De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
De Denker.
| |
[pagina 114]
| |
Het verschrikkelyk oordeel dat het Joodsche Volk door de Romeinen, zevenëndertig Jaaren na Jesus lyden en dood getroffen heeft, verstrekt tot een klaar bewys, dat hy, dien zy verworpen hebben, de waare Messias geweest is; dewyl 'er volstrekt geene andere reden als die verwerping is uit te denken, dat zy die Gods byzonder geliefd Volk, onder alle de Volken des Aardbodems waren, op zulk eene uitsteekende wyze als een voorbeeld van de wraake des Hemels voor alle de volgende Eeuwen zouden gesteld zyn geworden: want alle de rampen die hen voorheenen getroffen hebben, te zaamen verëenigd, konnen nog niet opweegen by die, welke hen by de omkeering van hunnen staat bejegenden. Josephus die ooggetuige van dezelve geweest is, heeft ze beschreven; en wiens hart yst niet, op het Leezen van zyn verhaal? Maar is Jesus van Nazareth de waare Messias geweest, schoon de jooden hem als zodanig niet hebben willen erkennen, dan is het ook zeker dat hy uit den dooden weder is opgestaan, dewyl zyne Opstandinge noodzaakelyk mede tot het Caracter van den Verlosser behoord; dat de oude Propheeten hebben opgegeeven. Het verdient ook zeer onze opmerking dat alles wat den Jooden by de omkeering van hun Gemeenebest is overgekomen, door den Heere Jesus, toen hy nog onder hen verkeerde, meer dan eens, en dat wel zeer naauwkeurig, voorzegt is,Ga naar voetnoot(*) en vooräl dat zulks om hun gedrag omtrent hem, geschieden zoude. Men zie maar omtrent dit laatste het geene by den Evangelist Lucas Cap. 19. vs. 40-45, is aangetekend. Hier uit kan men ook overredend zien, dat de groote Heiland een waar Propheet geweest is, nadien 'er zo lang te vooren als hy deeze voorzeggingen deedt, geene de minste zaamenloop van zaaken zich opdeedt, om met eenigen schyn iets van die natuur als de verwoesting van Jerusalem was, daar uit te konnen opmaaken; en de volkomene vervulling van dezelve met de uitkkomst der zaaken, geeft ook eene groote sterkte aan ons Geloove omtrent zyne Opstanding, welke hy ook meermaalen voorzegt heeft. | |
[pagina 115]
| |
Maar vooräl ontvangt het Getuigenis van Jesus Opstandinge, eene groote zekerheid uit de ons in verbaazing wegrukkende gevolgen die de Prediking van 't Evangelie gehad heeft in een groot gedeelte der bekende Waereld, en dat zelfs al voor de verwoesting van Jerusalem. De Leere van eenen bedrieger, verkondigd door weinige en onäanzienelyke Predikers, gekant tegen de leere en zeden van hunne Tydgenooten, en alomme belaagd door wreede en telkens herhaalde vervolgingen, zoude onmogelyk zich op den duur hebben konnen handhaven. Het had niet konnen missen, of zy moest in zulk een' stand van zaaken, noodzaakelyk op niets uitloopen. Maar de Leere van den gezegenden Jesus heeft over dit alles gezegepraald, op zulk eene wyze, dat het onmogelyk is, wil men zyn geweeten geen geweld aandoen, als men alles te zaamen overweegtGa naar voetnoot(*) aan derzelver Goddelykheid te twyffelen: En mag men dit niet doen, zonder zich bespottelyk te maaken, dan moet men ook aan het getuigenis van deszelfs Opstanding niet weigeren geloof te geeven, dewyl de Prediking van die Menschen, welke ons het zelve gegeeven hebben, in weerwil van alle tegenkantingen, die uitsteekende gevolgen heeft gehad; die allerzichtbaarste blyken van de Goddelyke hulpe, en goedkeuring, zo als wy gezien hebben, die ze onmogelyk zoude gehad hebben, zo zy bevonden waren valsche Getuigen van God te zyn; want zy hebben van God getuigd dat hy Christus opgewekt heeftGa naar voetnoot(†). Laat ons nu, eer wy een en ander van de tegenwerpingen der Ongeloovige twyffelaars overweegen, de Getuigen van Jesus opstanding in 't gemeen, wat nader beschouwen; en zien of zy wel bevoegde Getuigen waaren; en zo ja, of dan hun Caracter ook wel zodanig is, dat hun Getuigenis verdient als ze- | |
[pagina 116]
| |
