| |
| |
| |
De Denker.
No. 437. Den 13 May 1771.
[Over de Oordeelkunde, byzonder omtrent Boeken.]
Vir bonus & prudens versus reprehendet inertes:
Culpabit duros: incomptis allinet atrum
Transverso calamo signum: ambitiosa recidet
Ornamenta: parum claris lucem dare coget:
Arguet ambigue dictum: mutanda notabit:
Horatius.
By het lezen van de Memorien van Consideratien van eenige Kooplieden in Boeken, zo van Amsterdam als Leiden, op zeker Placcaat, by den Hove van Holland geconcipieerd, en aan hun Edele Groot Mogende de Staten van Holland overgegeven, om het drukken van alle Godslasterlyke en schadelyke boeken en geschriften voor te komen, en ten dien einde Keurmeesters van boeken aan te stellen, viel my in gedagten, of het wel zo moeilyk zoude zyn om zodanige Keurmeesters in ons Land te vinden, als by die Memorie wordt ondersteld. - Het zoude zekerlyk in vorige tyden zeer moeilyk en byna onmogelyk zyn geweest, lieden te vinden, welke met zo eene algemeene geleerdheid en ervarenheid in alle faculteiten en talen waren begaafd, en
| |
| |
welke, van alle menschelyke zwakheden ontbloot, geheel en al onzydig waren, en dus in een woord alle die vereischtens bezaten, om alle boeken, in wat voor taal, van wat natuur en hoe genaamd, te kunnen toetsen en op hunne regte waarde te schatten. - Tot getuigenis kan ik aanhalen die beoordeling van boeken, welke in ons Vaderland, Frankryk, Engeland en andere Landen, zelfs uit de Genootschappen van door hunne kundigheden beroemde lieden van tyd tot tyd zyn voortgekomen, en nog voortkomen. - Geen dezer werken is vry van misslagen, 't zy door onkunde, onoplettenheid, vooroordelen of partyschappen begaan.
Desniettegenstaande vindt men in ons Land lieden, schoon by de Geleerde Waereld niet bekend, welke ik vertrouw, dat volkomen in staat zouden zyn, om als Keurmeesters van alle uitkomende boeken te worden gebruikt. Ik bedoel hier die lieden, welkers scherpziende Vernuft en doordringend oordeel zo ver gaan, dat zy de boeken beoordeelen, zonder die ooit te hebben gelezen, en welke dus alleen uit den Titel van een boek kunnen weten, of het zodanige leerstukken bevat, welke de grondbeginzelen van Godsvrugt, Zedekunde, en de Burgerlyke Maatschappye vast stellen of ondermynen. Deze Keurmeesters zouden nog te meer boven alle andere moeten geschat worden, voor eerst, om dat zy zonder zich te vermoeijen, ieder voor hun hoofd meer werk af zoude kunnen doen dan andere tien, en ten tweede, om dat dan de Godslasterlyke of andere nadelige boeken in het geheel door niemand zoude behoeven gelezen te worden, daar het te vrezen is, dat andere Keurmeesters, welke die moeten lezen, daar door zelfs besmet zouden worden. - Alle de Werken van Vol- | |
| |
taire en Rousseau zyn in ons Land geschuuwd als de pest en reeds ten vure veroordeeld by die genen, welke dezelve noit ingezien of doorbladerd hebben; maar meest alle, die dezelve met aandagt hebben gelezen, zuigen het een of ander van hunne Leer in. - Ik ben zelf eens in een gezelschap geweest, alwaar iemand Voltaire een' goed Poëet en Rousseau een' mannelyken schryver durfde noemen. - Het ging zo ver, dat een ander staande hieldt en wilde bewyzen, dat Spinosa, een eerlyk man was geweest. Deze boeken moesten noit gelezen worden, maar men moest dezelve op den bloten naam alleen slegts veroordelen met te roepen, Verbranden! Verbranden! even gelyk Vargas de ketters half slapende vonnisde met te roepen ad patibulum! ad patibulum! Hadden 'er diergelyke Keurmeesters over twee of drie jaren in ons Land geweest, 'er zoude zo veel schryven tegen den Belisarius van den Heere Marmontel niet nodig geweest zyn, waar mede de Geleerde Waereld zig nu heeft moeten bezig houden, en wie weet of men veele van myne Landsgenoten welke den Belisarius gelezen hebben nog wel zal kunnen overtuigen, dat Socrates en alle die Heidensche Filosoofen slegt volk was. Men zoude dat schadelyk boek uit ons Land hebben geweerd, zo dra de Keurmeesters den Titel maar zouden hebben gezien of gehoord. - Maar wat voordeel zouden deze Keurmeesters niet aan de Orthodoxie toe brengen. De orthodoxe Leken zouden gerust alle gedrukte boeken mogen kopen, verzekerd zynde dat 'er niets strydende tegens de Orthodoxie in gevonden zonde worden. Ik weet van mynen vriend den Boekverkoper A.... te H......
