| |
| |
| |
De Denker.
No. 431. Den 1 April 1771.
[Een jong Heer van Equivoques en spoterny met 't Bybelwoord afgebragt.]
Kwaade zamenspreekingen verderven goede Zeden.
Apostel Paulus.
Ik heb eenigen tyd met iemant onder myne Vrienden, zynde een jong Heer van vierëntwintig Jaaren, over iets verschil gehad; en dit verschil heeft vry lang geduurd: doch is onlangs, na dat het op zekeren namiddag tusschen ons vry ernstig behandeld geworden was, tot myn byzonder genoegen, geëindigd. Ik zal mynen Leezers een beknopt verhaal geeven van het geene van tyd tot tyd, tusschen mynen Vriend, en my hier omtrent heeft plaats gehad: de rede, die my hier toe beweegt, is dat ik verscheidene Menschen kenne die aan mynen Vriend, zo als hy voorheen geweest is volkomen gelyk zyn, en daarom groot belang hebben, in van ons verschil onderricht te worden.
De jonge Heer die ik bedoele, was zeer vrolyk van aart in Gezelschap: doch hy hadt met veel Menschen die van een vrolyk gestel, of temparement zyn, gemeen, zich in vuile redenen, en zogenamde Equivoques, dikwerf uit te laaten; en of dit noch niet genoeg ware, hy rande daarënboven meermaalen het heilig Bybelwoord aan, en mengde verscheidene keeren geheele Vaerzen uit het zelve, al lagchende, ja spottende in zyne gesprekken. Dewyl ik een Gezelschap met hem weekelyks hadde, en buiten dat, hem nu en dan ontmoette, hoorde ik, hoewel met af- | |
| |
gryzen, meermaalen zyne ongezoutene redenen. Ik nam het besluit, na dat dit dikwerf was voorgevallen, om hem by de eerste gelegenheid, die my daar toe het gunstigste scheen, (want ik wilde het liever tusschen hem en my alleen doen,) hier over te onderhouden. En deeze gelegenheid kwam my noch al schielyk voor, dewyl hy op eenen avond by my belet liet vraagen; en ik die niets vuuriger wenschte, dan om eens met hem alleen te zyn, terstond tot antwoord gaf, dat ik de eere zoude hebben hem af te wagten. Hy gekomen zynde, merkte ik dat hy op myn gezelschap gezet was, en van voorneemen om my meermaalen met zyn bezoek te verëeren; het zelve van my ten opzichte van hem, ook begeerende Na dat ons gesprek over het een en ander gegaan hadde, vroeg ik de vryheid, om hem over iets te mogen onderhouden; met verzoek dat hy myne openhartigheid ten besten duiden wilde, en aan geen ander beginzel dan oprechte liefde tot hem toeschryven, zonder kwaad te worden. Hy beloofde my dit, en hield ook zyn woord. Hierop begon ik met te onderzoeken wat voordeel het hem gaf, als hy met my of met andere Lieden in Gezelschap was, zo veele vuile dubbelzinnigheden in zyne redenen te mengen en zelfs met de taale des Bybels te spotten? 'er byvoegende, dat ik voor my zelve met alle oprechtheid betuigen kon, daar door altoos ten uittersten ontsticht te worden; en dat ik het zelve dagt van verscheidene der Heeren van ons Gezelschap Zyn antwoord was, dat hy zulks deed enkel tot vermaak van 't Gezelschap, en dat hy 't juist zo kwaad niet meende, als de klank der woorden wel scheen te kennen te geeven. Ik redeneerde met hem verder hier over maar kon hem echter toen en zelfs daar na, noch niet overreden, dat het, aan wat zyde men 't ook beschouwde, ten uitersten onbetaamelyk was. Deeze onderhandeling had alleen die uitwerking, dat hy in 't eerste, wanneer ik het Gezelschap bywoonde, zich nu en dan wat bedwong: doch het duurde niet lang, of hy bewandelde weder zynen ouden weg. Ik liet het