ker en ontwyffelbaar te worden aangenomen. 't Is wel uit het voorige reeds optemaaken, dat wy het daar voor houden; maar echter kan het niet dan voor zeer nuttig gerekend worden, by deeze twee stukken nog eens in 't byzonder stil te staan. Onze Godsdienst mag van alle zyden beschouwd worden. Hy durft zich zeer wel bloot stellen voor de naauwkeurigste beproeving; en daarom wil hy ook wel dulden dat men omtrent de Getuigen van Jesus Opstanding een gestreng onderzoek doe. Maar ter zaake. Deeze Menschen waren zeer bevoegde Getuigen, om dat zy eenen geruimen tyd, volkomen lang genoeg, met den Heiland, na dat hy opgestaan was, verkeerd hebben; en niet dan na de beslissendste ondervinding zyn overgehaald geworden om de Verrysenis van hunnen Meester voor zeker te houden. 't Schynt my toe, dat de Godlyke Voorzienigheid het zo geschikt heeft, dat Jesus Discipelen deszelfs Opstandinge, door hem meermaalen voorzegt, niet gelooven konden, voor en al eer zy 'er zo klaar van overreed wierden, dat 'er geene de minste grond van twyffeling overbleef: op dat de zekerheid der zaake voor de Christenen in 't gemeen, des te sterker zoude weezen. Men weet tot hoe eenen hoogen trap het ongeloove van Thomas zelfs geklommen was, en welke blyken van zekerheid hy vorderde, eer hy zyne toestemming geeven wildeGa naar voetnoot(†). De goede Heiland vergunde ook deezen zynen Leerling alle overtuiging die hy gevorderdt had, en dus vondt hy zich mede volkomen overreed dat Jesus Opstanding geheel zeker was. Het geene ik nu gezegt hebbe, is toepasselyk op alle de Discipelen en Apostelen van Christus, van welk en Mattheus en Johannes ook tot de Evangelisten behooren. Dus waren dan deeze allen bevoegde Getuigen die zeggen konden: Deezen Jesus heeft God opgewekt, waar van wy allen Getuigen zyn.Ga naar voetnoot(*) En: Het geene wy gezien hebben met onze oogen, het geene wy aanschouwd, en onze handen getast hebben van het Woord des Leevens, dat verkondigen wy u.Ga naar voetnoot(‡) Maar zal men mogelyk vraa- | |
[pagina 117]
| |
gen: kan men dat alles ook wel zeggen van Marcus en Lucas, de andere Schryvers der Evangelien? of ook van Paulus? want men kan immers deeze Menschen onder die geenen die met Jesus na deszelfs Opstanding verkeerd hebben, niet tellen? doch schoon dit zo is, blyven zy allen evenwel zeer bevoegde Getuigen van deeze gewichtige Waarheid. Marcus is een Leerling van Petrus, en Lucas een Reisgenoot van Paulus geweest. En Eusebius bericht ons dat Johannes die de langstleevende der Apostelen was, de Evangelien van Mattheus, Marcus en Lucas heeft goedgekeurd, en derzelver gezag door zyn Getuigenis bekragtigd: hy verhaalt dit als gegrond op eene overleevering die tot in zynen tyd, nog in de Kerke van Christus bewaard was. En Frenëus een der oudste Kerkvaders, zegt ons dat Marcus als een Discipel van Petrus, het geene hy van dien Apostel gehoord hadt, in een Boek verzameld heeft, en dat door Lucas het zelve geschied was, met opzicht tot het Evangelie, het welke hy Paulus hadde hooren verkondigen: en wat Paulus zelfs aangaat hy heeft Jesus zyne Opstandinge gezien,Ga naar voetnoot(*) en buiten dat met de andere Apostelen lang genoeg verkeerd, om deswegens het nodigst onderregt, te ontvangen. Alle deeze Getuigen, verdienen ook dat men hun Getuigenis toestemme. Hun Caracter is allezins eerlyk, oprecht en Godvruchtig. Hoe Petrus, hoe alle de Apostelen zich gedroegen voor den Joodschen Raad, hebben wy reeds gezien. Met hoe veel vrymoedigheid, en hoe veel blyken van overtuiging spraken zy tegen hunne bitterste Vyanden, en beleden voor hen de Opstandinge van hunnen Meester! zy maakten dit geval bekend op de zelve plaats daar het gebeurd was, in eene van de grootste en volkrykste Steden, en op het Pinxter-feest, wanneer 'er eene groote menigte van alle oorden tot de viering van dat Feest gekomen was. Ook vertoesden zy niet, om het te verspreiden een' geruimen tyd na dat het geschied was, maar ter stondt zo ras zy voor de eerstemaal tot de Prediking van 't Evangelie geroepen wierden, beleden zy dat God Jesus opgewekt bad, en dat zy allen daar van Getuigen waren. Meerder blyken van eerlykheid en oprechtheid, kan men immers van hen niet vorderen. Hunne standvastigheid in 't aankleeven van de belangen des Heilands, verdient ook geprezen te worden. Niets hoe schandelyk en smartelyk was in staat om hen van Jesus aftetrekken. In tegendeel stelden zy 'er eer in, dat men hen om zynen wil, smaadheid aandeedt; | |
