De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 153]
| |
De Denker.
| |
[pagina 154]
| |
noegen, en dankbaarheid, getroffen, zo voor de eerste Oprigters dier Maatschappye, als voor de tegenwoordige Leden, welken, men zeide, een Ligham van byna bonderd Geleerden, behalven de Heerer Directeuren, uit te maaken. Daar de Eer myns Vaderlands, de bloei der Weetenschappen, en het algemeen welzyn myner Landsgenooten by my op hoogen prys staat, streelde het toch myn hart niet weinig, dat een klein aantal Heeren, die hier aan de hand sloegen, en zo weinig als anderen, groote gevolgen van hunne onderneeminge zich belooven konden, thans, voor zo verre zy noch in leven zyn, den hoogen top van luister, waar toe buiten hunne verwagting, de Maatschappye nu gereezen is uit zulke kleine beginzels, beschouwen, en verzekerd kunnen zyn, dat een zo hoog thans opgetrokken Werk, gebouwd op vaste gronden, geene instorting of verdwyning te vreeze heeft zo lang ons Vaderland zal staan, en Geleerdheid daarin geacht worden. De uitvoering van zulk eene onderneminge zou in een Koningryk, waar men Koninglyke aanmoedigingen, onderstand en belooningen ontvangt, voor geen agste Waereld wonder gehouden worden, gelyk uit de Koninglyke Societeiten van Parys, Londen, Berlin, Petersburg, Stokholm, en anderen blykt: doch dat dit in eene Republyk, waar men het gemel le mist, van den grond opgehaald, en tot zulk eene grootie gebragt wordt, zal altoos eene zaak byven van verwonderinge voor de laate Nakomelingen: men zal de verheven edelmoedigheid der Direkteuren, de zugt der Vaderlandsche Geleerden, den arbeid der eersten en de weetenschap der laatsten, den welver- | |
[pagina 155]
| |
dienden lof nagalmen, zo lang men weet waare verdiensten op hunnen prys te schatten. Haare onledigheid heeft men van den beginne der oprigtinge tot heden toe, op een doorluchtige wyze zien uitblinkenGa naar voetnoot(*). Vraagen van verschillenden aart, betrekking hebbende tot den staat en nut des Vaderlands, tot de Geneeskunde, tot de Wysbegeerte, tot 't welzyn der zamenlevinge, waar over zy den ministen lof niet verdient, tot de Natuurlyke Historie van Nederland, heeft zy van tyd tot tyd uitgeschreeven, en die naar den prys wilde dingen, en dien behaalden, met gouden en zilvere Medaillien beschonken, die in de Familien, waar onder zy berusten, tot eeuwigduurende gedenktekens van treflyk behaalden lof door de Voorouders, by de laate Afstammelingen zuilen blyven. Ons Vaderland, welk thans, in zo veele verschillende takken der Weetenschappen, het nutre dier uitgeschreeven en opgeloste Vraagen ondervindt, en met dankbaarheid erkent, eerbiedigt dan ook allen, die Leden van deeze doorluchtige Societeit zyn als Mannen aan welker kundigheid, yver en arbeid hetzelve hooge verpligtinge heeft. Men ziet met algemeene goedkeuringe, dat zy haare Vergadering onafgebrooken voortzet, en verwagt wederom, in de aantlaande groote Vergaderinge, eene Vraage beraamd te zien, die 's Vaderlands heil, of den bloei der Weetenschappen in kragt bedoelt. Men moet toestaan, dat de oprigting en in standhouding deezer Maatschappye ongelooflyk | |
[pagina 156]
| |
veel heeft toegebragt, en nog verder toebrengen zal tot het verwekken van meer lust in de Weetenschappen, en naaryver in onze Landsgenooten. De kleine onderneeming tot haare oprigting niet in duigen gespat zynde door den tyd, waarin men anders veele groote en loflyke bedryven ziet ten onder gaan; maar voortgezet tot eenen verbaazenden luister, heeft onze Landsgenooten algemeen aangespoord tot vlytiger behartigen der Letteren, en zelfs Uitlanders genoopt met hunne verkreegen kennis onze kundigheden te verryken. Veele Vreemden rekenen het zich tot eene eere te dingen naar de beloofde Medaillen, en hunne Naamen op de Lyst der Leden gesteld te zien. Eene nabuurige ProvitieGa naar voetnoot(*) is zelfs gaande geworden, door naaryver, om eene dergelyke Societeit op te rigten, en het haare toe te brengen tot vermeerdering der Weetenschappen. Zy heeft zelfs, zyn wy wel onderrigt, de Vriendschap en Correspondentie der Hollandsche verzogt, om met vereenigde kragten het groote doel des te beter te treffen. Eene min afgelegene StadGa naar voetnoot(†) heeft ook onlangs iets van dien aart ondernoomen, en schynt ook de sterker bevordering der Weetenschappen, uit vaste ondervinding geput, ter harte te neemen. Dan of 'er nu geene Societeiten te weinig, maar wel Academien te veel in Ons Land kunnen opgerigt worden. - Of drie Maatschappyen in zulk een klein Land, als het onze, niet te overtollig zyn. - En of drie den naaryver meer zullen aanspooren dan uitblusschen, gelyk sommigen | |
[pagina 157]
| |