| |
| |
dat hy aan alle Orthodoxen ieder een exemplaar van zeker werk by hem gedrukt heeft verkogt alleen om dat onder de Approbatores een Orthodox Leeraar was geweest; want de meesten kenden den Titel nog niet, en vroegen maar na het nieuw boek door Dnus... geapprobeerd. - Om het minste gryntje Hetrodoxie zouden de werken van onze voornaamste Hoogleeraars ten vure worden gedoemd. Hiet uit meen ik dat gemaklyk is op te maken het gewigt van de Consideratie van de Boekverkopers wegens het aanstellen van Keurmeesters van boeken.
Buiten en behalven deze soort van Kritiken in ons Land, is 'er nog een tweede soort, welkers oordeel over de nieuwe uitgekomene boeken van de gesteldheid van hunne maag afhangt, en deze zouden tot den post van Keurmeesters zeer wel dienen, indien zy altyd op eene zekere hoogte van honger konden gehouden worden; want een te groote honger zoude de waardije der boeken doen ryzen, en eene volle verzadiging die doen dalen. Een derde soort van Kritiken zoude men hier toe ook kunnen gebruiken, indien men de nodige voorzorg in het werk stelde. - Ik meen die, welke in alle werken feilen en misslagen vinden, maar men zoude deze vooraf by eene acte moeten toestaan, dat zy onder de Geleerden behoren, en dat zy de feilen, welke zy in eens anders werk vinden, zelven kunnen verbeteren.
Ik zal myne Lezeren alhier eene Fabel mededelen over den oorsprong van de Oordeelkunde (over de Schryveren) welke ik in het Fransch gelezen heb.
| |
| |
* * *
De Oordeelkunde, wier regt zig ieder thans aanmatigt, is de oudste Dogter van den Arbeid en de Waarheid. Nauwlyks was zy geboren of werdt aan de zorg der Geregtigheid toevertrouwd, dewelke haar in het Paleis van de Wysheid opvoedde. Hare ongemene begaafdheden bragten haar ras in aanzien by de Hemelingen. Men stelde haar onder het opzicht van de Verbeelding, en zy moest de maat slaan in het Choor der Zanggodinnen, zo dikwerf dezen voor den throon van Jupiter moesten zingen. Wanneer de Zangodinnen voornamen deze Waereld te bezoeken, ging de Oordeelkunde met hun op reis. Hare geboorte plaats verlatende werdt zy door Geregtigheid beschonken met eenen Scepter, welken zy in hare regterhand dragen moest, en van welken het een einde in ambrosyn was gedoopt, versiert met gouden bladeren, onverwelkb're bloemen en Laurier. Het ander einde met water uit de revier der Vergetelheid bevogtigd, was omwonden met slaap bloemen en Cypressebladeren. In de linkerhand had zy eene Onuitbluschb're Fakkel, door den Arbeid gemaakt en door de Waarheid ontstoken. Deze Fakkel verspreide haar ligt zodanig op ieder voorwerp dat men het zelve, hoedanig ook voor het gemeene oog vermomd, in zyne natuurlyke gedaante zag. Al wat de kunst omwonden en de dwaasheid verward hadt, zag men by het ligt van deze fakkel in deszelfs ouderscheidene deelen en eerste eenvouwigheid. De glans van die fakkel spoorde de valsche redeneringen door de verscheide doolhoven op, en ontdekte de daaruit voortkomende ongerymtheden in hare verborgenste schuilhoeken. Zy drong door die versierselen heen, dewelke de re- | |
| |
deneerkunde, helaas! al te dikwerf, aan het gebrekkigge verkoopt; en toonde ten duidelyksten de ongeschiktheid van alle de deelen, hoe kunstig ook dezelve bedekt waren.
Dus voorzien met alles, was nodig was, om haren post te bekleden, daalde de Oordeelkunde op de aarde, ten einde van naby te kunnen doorzien de werken van die genen, welke zig aan de Zanggodinnen toewyden, en dezelve onderzoekende by het helder ligt van de fakkel van de Waarheid, raakte zy met het eind van haren Scepter, met Laurier omwonden, die genen aan, in welke de regels van de kunst van wel te schryven nauwkeurig waren in agt genomen, en beval dezelve der onsterfelykheid.