[pagina 118]
| |
En eene uitmuntende zagtmoedigheid bleef hen by, wat Lyden men hen ook deedt ondergaan. Schoon zy met alle de Christenen, de Overheden alomme tegen zich gewapend zagen, nooit hebben zy iemant van de hunnen tot wraakzucht en oproer deswegens aangespoord; maar in tegendeel eenen ieder steeds opgewekt tot gehoorzaamheid aan alle de hooge Machten zonder uitzondering; ja zelfs bevoolen, Gebeden en Smeekingen voor dezelven te doen. De gantsche wandel van deeze uitmuntende Mannen was allezins geregeld, en voorbeeldig. Hunne Zedekunde is zeer voortreffelyk, zy leert, zy onderwyst ons maatig, rechtvaardig en godzalig te Leeven, enz. Met een woord, de Eerste Heilgezanten van het Evangelie, vertoonen in hunne Leere, in al hunne gedraagingen, en vooräl ook in den kloekmoedigen Marteldood; dien zy genoegzaam allen ondergaan hebben, voor de zaak van den Heere Christus, dat zy Gezanten waren van den God des Hemels, op eene byzondere wyze toegerust tot het gewigtige Ampt, dat zy met zo veel Lof bekleed hebben. Maar als wy nu dit alles aandachtig overwegen, en het gezegde, betreffende de Goddelyke hulpe en goedkeuring welke hunne prediking vergezelden, 'er, ten overvloede byvoegen; blyft 'er dan nog wel eenige twyffeling over, om aan het getuigenis van Jesus Opstanding, door zulke bevoegde en deugdzaame Menschen ons overhandreikt, geloof te geeven? Laat ons nu de Tegen werpingen der Ongeloovigen hooren. Het verspreiden dat Jesus Ligchaam uit het Graf door de Discipelen gestoolen was, hebben wy reeds wederleid. De Deisten hebben ook getracht van deezen kant Jesus Opstanding te bestryden. Daar is toch niets zo ongerymd, als het hen maar tegen onzen Godsdienst dienen kan, of zy maaken 'er gebruik van. Gezond vernuft vindt men nimmer, maar een boos hart altoos in hunne poogingen tegen de Goddelyke Openbaaring. By het geene wy reeds over dit voorgewende steelen gezegt hebben, voegen wy nog dat gesteld zynde, dat zulks al door de Apostelen geschied was, met dat oogmerk, om vervolgens Jesus Verryzenis te verspreiden, zulk eene onderneeming niet alleen zeer onvoorzichtig zou geweest zyn, maar te gelyk ook recht geschikt om ieder van het te. gendeel te overtuigen, nadien het ligt te zien is dat dit Ligchaam niet verborgen kon blyven; als men de poogingen van den Joodschen Raad om de Apostelen het prediken in Jesus Naam te beletten, slechts in overweging neemen wil. Maar behalven dit zal het altoos zeker blyven dat deeze Menschen nooit een oogmerk gehad hebben om deezen diefstal te pleegen, en vervolgens de Opstandinge van hunnen | |
[pagina 119]
| |
Meester te verspreiden. Althans hun eerlyk bestaan dat wy zo beschouwden, verbiedt ons zulks te denkenGa naar voetnoot(*). Maar in de verhaalen van de Evangelisten, betreffende Jesus Opstanding, komen zo veele strydigheden voor, zeggen de Vrygeesten: 't Is zeker dat 'er zich in dezelve oppervlakkig beschouwt, eenige schynstrydigheid ontdekt; doch het is ook even zeker dat die niet de hoofdzaak, maar slechts de omstandigheden betreft. Ook strekt dezelve ten bewyze dat deeze Lieden zich niet te saamen verbonden hebben om een snood verdichtzel te verspreiden; want anders moesten zy immers zorg gedraagen hebben, dat hunne verhaalen in alles ten vollen eenstemmig waren. Behalven dat al dit schynstrydige ook zeer wel te vereffenen is, als men het byzonder oogmerk van ieder Euangelist in deszelfs aantekeningen, overweegen, en zich de moeite geeven wil, om het een het andere te vergelyken; dan zal men gelyk door verscheidene Geleerden overvloedig beweezen is, in alles eene volmaakte overëenkomst ontdekken. Daar is nog eene tegenwerping der Deisten, daar ik van spreeken zal. Met deeze meenen zy wonderen uit te rechten. Doch ze is inderdaad van geen gewicht, als men ze naauwkeurig beschouwt. Jesus (zeggen