat het op deeze wys nooit met my zal gaan, en ik alle hoop moet opgeeve. Ik heb al eens gedagt, als gy my geen raad wist te geeve, of ik ook zou opbreeke met Vrouw en Kindere, en het Dorp verlaate, om op een ander te gaan woone, daar de liede ook niet by hun eige Domine maar by de nabuurige Predikante te Kerk gaan, want zulke zyn 'er meer, zo als ik verneem: dan behoefde ik Wage of Paarde niet te verkoope: en kon alles aanhoude: ook twyfel ik niet, als ik my op zulk een Dorp neerzette, of ik zou schielyk in de klandisie raake by de Godvrugtige Liede, als zy hoorde, dat ik zo onbarmhartig uit myn gedoente en kostwinning door een Jonge Domine was gezet, en het Dorp had moete verlaate. Maar eer ik tot die groote resollusie koom wil ik eerst afwagte, of gy wat beter voor my weet, dat my lykent.
*****
De Denker verzoekt zyne Leezers dit Vertoog dubbel te koopen, en hetzelve ten platten Lande te verspreiden, om dat 'er veele Dorpen in ons Land zyn, daar zulke Jan Ritten woonen, die veel nadeel doen, en zulke braave Jonge Domine's, welke toonen te weeten, wat orde is, niet aantreffen. Zo dra een van dat Volkje zyn Wagen en Paarden verkoopen wil, verzoeken wy, dat men aanstonds de koop toeslaa, al is hy wat hoog. En die van de Sondags reizigers de eerste is om voortaan thuis te blyven; zal de Denker met een byzonder Vertoog, ten zynen lof, op de eerste aanmaaning, vereeren, en deszelfs braafheid voor alle onze Landgenooten verheffen.
|
|