| |
| |
daarom ook niet by het voorige gesprek blyven, maar, by voorkomende gunstige gelegenheden, ging ik voort met hem te vermaanen, en als te bidden, dat hy toch zoude nalaaten iets te doen, het geen hy nooit met eenigen schyn, by een deugdzaam Mensch van schandlykheid vrypleiten - of voor zyn eigen geweeten veräntwoorden kon: doch alle myne welmeenende pogingen scheenen vruchteloos te zullen uitvallen. Hy ging wêer voort by alle gelegenheden, dat ik hem aantrof, zich op dezelve wyze te gedraagen. Maar nimmer deed hy dat, zo hooggaande, als ten Huize van den Heer N, daar een aanzienlyk Gezelschap van Heeren en Juffrouwen te zaamen gekomen was. Hier vierde hy zyne spotterny den ruimen teugel. Aan byna alle uitdrukkingen, die door anderen gebruikt wierden, gaf hy een' verkeerden en vuilen zin, zo dat verscheidene Juffers bloosden: ook waren 'er onder de Heeren al een groot aantal, dat met hun gelaat heele duidelyke bewyzen gaf, dat hen deeze verrotte taal niet aanstond. Echter scheen niemant de vrymoedigheid te hebben, van mynen Vriend hier over te bestraffen. Na dat hy al een' geruimen tyd met zyn zot geklap was bezig geweest, en in 't einde genoegzaam alleen sprak; (dewyl 'er, behalven eenige weinige jonge Heeren die zo 't scheen in die fraaiheden smaak vonden, niemant meer een enkel woord voerde) kon ik van my niet verkrygen, langer stil te zitten. Ik stond dan op en trad naar hem toe. ‘Zal 'er, (vroeg ik) Myn Heer! noch geen einde zyn van uw vuilbekken en profaneeren? (want dit laatste had hy vooräl niet vergeeten) het doet my leet dat ik u zeggen moet, dat door uw gerammel al het vermaak uit het Gezelschap gebannen is, en dat gy gesprekken voerdt die Menschen van eerlyke en deugdzaame grondbeginzelen, niet met u houden konnen. Gy beledigt den Heer N. grootelyks, dewyl gy het Gezelschap, dat hy verzogt heeft, doet wenschen dat de tyd al voorby was, en ieder naar zyne wooning keerde.’ Myne voorige vermaaningen tusschen
| |
| |
hem en my alleen voorgevallen, had hy altoos zonder eenig bewys van misnoegen aangehoord, maar nu scheen hy op my schrikkelyk verstoord te weezen; en ten waare hy door myne jaaren wederhouden was, (zo als ik daar na vernam) zoude hy door drift vervoerd; om den hoon dien hy zich verbeelde, door my ontvangen te hebben, te verre gegaan zyn. Nu liet hy 't alleen by eenige uitdrukkingen, die wel scherp, maar niet bondig waren, blyven. Ik kon die alle zonder gemelyk te worden, hooren, en vond daarom niet goed my verder met hem intelaaten, 't geene ik hem ook te kennen gaf; waar op ik van hem, en 't overige Gezelschap afscheid nam, en vertrok. t' Huis gekomen zynde, nam ik echter het besluit, om hem over 't gebeurde by eene nadere gelegenheid, te onderhouden, en noch eens, maar voor de laatste reize, eene poging tot zyne verbetering, aantewenden; en hem dan met een te zeggen, dat zo hy van voorneemen was, om myne vermaaningen verder in den wind te slaan, ik besloten had, het Gezelschap waar van wy beide Leden waren, te bedanken; en nergens meer te komen, waar ik maar denken kon, hem te zullen vinden.