zy) heeft zich nooit na zyne Opstanding, aan zyne Vyanden vertoont, en dit hadt hy behooren te doen, om hen te overtuigen van derzelver waarheid. Maar wy zeggen dat hun voorwendzel dat Jesus zich aan zyne Vyanden hadt behooren te vertoonen ydel is. Hy hadt hen immers kort voor zyn Lyden, reeds gezegt, dat zy bem niet meer zouden zien, tot dat enz.Ga naar voetnoot(†) Nu moest hy immers overeenkomstig dat gezegde handelen. Zyn Lyden was ook bepaald tot zynen dood toe. Zoude hy zich dan op nieuw aan hunne verguisingen hebben bloot gesteld? denkt men dat Jesus vertooning aan hen, hen van de waarheid zyner Opstanding overtuigd zoude hebben? men bedriegt zich grootelyks. Menschen van zulk een snood bestaan als deeze, wilden zich van niets laaten overreden, dat den Heiland eenigzins tot eere strekte. Het was eene ontegenzeggelyke waarheid dat Jesus Duivelen uitwierp; dit konden zy niet ontkennen. Maar wat deedenze? Zy schreeven dit toe aan de werkingen van het hoofd der booze Geesten. Zouden nu zulke snoode Menschen ingevalle de Heiland na zyne Opstandinge, voor hen verscheenen was, niet weder iets anders hebben voorgewend? Daarenboven ingevalle het hen te doen was geweest, om van de waarheid der zaake onderricht te worden, deedt 'er zich overvloedige gelegenheid toe op. Zy konden 'er ieder oogenblik kennis | |
[pagina 120]
| |
van neemen. Ook hebben zy (gelyk wy onlangs aanmerkten) de Apostelen dikwerf hooren zeggen: dat Jesus opgestaan was; het stondt nu aan hen om dit getuigenis, zo zy 'er eenig gewicht in stelden, te onderzoeken. Ik kan ook nog niet zien dat de Verschyning des opgewekten Heilands, aan de Overpriesters en Schriftgeleerden, eenig meerder voordeel den Christelyken Godsdienst zoude hebben toegebracht; nadien de Opstanding des Heilands door genoegzaame Getuigen bevestigt is, en het nog zeer in 't onzeker blyft, of die verschyning van Jesus wel by een' eenigen van een goed gevolg zoude geweest hebben. Merkt men hier op aan, dat wanneer de Vyanden der Waarheid overreed worden om aan dezelve getuigenis te geeven, het de Belyders van dezelve nog des te meer in hun geloove versterkt, nadien het getuigenis der zodanigen zo het oprecht is, ook doorgaans voor onpartydig gehouden word; wy willen hier niet aan twyffelen, maar het zelfs toestemmen; doch ontkennen wel degelyk dat Jesus verschyning aan zyne Vyanden, dit gevolg zoude gehad hebben. Hun overgegeeven boos Caracter laat dit te denken niet toe. Maar is men zo zeer gesteld op een getuigenis in dit geval van de zyde der Vyanden? Wel aan daar is 'er een voorhanden. Wy hebben 'er reeds van gesproken. Apostel Paulus heeft aan de Opstanding des Verlossers getuigenis gegeeven. Maar deeze heeft voorheenen met de Vyanden van onzen Heiland saamengespannen, en is aan derzelver belangen dienstbaar geweest om de Christenen op 't wreedste te vervolgen. 't Is zo, hy is van een' Jood een Christen geworden; maar dit is niet tegen ons. Hy was eertyds zo vooringenomen tegen Jesus, als de andere Jooden; en woede tegen deszelfs Discipelen als een Brullende Leeuw. Maar Paulus werdt gelyk wy voorheen toonden, op eenmaal zo zagtmoedig als een Lam, en geheel gewonnen voor den Christelyken Godsdienst. Wie ziet niet dat hier een meer dan Menschelyk, dat hier alleen een Goddelyk vermoogen werkzaam geweest is? Zonder dat zou Paulus dezelve gebleven zyn. Met reden hebben wy dan zyn getuigenis van Jesus Opstandinge voor zeer gewichtig gehouden. Maar nu, door deeze en de voorige aan merkingen over Paulus, en zyn getuigenis, en vooral over de Tegenwerping dat Jesus hadt moeten verschynen onder de Jooden, na zyne Opstanding, behoorden de Vrygeesten zich te laaten overreden, om ons nooit meer niet die tegenwerping te bestryden; nadien die voorgewende verschyning tegen Jesus voorneemen streedt, en gemerkt de gesteldheid van zyne vyanden, nooit als een geschikt middel had konnen dienen onder die, door welke het hem behaagde zynen Godsdienst te bevorderen. Wy zouden hier nog vry wat meer van zeggen kunnen; doch zullen het thans hier by laaten. |
|