| |
| |
| |
De Denker.
No. 434. Den 22 April 1771.
[Onderzoek of de Zeden erger zyn dan voorheen.]
AEtas parentum, pejor avis, tulit
Nos nequiores, mox daturos
Horatius.
Zo menigmalen men zich in het Gezelschap van bedaagde Lieden bevindt, hoort men gestandige klagten over de Verbastering van Zeden, zo dat wie eenigzins ligtgeloovig ernstige overweging te nemen, zeer gemakkelyk zou kunnen verleid, en in dien waan gebragt worden, om te denken, dat onze Voorouders veel Zediger, Opregter, Deugdzamer, en van eene veel ingetogener Levenswyze en Zediger Gedrag, dan wy, geweest waren. Doch hoe vele gebreken ik ook in de Menschen van onzen tyd aantreffe; hoe vele Ondaden ik dagelyks in de handelingen der Stervelingen ontmoete, heb ik tot nog toe nimmer van my zelven kunnen verkrygen, om te gelooven, dat wy zo ver- | |
| |
re ontaard zouden zyn van onze Voorvaderen, zo overgegeven aan de Ondeugden, zo verslaafd aan onze verdorven' en kwade begeerlykheden, dat daar de Deugd in hare volmaaktheid by hen te vinden was geweest, dezelven by ons ten eenemaal onbekend zou zyn. - Immers waar in tog hebben onze Voorvaders ons overtroffen? Leefden zy zuiniger, minder pragtig, waren zy Godvrugtiger, Zediger, of ingetogener dan wy? Dit zal wel eene nadere, eene oplettener overweging waardig zyn, dewyl deze tog de voornaamste Stukken zyn, waar in men zegt, dat wy zo zeer van hun ontaarden. - Dan laten wy met ter zyde legging van alle vooroordeelen, eens beschouwen, of zulks volstrekt met de waarheid instemt. -
Ik heb alle agting voor de Deugdzamen onder onze Voorouderen, die men billyk vorderen mag: Doch men neme my niet kwalyk, dat ik zo min hunne gebreken kan vryspreken, als de Ondeugden onzer Medeburgeren goed verklaren. Wat hunne Zuinigheid betreft, zeker is het dat zy niet zo groote verteringen maakten, als wy doen - Dan het valt niet zwaar, de reden daar van te kunnen ontdekken. Hoe onbedenkelyk zyn niet de tyden veranderd; alles was toen voor een veel minder prys te bekomen; alles wat tot Levens onderhoud vereischt werdt was voor ongelyk veel minder Geld te bekomen, dan in onze dagen, terwyl hunne winsten ook veel geringer waren dan de onze; hier naar schikten zy nu, en dat moesten zy noodzakelyk doen, hunne vertering, zo dat deze beantwoorden aan bunne inkomsten: Maar kon men nu in hunne dagen zo veel voor een Schelling koopen, als wy in onze voor een Daalder, wie zal dan durven ontkennen; dat zy ons verre in overdaad overtroffen hebben, indien hunne vertering de onze op de helft evenaarde,- Beschouwt men de belooningen, welke in vroegere tyden bepaald zyn voor Leeraren en Meesteren, men kan niet onbillyk genoeg zyn om te moeten betuigen, dat dezen naar den tyd, waar in zy bepaald wer- | |
| |
den zeer geschikt zyn geweest. Men kon 'er toen als een fatzoendelyk man van leeven, een talryk huisgezin op onderhouden, en zyne kinders in den zelfden staat en rang stellen als die hunner ouderen was; Daar het in onze dagen voor Leeraars en Meesters, indien zy buiten hunne inkomsten, geene andere goederen bezitten, niet meêr mogelyk is, zy mogen zo spaarzaam leeven als zy willen, om van de inkomsten hunner Ampten te kunnen bestaan. -
Wat de Pragt aanbelangt, waar van men zo zeer beschuldigd, ik vinde niet, dat dezelve in hogeren top gestegen is, dan zy voorheên was, dit toonen ons de pragtige gebouwen genoeg, welke door hen gestigt zyn, en wier overblyfzels wy hier en elders aantreffen. - In onze Kleederen zyn wy inderdaad ook niet weidscher, dan zy geweest zyn, alleen verscheelt de Stof en de snede daar van: terwyl de Stoffen welke zy tot dekking hunner leden, tot Kleeding, en tot Sieraad gebruikten, naar den rykdom van dien tyd, veel kostelyker, en van ongelyk veel meer waarde zyn geweest, dan die, welke wy gebruiken.
