| |
| |
| |
Den Denker.
No. 439. Den 27 May 1771.
[Aanmerkingen over de Vooruitzigten der Menschen.]
We are apt to fancy that we shall be happy and satisfied, if we possess ourselves of such and such particular enjoyments; but either by reason of their emptiness, or the natural inquietude of the mind, we have no sooner gained one point, but we exend our hopes to another. We still find new inviting scenes and landskips lying behind those with at a distance terminated our vieus.
Engelsche Spectator.
Ik had my geduurende eenige weken gestreeld met het zoet vooruitzigt, om na de nu verlopene Pinksterdagen mynen waarden ouden vriend, wonende te ..., met wien ik in myne Jeugd en rypere Jaren eene opregte vriendschap had gehouden, en welke zedert eenige Jaren van my was afgescheiden, dewyl hy elders eene bediening hadt gekregen, te bezoeken. Ik had alle myne zaken reeds zodanig geschikt, dat ik omtrent veertien dagen by mynen vriend dagt te kunnen blyven; wanneer ik twee dagen voor myn bestemd vertrek eenen brief van zyn overlyden ontving.
De Fees dagen verlopen zynde, en my weder aan myn gewoon werk zullende begeven, overdagt ik, hoe ik thans door het afsterven van mynen vriend t'huis moest blyven, met droefheid over zynen dood beladen, daar ik integendeel my met de
| |
| |
zoete hoop gevleid had van hem te bezoeken, en in deszelfs byzyn eenigen tyd met vermaak te slyten. -Ach! riep ik uit, hoe zyn de vooruitzigten, welke ik, en veele anderen met my, ons voorgesteld hadden, niet in rook vergaan. - Deze gedagten gaven my aanleiding tot het maken van de volgende aanmerkingen, welke ik mynen Lezeren in dit Vertoog zal mededelen.
Het is het menschdom eigen, zig nimmer by het tegenwoordige te bepalen en daar mede te vergenoegen, maar altoos op het toekomende te zien. - Onze gedagten, onze begeerten, onze hoop zyn altoos op het toekomende gevestigd. Indien iemand van deze vooruitzigten een betamelyk en behoorlyk gebruik maakt, zyn dezelve niet alleen nuttig en noodzakelyk voor hem, maar zy leveren zelfs een volledig bewys uit van de Goedertierenheid en Wysheid van het Opperwezen, het welk onze ziel met die gesteldheid heeft begaafd. Niets is hier op aarde volmaakt. - De allergelukkigste staat is niet van alle rampen vry. - Het verdriet huisvest even zo wel in de trotse paleizen, als in de lage hutten. - In het toekomende alleen kunnen wy ons eenen volmaakten gelukstaat schetzen en verbeelden; alle rampen kunnen wy in onze verbeelding daar uit weg ruimen en van afweren, en alles, 't geen ons eenigzins gelukkig kan maken, kunnen wy daar als in een middelpunt te zamen brengen.
Nimmer zyn wy met het tegenwoordige vergenoegd, altyd ontbreekt 'er wat aan. Ja, dikwerf worden wy zodanig met rampen overladen, dat wy als onder dezelve begraven worden, en daar onder noodzakelyk door hartenwee en verdriet zouden moeten bezwyken en verstikken, zo niet de uit- | |
| |
zigten op het toekomende en de daaruit voortspruitende hoop van verlossing ons vertrooste, opbeurde en ondersteunde. Die vooruitzigen tonen ons door den diksten drom van elenden alle de mogelyke wyzen van uitkomst; die, welke ons het meest aannemelyk voorkomen, grypen wy aan, en blyven aan dezelve vastgehegt, even als een Schip aan zyn anker tot dat de opstekende storm ons daarvan afwerpt. - Gelyk de hoop van behoud de Zeelieden in de uiterste gevaren niet begeeft, tot op het ogenblik, dat zy door de zee worden ingezwolgen, alzo zien wy altoos nog eenige uitkomsten in onze elende, tot dat de dood daarvan een einde maakt. Wanneer wy ons in onze rampen eenen weg van uitkomst hebben voorgesteld, zoeken wy in onze verbeelding alle de hinderpalen, welke ons daarin voorkomen, te ruimen, en wy kunnen ons zeils het ogenblik van dien te bereiken reeds voor ogen stellen. Van uur tot uur, van dag tot dag en van jaar tot jaar stellen wy ons voor, onze begeerten te zullen zien vervuld. Dien, welke in de duisterste gevangenis is opgesloten, begeest de hoop van uitkomst niet. - Die zoete dwalingen doen hem zyne banden verbroken zien, en de deuren van zyne gevangenis geöpend - Deze verbeelding troost hem en verschaft hem aangename denkbeelden; niettegenstaande de akelige kerker hem geen andere dan angstvallige en droevige gedagten kan inboezemen. Wie dan kan de nuttigheid en noodzakelykheid van deze onuitputb're bron, door de opperste Wysheid in onze ziel gelegd, lochenen? Ik spreek hier alleen van de voor uitzigten op het toekomende in dit leven, en niet van die voordeelen op het toekomende leven,
| |
| |
welke voor een regt geäard Kristen zo troostryk zyn en hem alle rampen in dit leven met geduld en onderwerping doen verdragen. - Laat ik weder tot de zaak komen.