Na verloop van een' dag of twee, liet ik hem 's voormiddags door een Briefje verzoeken, of hy by my ter Maaltyd wilde komen, en dan den middag en avond by my doorbrengen; hem tevens verwittigende dat ik met hem over 't gebeurde by den Heer N. op eene bescheidene en vriendelyke wyze, wilde spreeken. Hy liet my schriftelyk wederom weeten dat hy de eere zoude hebben van zich by my te laaten vinden, en dat hy ook bereid was, om met my over het bewuste onderwerp, zo lang ik wilde, in 't vriendelyke te handelen. Hy kwam, en wy voegden ons ter tafel: geduurende den maaltyd, wierd 'er over andere zaaken gesproken; maar die geëindigd zynde, begon ons voorgenomen gesprek. Ik herinnerde hem dat ik hem meermaalen onder het oog gebracht had het schandelyke van zyn gedrag, in my en anderen door onkuissche en spotächtige Taal, te ontstichten, gebleken: doch zonder
| |
| |
vrucht; en stelde hem verder het een en ander, dat my uit zyne laatst gehoudene gesprekken te binnen kwam, voor. Maakende te gelyk daar op zulke aanmerkingen, als ik nodig achtte. Nooit was zyn antwoord, had hy myne bestraffingen, zo lang die tusschen my, en hem gebleven waren, kwalyk genomen; maar dat ik hem voor zo een groot en aanzienelyk gezelschap, als ten huize van den Heer N. byëengekomen was, zo hadt doorgehaald, dat kon hy niet vergeeten; dit was eene openbaare belediging geweest. Dit scheen hem al te meesterächtig. Myn voorbeeld had andere Heeren opgewekt, en na myn vertrek had hy noch vry wat, 't geen hem gansch niet aangenaam geweest was, van verscheidene, en vooräl van den Heer N., moeten hooren. Ik antwoorde, dat ik hier in voor tegenwoordig niet treden wilde dat ik begreep volgens myn' plicht gehandeld te hebben. Maar dat ik slechts verzogt, my op eene vraag maar te antwoorden; namelyk waar voor hy van my, en van anderen die hem kenden, of nu en dan hoorden spreeken, wilde gehouden weezen? Of voor een Lichtmis, en een Spotter met de Goddelyke Openbaaring? Of voor iemant, die in zyn gedrag de kuisheid betrachtte? En den Bybel, om deszelfs verhevene afkomste, grootelyks eerbiedigde? Hy antwoorde my voor 't laatste; want dat hy noch een Lichtmis, noch een Vrygeest was. Ik vervolgde, dat als ik hem uit zyn tot hier toe gehouden gedrag moest beöordeelen, ik dan zyn Caracter in zulk een gunstig licht, onmogelyk beschouwen kon; en voegde 'er by, dat gesteld al wilde ik, om dat ik hem meer van naby kende, als anderen, alles eens van de beste zyde beschouwen, zy echter die hem nu en dan maar eens gezien en gehoord hadden, deeze zyne betuiging onmogelyk zouden gelooven kunnen, om dat hy tot het tegengestelde aanleiding gaf; en hoe liefderyk ik ook genegen was om wat zyn dadelyk gedrag betrof, het goede van hem te denken, ik echter nooit daar toe komen kon, dat ik zyne losheid van tonge prees, maar my gedrongen vond om die met de uiterste verächting, af te keuren.
| |
| |
Als een Christen (zeide ik) voegt u die losbandigheid in woorden niet. Als een Christen betaamt het u niet, de uitdrukkingen der Heilige Schrift, op eene gansch oneerbiedige wyze, in uwe spotächtige redenen te mengen. Wat zoude een Turk van u denken, als hy dat hoorde? Hy die gewoon is nooit van den Coran te spreeken, als met de grootste achting, en die dat Boek op zulk eenen hoogen prys stelt, als wy de Goddelyke Openbaaring; zal die uit uw gedrag niet opmaaken, dat gy voor dezelve gansch geene eerbied hebt, nadien gy ze zo laag behandelt? ja zult gy hem geen aanleiding geeven om nadeelige gevolgen uit uw spotten voor den Christelyken Godsdienst af te leiden, en dien op zyn best als een Godsdienst doen beschouwen, die weinig gronden van zekerheid moet hebben; nadien de Christenen zelve met het Boek, dat zy zeggen den regel van hun Geloove en Leeven te behelzen, spotten? Hoe zeer werkt gy (tegen uwe meening echter, zo ik hoop) de Vrygeesten in de hand, die gy dus spottende, hoe langer hoe meer voedzel geeft, om de achting voor den Bybel uit hun hart noch meer te verbannen. Gedraagt gy u zo, die betuigt voor dat boven alle Schriften verheven Boek, de grootste achting te hebben; wat zullen zy dan niet doen, die het op allerleië wyzen verguizen en smaadelyk behandelen? ja wat moet het Menschen die Deugd en Godvrucht beminnen, en in hunnen wandel doen blyken, niet bitter vallen, u zo met verscheidene Texten der Heilige Schriften te hooren omspringen, als ik dikwerf, schoon met groote ontstichting, gehoord hebbe. Als een Christen past het u ook niet, zo onkuisch te zyn in uwe gesprekken. Gy geeft dus aanleiding dat men u verdagt houdt van een zeer onkuisch hart te hebben, en spreidt strikken inzonderheid voor Jonge Lieden die u hooren, hen door uwe taal in gevaar brengende, om onkuisch te worden, zo ze het noch niet zyn; terwyl gy de geenen die reeds door die snoode zonde besmet zyn, hoe langer hoe meer met uwe verrotte redenen aanzet,