deeze bedenkingen ter baane voeren, zyn zaaken, die onze aandagtige overweeging wel waardig zyn, maar thans, daar die reeds in trein zyn, onnut en ontydig geoordeeld kunnen worden: Wy laaten dan dit liefst aan den tyd over, die ons of onze Nakomelingen leeren zal, wat het beste hierin zy. Indien 'er onder de drie een stryd zy naar de vermaardheid, ben ik genegen, uit zekere gronden, misschien ook door eene soort van eigenliefde voor eene nabuurige Stad, te denken, dat de Haarlemsche niet licht het hoofd zal onder haalen. 't Is wenschelyk, nu 'er dat drietal is, dat elk om stryd zich zal beyveren om den prys, dien 't Gemeen heeft opgehangen voor den geenen, die den Vaderlande het nuttigste zy, en de beste Verhandelingen uitgeeve, te behaalen! Dan welke vraagen 'er reeds gedaan mogen zyn door de Hollandsche Maatschappye te Haarlem, door het Vlissingsche of Bataafsche Genootschap, of nog zullen gedaan worden: het is zeker, dat ze allen, hoe nuttig, niet naar elks smaak zyn. Sommigen wilden met deeze nog wat gewagt, en een andere liever eerder opgegeeven zien; of al schryft men de nuttigste uit, zy weeten 'er die, hoewel wat min noodzaakelyk, egter ook haare Verdiensten hebben, en waare voordeelen den Lande of der Weetenschappen aanbrengen. Diergelyke redeneringen onlangs in een Gezelschap van Geleerde en vermoogende Lieden gehoord hebbende, hebben my van belang gescheenen en zelfs nu gedrongen 'er by stil te staan. Ik wil gaarne toegeeven, dat het deezen Lieden niet ontbreekt aan kundigheden, om zeer nuttige vraagen aan 't | |
[pagina 158]
| |
algemeen te doen, en misschien zulken, die in de eerste Jaaren door de drie Societeiten niet voorgesteld en opgegeeven zullen worden: dan ik begryp tevens, dat zulke en andere Lieden de minste verlegenheid geen uur behoeven te houden: Ook zy kunnen zeer vaardig hunnen zin krygen, zo zy willen. Zy volgen hier in het pryselyke voorbeld, dat in Frankryk plaats heeft. Men zende, gelyk daar, de vraag, die men gaarne ten eersten opgelost zou zien, aan de Hollandsche Maatschappye te Haarlem ter uitschryvinge, met 30 of meer Ducaaten, aan den geenen te geeven die, haares oordeels, de beste oplossinge daar op schryven zal, en ik verbeure 'er al wat men wil onder, zo de gemelde Maatschappye niet aanstonds vaardig is, het verzoek myner Amsterdammers te voldoen, en de opgegeeve vraag als eene Extraordinaire, in haare aanstaande groote Vergaderinge, ter beantwoordinge, uit te schryven. Dus is de weg gebaand om zyn oogmerk te bereiken: en het geen hen hier toe moet aanmoedigen is, dat dertig of vyftig Ducaaten zelfs niet ligt zullen opweegen tegen het genoegen, 't geen men inwendig, op zulk een edelmoedige daad, ter aankweeking der Weetenschappen zal gevoelen, en vooral niet tegen de Eer die men daar door by het geheele Vaderland behaalen zal. Ik schryf dit aan Lieden die ik weet zo veei vermoogen te bezitten, dat zulk eene uitgaaf voor hun zo veel zy, als een driegulden voor my. By deeze gelegenheid heb ik nog eene andere aanmerking te maaken. Sedert lang is het my zeer vreemd voorgekomen, dat nog niemand, zo veel ik weet, van onze edelmoedige Vaderlanderen in den zin gekomen is, aanzienlyke geschenken of legaaten aan onze Hollandsche Maat- | |
[pagina 159]
| |
chappye te zenden of te bespreeken. 'Er is geen eene Stad, of men vindt 'er, die Godshuizen en andere pryswaardige Gestichten gebouwd of met giften verrykt hebben: sommige Diaconiën zyn ryker geworden, dan ze naar oogenschyn ooit zullen noodig hebben: eene Vrouw van Renswoude heeft haaren naam door drie Gestigten voor arme Jongelingen vereeuwigd: byzondere Persoonen hebben in vreemde Landen hunne Societei en rykelyk bedagt: in ons Land zelve heeft men kostbaare Bibliotheeken aan onze Academien vermaakt; maar niemand heeft in tusschen aan onze loflyke Maatschappye te Haarlem gedagt. Hoe ryk of hoe arm zy is, is my geheel onbekend, en doet hier niets ter zaake. Zy staat, en zy kan staan, gelyk blykt, op zich zelve. Dan ik houde vast, dat zy meer zou kunnen doen in de uitvoeringe haarer groote oogmerken, indien zy sterker ondersteund werdt. Wie is 'er, die dit ontkennen zal? - En zyn haare onkosten, die zy moet doen, gelyk men my verzekerd heeft, groot, van welken ik sommigen niet ken, veel min myne Landsgenoten; waar aan hapert het dan, dat wy hier in niet voorzien? willen wy hier eenige karigheid vertoonen, daar wy niet gewoon zyn die te laaten zien in eene zaak, welker nuttigheid ons beweezen is? of heeft men, gelyk ik liever denke, hier op nooit gedagt? - Is dat zo, men laate dan geene schatten na, aan zulke, die schatten reeds bezitten, of men bespreeke tevens een sommetje voor deeze, en wil men ruimer handelen ook voor de andere Societeiten. Men weete ook, dat het geeven terwyl men by levenden lyve is, oneindig aangenaamer is, dan in een geheim en verborgen Testament, dat zon nog maan ziet, een stuiver | |
[pagina 160]
| |
ter uitdeelinge te bestemmen, voor eenen tyd, wanneer men op aarde geen vermaak van goede Werken meer hebben zal; de bedoelde Lieden, ryk in vernust en vermogen, weeten dan hoe zy eenen loflyken naam, ook in deezen, op aarde kunnen nalaaren, de Weetenschappen sterker doen bloeien, en het vermaak genieten van voor 't Vaderland geleeft te hebben, wanneer men in het zelve zal gestorven zyn.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar. Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot. Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|