Onze Maaltyden, die wy aanregten zyn voorwaar niet overdadiger dan de hunne, alleen kan men 'er van zeggen, dat zy in prys verschelen, en de reden hier van is wederom dat het Geld by ons overtolliger, en minder in waarde is, dan het in vroegere tyden was. - Onze Bruiloften, Kraambezoeken, Bly- en Doodmalen zouden de Ouden zelfs moeten bekennen, dat minder pragtig zyn, dan de hunne; welke zo overdadig waren, dat men door Wetten dezelve moest stuiten. -
Men beschuldigt ons, dat wy groote Wyndrinkers zyn: Doch gaan wy eens een weinig te rug, dan zal men bevinden dat zulks te onrecht ons opgelegd wordt, en vergelyken wy vroegere met onze tyden, men zal ras een merkelyk onderscheid bespeuren tusschen ons gedrag, en dat onzer Voorvaderen, en deze verandering is zeker niet ten onzen nadeele. Waar wordt men thans van eenig fatzoendelyk mensch
| |
| |
meêr Wyn opgedrongen, dan men lust? - Die dat doen willen, bestempeld men ras met den hatelyken naam van Ligtmissen. De pokalen, en groote Drinkglazen, die Verdervers van 's Menschen Leven en gezondheid, die in vroegere tyden altoos de Tafels moesten versieren, zyn van de meesten geheel verbannen; men lust dien gemeten Wyn niet meêr, die een Mensch wel haast in het redenlooste dier herschept. Wie in onmatig Wyn zuipen thans boven anderen wil uitmunten, word van ieder fatzoendelyk Man voor een Ligtmis gehouden, veragt, en men mydt zynen omgang. -
Dan men zegt mogelyk, wat is de Wyn thans gemeender, dan by onze Voorvaders, elk moet thans Wyn drinken; daar men het toen met een glas Bier kon stellen, waar men zo vergenoegd meê was, als thans met een Fles Wyn: 'T is waar velen onzer Voorouderen hielden het met een goed glas oud Bier: Maar zy rekten hunne byeenkomsten nog langer, dan wy de onzen, en gaven malkanderen in dezelve zo goed een roes als wy in onze Wyngezelschappen 't ooit hebben durven denken. - Ik durf niet zeggen, dat de Dronkenschap van onder ons verbannen is; doch waar vindt men dezelve zo groot als by onze Voorouders? Ik geloof niet, dat 'er iemand gevonden wordt, die van gevoelen is, dat men door wetten daar tegens in onzen tyd behoort te waken, gelyk wel eer geschied is. -
Eindelyk wat de Godvrugt onzer Voorouderen aangaat, indien men hunne Bygeloovigheid tegens het Ongeloof van onzen tyd stelt, twyfel ik zeer naar welk eenen kant de Evenaar zou overstaan; 'er zyn in onzen tyd Ongodsdienstige Menschen; 'er is 'er die den spot dryven, met al wat den Godsdienst betreft. Doch vroegere tyden hebben niet minder godlooze Menschen opgeleverd. In vroegere tyden heeft men brave en Godvreezende Burgers gevonden. Maar onze tyden zyn niet ten eenemaal van Liefhebbers van den Godsdienst ontbloot. En waarlyk indien men alle tyden met elkanderen vergelykt zonder eenig voor- | |
| |
oordeel, geloof ik, dat men bevinden zal, dat het gedrag der Menschen niet zo veel verschilt, als men doorgaans wel roept. - Het is met de Deugd onzer Voorouderen even eens gelegen, als met het geen men ons wys wil maken, omtrent de Grootheid van hunne Lighaams gestalte. Homerus, een der oudste Grieksche Schryveren, wist zyne Medeburgers reeds te vertellen, dat zy zo veel kleinder waren, dan hunne Grootvaders, dat een van hun een Steen opbeurde, welke naaulyks twaalf Man van zynen tyd kon opheffen. Andere geleerden, die hem opgevolgd zyn, zo wel Grieken als Romeinen, hebben dezelfde Taal gesproken, en thans zyn 'er nog velen die even zo veel weten te zeggen van de ryssige gestalte onzer Voorouderen. Maar het is zeker waar, dat wy dan of gansch kleine Schepzelen zyn moeten, of dat elk van onze Voorvaderen een Reus geweest zy; en waarlyk indien de Menschen van Eeuw tot Eeuw zo moesten verminderen, als men voorgeeft, dan zou het laate nageslagt wel geheel op niet loopen, en ten opzigte van hunne groote, zouden onze Naneven regte Pigmeuwen moeten zyn. -
Op dusdanig eene wyze, gelyk we reeds door eenige staaltjes ten opzigte van zommige zaken getoond hebben, redeneren gewoonlyk de bedaagde Lieden omtrent alle dingen. Alles werdt in hunnen tyd op eene veel betere, op eene ongelyk geschiktere wyze behandeld. De Menschen waren veel geschikter om meê omtegaan, de Trouw, de Liefde, de Eendragt, en alles wat eene geschikte, eene geregelde Maatschappy uitmaakt, werdt toen nog onder hen gevonden. Maar dit alles is weg in de bedorve Eeuw die wy thans beleeven - Alle Waaren, alle Koopmanschappen waren in hunnen tyd ook veel beter, dan ze by ons gevonden worden. Zelfs de Grond is niet meer dezelve, ze is veel ongeschikter, veel onvrugtbaarder, om iets voorttetelen, de Lugt is veel schadelyker en verderfelyker voor Menschen, Beesten, en vooral het groeibare, dat de Aarde voortbrengt. De Saizoenen zyn op verna niet meêr gelyk voormaals.
| |
| |
De Zomers zyn ongestadig, dan heeft men ondragelyke hette, dan is het zo koud als in de Herfst. In de Lente scheelt het nog veel meêr, terwyl de Herfst en Winter zeer ongelyk zyn aan die, welke men in oude tyden hadt. Met een woord alles is veel slegter, dan het in den Leeftyd onzer Voorvaderen plagt te zyn en van dag tot dag verergert het nog -
Zo hoort men byna algemeen van oude Lieden redeneren, zo hebbenze voor hun gesproken, en op dezelfde wyze zullen wy mogelyk ouder van dagen geworden zynde volgen.