| |
| |
tot het volbrengen van hunne vuile driften. Zie daar, myn Vriend! de gevolgen van uwen handel. Overweeg die met de verëischte opmerkzaamheid; en vraag u zelve eens onpartydig af: voegt zulk eene losbandigheid der tonge, zulk eene vuile taal, zulk spotten met iets waar aan ik de hoogste eerbied schuldig ben, my als een redenmagtig Weezen, als een deugdzaam Mensch, als een Christen? Ik voegde hier noch het een en ander by, dat ik om redenen verzwyge; en besloot alles met hem myn voorneemen, waar van ik reeds gesprooken heb, bekend te maaken, terwyl ik inderdaad van gedagten was, om zyn Gezelschap, ten waare hy zich anders gedroeg, te schuwen. Doch met hoe veel nadruk ik myne gezegdens ook had uitgebracht, zy scheenen op hem geenen invloed te hebben. Ik was buiten staat hem te overreden. Hy bleef den ouden zang zingen, dat hy 't zo kwalyk niet meende, maar het enkel tot vermaak van 't Gezelschap deed, waar by hy zich bevond, als hy zich nu of dan een woord ontvallen liet, dat my zo ontstichte. Hy was noch jong, en ik was zo veel ouder. Hy zou ook wel wat ernstiger worden, als hy myne Jaaren kreeg. De tyd van scheiden kwam. Ik dankte hem voor zyn bezoek, en tevens voor zyne Vriendschap; 'er by voegende, dat zo hy niet besluiten kon, van mynen raad gebruik te maaken, het my dan aangenaam weezen zou, hem in myn huis niet weder te zien. Hy scheen by 't afscheid neemen wat onthutst ‘Gedenk, Myn Heer! (zeide ik) dat ik u ontelbaare keeren getracht hebbe van eenen weg af te brengen, die volstrekt niet goed is. Ik laat u gaan met dien hartelyken wensch, dat myne oprechte, schoon tot hier toe, vruchttelooze pogingen, haar oogwit nog eens eindelyk bereiken mogen.’ Hy vertrok, zo 't my voorkwam, met blyken van sterke aandoening; Maar tot mynegroote blydschap verliepen 'er naauwelyks twee dagen, of ik ontving van Hem, op een' vroegen morgen, een briefje dat verzegeld was, van 't welke de inhoud hier op uit kwam, dat hy tot dien
| |
| |
tyd toe, met myne gesprekken was werkzaam geweest, en daar door overgehaald, om volkomen alles wat ik ten opzichte van hem meermaalen, en byzonder onlangs, gezegd hadde, toe te stemmen Dat hy my hieldt voor zynen besten Vriend, en wilde ik hem noch eens afwagten, terstond komen zoude, om my voor myne genegenheid, zo dikwerf gebleken, te bedanken. Ik vertoefde geen oogenblik, om hem te laaten weeten, dat ik hem met ongeduld verwagtede. Hy kwam en omhelsde my. Zyne betuigingen waren zo hartelyk, dat ik zo wel als hy, niet zonder ontroering bleef. ‘Nooit hoope ik u, of iemant weder te ontstichten Myn voorig gedrag berouwt my. De goede God heeft uwe pogingen gezegend’. Deeze, en noch meer redenen hoorde ik van hem. Ik wenschte hem geluk met zyne heugchelyke verändering; en noopte hem aan om den Geever alles goeds, desweegen te danken. Zederd heeft hy zich tot hier toe, zeer zedig in zyne gesprekken gedraagen; ja nu mag hy niets onzedigs hooren, of hy verzet 'er zich terstond tegen; echter met bescheidenheid, en zonder drift: zo dat hy nu voor ieder, inzonderheid voor jonge Heeren, tot een goed voorbeeld verstrekken kan Ik wensche van harten, dat alle jonge Lieden, en Persoonen van meerder Jaaren onder myne Leezers, welken aan mynen Vriend, in zynen voorigen staat gelyk zyn, hem ook in zynen tegenwoordigen, gelyk mogen worden Zommige Menschen zyn door hunne vuile taal alleen dienstbaar aan de Onkuisheid, anderen weder door hunne spotterny, met de H. Schrift, aan het Deïsmus, doch hoe het ook zy, zy gedraagen zich beiden even schandelyk. Het verhaal van dit geval met mynen Vriend, hoope ik dat hen allen bewegen zal een gedrag te verfoeijen, dat geen eerlyk Man, vooräl geen' Christen betaamt. Met dit oogmerk althans geeve ik het aan hunne overweeging over.
|
|