Deze nuttigheid van de vooruitzigten op het toekomende heeft plaats, (gelyk ik in het begin heb aangemerkt) wanneer men van dezelve een behoorlyk en betamelyk gebruik maakt. Maar, helaas! het menschdom maakt daar te dikwerf een misbruik van, en bederft daar door de beste zaken, vergiftigt de allerzoetste en verandert de vreugde in verdriet. - Wy zien op het toekomende alleen om daar rampen in te zoeken. - Eene gestadige ongerustheid en onvergenoegdheid is daar de vrugt van. Een Gierigaard overladen met schatten, welke, door dezelven, in het bezorgen van zig zelven en zynen evenmensch, ten nutte te besteden, een vrolyk en vergenoegd leven zoude kunnen leiden, is steeds in het midden van zynen rykdom ongerust. - In het toekomende ziende, omhelst hy alleen die denkbeelden, welke hem nadelig zyn. - Dezelven tonen hem al die mogelyke wyzen, op welke hy zyne schatten kan kwyt raken, en dus is hy altyd in vrees van te kort te komen. - Bankeroeten, Dieven, Brand en diergelyke denkbeelden verzellen hem altoos. Een nydig mensch heeft geen gerust uur. - Hy verbeelt zig altoos zynen evenmensch boven hem verheven. - Gestadig zyn hem die wegen voor ogen, waar door iemand gelukkig kan worden, en hem dunkt, dat zyn evenmensch die reeds inslaat.
Dubbel zyn derhalven die geenen te beklagen, welke van deze hemelgaaf, die hun zo nuttig zyn kan, een misbruik maken, door in het toekomende niets dan nieuwe rampen en onoverwinnelyke zwarigheden te zoeken. - Hunne verbeelding schept
| |
| |
telkens nieuwe afschuwelyke harsenschimmen, welke de ziel pynigen en doorknagen Een Koopman, die Schepen op zee heeft, en niet anders beschouwt als alle die wederwaardigheden en gevaren, welke den Zeevarenden gedurig omringen, leeft in eene gedurige zorg en benauwdheid, welke hem niet toelaten om de zoetigheden van dit leven te smaken. Maar hy, die altoos ziet op de winsten, welke de zeevaart den Koopman aanbrengt, en zig verbeelt, dat zyn schip, met eene ryke vragt beladen, reeds de have inloopt, maakt zig dit denkbeeld zo eigen, dat alle de gevaren, welke het Schip nog moet uitstaan verdwynen, en hy leeft dus gerust en vergenoegd. Maar, hoe weinig menschen zal men vinden, welke in staat zyn, om hunne verbeelding van het toekomende dus te bestieren?
De Engelsche Spectator merkt hier omtrent aan: ‘dat de vrees voor het toekomende onzen aart zo eigen is, dat, indien men op het einde van ons leven alle onze zorgen, ongerustheden en angstvalligheden optelde, wy bevinden zouden, dat wy'er meer uitgestaan hebben wegens gevreesde kwalen, welke ons noit overgekomen zyn, dan door het gevoelen van kwalen, die wy inderdaad uitgestaan hebben. Men kan hier byvoegen (zegt hy) dat de meeste kwalen welke ons overkomen van verre, verschrikkelyker zyn, dan van naby.’ Men zoude hier kunnen aanmerken, dat 'er doorgaans twee of drie zwarigheden zyn, voor welke wy het meeste vrezen en welke in rang aan elkander ondergeschikt zyn. - Zo dra de eerste zwarigheid, dat is die, voor welke wy de sterkste vrees hadden, verdwenen is, wordt dezelve door de tweede opgevolgd, de derde neemt de twee- | |
| |
de plaats in, en deze derde plaats wordt door eene nieuwe zwarigheid vervuld, welke onze verbeelding vormt.
Het toekomende en tegenwoordige kan men vergelyken by die moerassige plaatsen, waar over men lugtig en schielyk moet lopen zonder lang stil te staan, indien men niet in dezelve wil zakken en beslykt worden. Laten wy ons hier in verstandig gedragen en alleen de bloemen van hoop plukken, welke op deze plaats groeien, maar laat ons niet te vergeefsch tragten hier op eenig vast gebouw te stellen, dewyl wy zulks vrugteloos zouden ondernemen; en indien wy 'er een op gebouwd hadden zoude het vroeg of laat op ons hooft ter neder storten.