Het gebeurde ondertusschen dikwerf, dat men in de werken, welke aan haar ter toetze werden overgegeven, op de eene of andere wyze hadt getragt schyn voor waarheid te doen doorgaan, dat 'er valsche kleuren op het een of ander gedeelte waren gelegt, dat 'er gene evenredigheid was tusschen de uitdrukkingen en de gevoelens, dat 'er eene ongelykheid gevonden werdt tusschen de denkbeelden en dien, van wien zy voortkwamen, of wel dat de t'zaamgevoegde niet overeenstemden, of wel eindelyk dat zommigen geen ander gebruik hadden, dan om aan het geheel eenig voorkomen mede te delen, zonder het in het minste schoner, zakelyker en nuttiger te maken. Overal, waar de Oordeelkunde deze misslagen ontdekte (en derzelver ontdekking miste haar niet in die werken, in welke zy waren) weigerde zy de aanraking, welke de onsterflykheid te weeg bragt; en op die genen, in welken die feilen in menigte en tastbaar waren, deedt zy, door het omkeren van haren Scepter, slaap bloemen vallen met Cypressebladeren en ee- | |
| |
nige droppels uit de rivier der vergetelheid Lethe, noodlottige droppels! dewelke ten eersten aan het werk begonden te knagen, tot dat het zelve geheel en al verteerd was.
Het gebeurde dikwils, dat de werken, welke men haar bragt, aan het ligt van de fakkel der Waarheid bloot gesteld zynde, zo eene evenredigheid van schoonheden en gebreken vertoonden, dat de Scepter in de hand van de Oordeelkunde wankelde, onzeker zynde of zy gebruik moest maken van het water der vergetelheid of van den ambrozyn. Eindelyk werdt het getal dezer werken zo groot, dat de Oordeelkunde vermoeid van te oordelen over zodanige twyffelagtige gevallen, en vrezende geen behoorlyk gebruik te zullen maken van den Scepter der Geregtigheid, de zorg van diergelyke gevallen te beoordeelen aan den Tyd overliet.
De Procedures van den Tyd, schoon zeer langzaam, waren op eenige weinige eigenzinnigheden na, overeenkomstig de Geregtigheid, en verscheidene zagen onder zyn zeissen hunne werken vergaan, wanneer zy, staat makende op zyne korte toegevenheid, zig reeds vleiden met de zoete hoop, dat hy die tot het nageslagt zoude overbrengen. Het is der opmerking waardig, dat eenigen van die langzaam, van tyd tot tyd, verdwenen, en anderen met eenen slag voor altoos werden geveld.
De Oordeelkunde hare ogen lang op den Tyd gevestigd hebbende gehad, was eindelyk zo voldaan over zyn gedrag, dat zy met Astrea hare beschermster de Aarde verliet, latende dezelve geheel en al ten proeie aan het vooroordeel en den kwaden smaak, het eensgezind zynde met het bedrog en Arglistigheid; zy vernoegde zig naderhand met haren invloed uittestorten op enige uitgekorene gees- | |
| |
ten, dewelke de wetenschap en de deugd bekwaam hadden gemaakt, tot het ontvangen van dien.
Voor haar vertrek verbryzelde zy haren Scepter, welkers stukken, die in ambrozyn waren gedoopt, door de Vleiery werden opgeraapt. De Kwaadaardigheid verzamelde in der haast die, welke met het water der rivier Lethe waren besmet.
De voorstanders van de Vleiery, aan wien zy de stukken van den Scepter, welke aan haar te beurt waren gevallen, hadt geschonken, vernoegde zig, zonder gebruik te maken van de fakkel der Waarheid, alles daar mede aanteraken, het geen hun door de Magt en het Eigenbelang wierd aangeboden. Maar de Rasernyen gaven aan de navolgers van de Kwaadaardigheid eene fakkel, die gelyk aan het onderaardsche ligt, haren glans niet verspreidt dan over de gebreken.
De Slaven van de Vleiery en Kwaadaardigheid op deze wyze uitgedoscht, namen op bevel van hunne Meestressen de reis aan, of om de werken der onsterffelykheid toe te weijen, of tot de vergetelheid te veroordeelen. Maar dewyl de kragt van den Scepter vervlogen is, stoort de Tyd 'er zig niet aan, en spreekt op zyn gemak de Vonnissen der Werken uit, als het hem goeddunkt.
D.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|