Dan om weêr tot de zaak te komen. Menigmalen heb ik by my zelven overdagt, welke tog de reden mogte zyn, dat onze oude Lieden, altoos zo hevig de zeden van onzen tyd berispen, en de tyden hunner Jeugd ons zo gelukkig afmalen. Lang zeg ik heb ik gezogt, om de reden daar van te ontdekken, tot dat ik eindelyk de volgende waarschynelyk heb gevonden. -
De Jaren onzer Kindsheid gaan als slapende, zonder dat wy 'er schier bezef van hebben, en in onnoozelheid voorby, langzamerhand naderen wy tot onze Jongelingschap, aan welken Leeftyd de losheid zeer eigen is, onberaden vangen wy dan vele dingen aan, daar wy dikwils geene, of op zyn best geene andere reden van zouden kunnen geven, dan dat wy anderen zulks hebben zien doen, en wy vervallen niet zelden tot bedryven zonder regel, zonder welvoegelykheid, zonder verstand, zonder eenige order, en tot buitensporigheden, waarvan wy eenen afkeer zouden hebben, indien wy altoos de reden, en de betamelykheid tot eene Rigtsnoer onzer daden hielden. Na dat deze buijen zyn uitgebuid, en de Zon der reden eenig flauw ligt begint te geven, zoeken wy ons langzamerhand naar eene betere manier van Leven te schikken De post welken wy bekleeden, het Huwelyk of andere omstandigheden, scheiden ons van hun met welke wy in on bedagtzaamheid voortleefden. Ik spreek hier niet van de zodanigen, die niets meêr dan slegts enkel eene Menschelyke gedaante bezitten, die zich tel- | |
| |
len onder de redelyke, doch inderdaad onder de redelooste Schepzels behooren, om dat zy door hunne buitenspoorigheden ten eenemaal vervallen zyn van het gebruik hunner Lighaams en Ziels vermogens. Maar van de zulken, die, hoewel overgegeven aan losbandigheden, die, hoewel veele buitensporigheden in hunne Jeugd bedreven hebbende, echter nog zo veel redelykheids hebben behouden, als noodig is om niet tot de aller redenlooste ongerymdheden te vervallen. Tot dien Leeftyd gekomen zynde, dat wy bezadigder kunnen denken, en over zaken redeneren, beginnen wy ook inderdaad een geheel ander gedrag aantenemen; wy worden als dan in ons gansche gedrag bezadigder en zien het onregelmatige van onze voorgaande Levenswyze en wenden alle pogingen aan om ons van dezelve aftewenden. Langzamerhand bekruipt ons den Ouderdom, en de vrolyke luimen van onze Jeugd beginnen ons optebreken. Onze gebreken en kwalen doen herdenken de vermaken onzer Jeugd, en het geen wy in onze jonge Jaren hadden moeten bedenken, bedenkt men in zynen Ouderdom; wy wenschen dan by ons zelven, dat wy geschikter gedrag in al ons doen gehouden hadden, wy hebben eenen afkeer, van al dat gene, dat de Jeugd vermaakt, en ons weleer tot blydschap verstrekte. Zo wy nu iets onredelyks, of onbetamelyks ondekken beschouwen wy het zelve met zo veel afkeer, als wy het in onze Jeugd met onbedagtzaamheid en drift verrigtten. Wy beschouwen de zaken in een geheel ander ligt, als wy voorheen gewoon waren, en dat verder gaat, men begint zich eindelyk te verbeelden dat men zelve zo geleeft heeft, en alles in die geregelde orde zich heeft toegedragen, als men nu oud geworden zynde wel wenschte, dat het geschieden mogt. Hierom begeren wy dan dat alles zich op een ander wyze toedraage, dat de zaken, de tyden, de zeden, met een woord, dat alles beter was, dat zy over welken wy als Vaders, Grootvaders, Voogden of Bezorgers staan, dat zy hunne Levenswyze inrigten, zo als wy zelven hadden behooren te Leeven, en wy bedienen ons telkens, wan- | |
| |
neer wy daden ontmoeten, die ons mishagen, van te zeggen dat wy anders in onze Jeugd geleefd hebben, het geen eigentlyk zeggen wil, dat wy anders in onze Jeugd hadden behoord geleefd te hebben; en dus beschryven wy den tyd van onze Jongelingschap zo niet, als zy inderdaad geweest is, maar gelyk wy thans wenschen, dat dezelve geweest ware.
K.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|