Om dan een regt en en nuttig gebruik te maken van de eigenschap van onze verbeelding om tot in het toekomende door te dringen, moeten wy alle mogelyke middelen in het werk stellen. Vooral moeten wy ons met de aangename voorwerpen, welke wy in het toekomende beschouwen, bezig houden, ten einde onze gedagten van de tegenheden welke wy in het tegenwoordige ontmoeten aftetrekken, en om dus de bitterheden in het tegenwoordige met de zoetigheden van het toekomende te matigen en te verzagten. Maar wy moeten van de andere zyde wederom zorg dragen, dat wy onze begeerten aan het toekomende niet al te vast hegten, zodanig, dat wy neerslagtig en droefgeestig zouden worden, indien by de uitkomst die vleiende hoop niet in alle delen werdt vervuld en onze vooruitzigten voldaan. - Wy hebben geene genoegzame reden, om ons te beklagen over het verlies van de goederen, welke wy nimmer bezeten en in welkers bezitting wy ons reeds op een aangename wyze zo lang verheugd heb- | |
| |
ben. Het is doorgaans dat wy alle zaken hoger schatten en derzelver bezit met veel meer genoegen beschouwen, zo lang wy daar naar verlangen en die niet bezitten, dan wanneer wy dezelve bekomen hebben. - Dus kan men zeggen dat de denkbeelden van het toekomende alleen geschikt zyn om onze zinnen te strelen. - Zy hebben aan hun voornaam oogmerk voldaan, wanneer zy ons in het tegenwoordige hebben gestreeld, gevleid en opgebeurd in het midden van eene meenigte rampen en kwalen, waar onder wy als begraven waren, en zonder derzelver bystand zouden hebben moeten bezwyken. Wy zien dagelyks dat de tydelyke goederen, hoe vast wy ook dezelve denken te bezitten, ons ontgaan, en dus behoeven wy ons niet te verwonderen, dat wy altoos niet kunnen verkrygen de bezitting van die goederen, welke wy maar in het verschiet zien en nog najagen.
Wanneer onze verbeelding zig in het toekomende vestigt op nare en angstvallige denkbeelden, moeten wy dezelve tragten tegen te gaan, daar van af te trekken en weder te brengen tot die blymoedige, troostryke en aanlokkelyke denkbeelden, welke ons het toekomende op eene gelyke wyze verschaft. - Hier toe moet men alle mogelyke middelen in het werk stellen. - Voor al moet men tragten het tegenwoordige met een onverschillig oog aan te zien. - Hoe minder wy het bezit van het zelve schatten, hoe minder wy voor deszelfs verlies zullen bevreesd zyn. - Dan zullen ons die wyzen, waarop wy het zelve zouden kunnen verliezen, en welke wy ons in het toekomende kunnen verbeelden, minder aandoen en meer vryheid overlaten, om ons by de aangename verbeeldingen van het toekomen- | |
| |
de te bepalen. Ik zal dit met voorbeelden ophelderen. Een Staarsdienaar die zynen post als eenen last aanmerkt en dien allen blyft bekleden, om zyne verdiensten ten nutte van zyn land te besteden, zal die middelen, welken hem uit dien post kunnen stoten, met een onverschillig oog aanzien. Maar hy, welke dien stant uit eigen voordeel of uit hoogmoed bekleedt, ontrust zynen geest dag en nagt om al het geen hem zynen post en aanzien kan doen verliezen, uit den weg te ruimen. Een vriendelyke lag van zynen Vorst aan iemand welke by hem verdagt is van tegen hem te zyn, baart hem duizend kwellingen. - Een Edelman, die een' Burger en Ambachtsman als zynen broeder en evenmensch aanziet, hun op die wyze bejegent en in alles eene ware edele ziel toont, zal nimmer zo sterk aangedaan worden door de denkbeelden van die mogelyke wyze waar door hy tot eenen lagen stand zoude kunnen gebragt worden, als hy die trots op Titelen door de dapperheid zyner voor-ouderen verkreegen en schatten door hunnen yver gewonnen, burgerlieden voor veragtelyke Schepzels en van eenen anderen klai dan hy zelf gevormd, aanziet. Door het redelyk bestieren onzer driften kunnen wy die einde het allerbest bereiken. - Daar toe moeten wy alle onze vermogens in het werk stellen. - Geen grooter drangreden kan ik hier toe bybrengen, dan dat het geluk en vergenoegen van ons leven, daar van afhangt.
|
|