De Denker. Deel 9 (1771)
(1772)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
De Denker.
| |
[pagina 90]
| |
den Christelyken Godsdienst voort te brengen, dat het niet missen kan, of men moet zich opgewekt vinden, om te beproeven, of hunne twyffelingen wezenlyk zyn, en op goede gronden rusten; doch men ziet by herhaaling, dat het tegendeel plaats heeft; en dat niets dan eene onbepaalde stoutheid in hunne voorstellen zich ontdekt; waar mede zy het gebrek van bondigheid, die dezelve missen, trachten te vergoeden. Doch schoon deeze Menschen twyffelaars zyn, enkel om dat zy willen twyffelen, en niet uit overtuiging, zyn zy somtyds nadeelig voor sommigen, die by gebrek van nodig doorzicht, niet in staat zynde, hunne aanvallen te verduuren, door hen jammerlyk geslingerd worden. Hierom kan niemant het onnodig achten, eene verhandeling van deezen aart, in den Denker te plaatzen. Zy kan behalven dit, haare nuttigheid hebben. Althans ik hoope dat de meesten myner Leezers (en och waren het allen) op zulk eenen plechtigen tyd, als het Paaschfeest is, zich ook zullen schikken tot het bywoonen van den Openbaaren Godsdienst. In zulk een geval kan dit Vertoog tot eenige voorbereiding strekken, en aanleiding geeven om met meerder vruchts de Prediking des Woords te hooren. Maar laat ik voortgaan. Zeker is het dat een Christen voor zynen Godsdienst goede en zekere gronden hebben moet; te weeten zodanige die ieder redelyk gemoed, dat het geleide der Waarheid altoos volgt, voldoen konnen. Maar deeze zekere gronden heeft hy, om nu van andere Waarheden niet te spreeken, by uit-neemenheid voor de Opstanding des Heilands. Gelyk deeze de grondslag van zyn Geloove is, zo heeft God ook zorge gedraagen, dat dezelve door zo veele Getuigen bevestigt is; dat wy 'er zelfs met geenen schyn van billikheid, meer zouden begeeren mogen. De Getuigen die allerëerst onzen aandacht tot zich trekken, zyn allede vier Evangelisten. Deeze komen ook allen overëen, dat de Heer Jesus uit den dooden verreezen is, en zich op den dag zyner Opstandinge, | |
[pagina 91]
| |
en verscheidene dagen na denzelven, aan zyne Lievelingen heeft vertoond, met zulke zekere blyken, dat hoe twyffelachtig, en ongeloovig zy ook waren; zy alle te saamen, ten vollen overreed werden van de Waarheid der zaake. Het getuigenis van Apostel Paulus verdiend vooräl onze opmerking. Hy beroept zich, onder de geenen welke Jesus na zyne Opstandinge gezien hebben, onder anderen op een getal van vyfhonderd, waar van toen hy dit schreef, het grootste gedeelte, nog overgebleven wasGa naar voetnoot(*). Men voege hier by dat Apostel Petrus, op den grooten Pinxterdag, kort na 's Heilands Hemelvaart, deeze groote Waarheid ten aanhooren van zo veele Menschen, als te Jerusalem, om het Feest te vieren, tegenwoordig waren, openlyk getuigt heeft; en dat met zulk eene vrymoedigheid, die het natuurlyk gevolg is van oprechtheid, en eene ontwyfelbaare overredingGa naar voetnoot(†). Ja dezelve Apostel heeft met den geliefden Johannes, kort hier op, nochmaals voor eene groote menigte beleden dat die zelve Jesus, dien zy gekruist hadden, door God uit den dooden opgewekt wasGa naar voetnoot(‡); gelyk hy ook, van Johannes wederom vergezelschapt, den volgenden dag, voor den geheelen Joodschen Raad, op nieuw dezelve zaak bevestigdeGa naar voetnoot(§); 't welk hy kort daar na, voor dat zelve aanzienelyk Gezelschap, aan 't hoofd der Apostelen nog eens deedt; met denzelven yver, en zonder iemant van zulk eene luisterryke Vergadering, die hen reeds te recht gesteld hadt, eenigzins in dit geval te ontzienGa naar voetnoot(§§). Ziet daar dan Leezers het getuigenis der Evangelisten; gesterkt door dat van Paulus, en bevestigd door Petrus, ja door alle de twaalf Apostelen: want deeze vergezelden hem althans in 't eerste en laatste | |
[pagina 92]
| |
der aangehaalde gevallen; en gaven dus mede hunne toestemming aan ae Opstandinge des Heilands, welke Petrus verkondigd, of betuigd hadt. Zoude men in een Historiesch geval wel meerder zekerheid kunnen vorderen? Kan men denken dat de Evangelieschryvers, dat Apostel Paulus, zo maar iets zouden ter neder gesteld hebben, dat geheel van waarheid ontbloot was, en dat de laatste zich op de onbeschaamste wyze zoude hebben durven beroepen niet slechts op een, twee of tien Menschen, maar op zulk een groot getal van vyfhonderd, waar van de meesten toen hy dit deedt, nog in 't leeven waren; zo hy niet ten vollen overreed was, dat hy de waarheid aan zyne zyde hadde. 't Zou immers te veel gewaagd geweest zyn, en alleen gediend hebben, om het Christendom in deszelfs geboorte alreeds den doodsteek te geeven; indien men hadt durven onderneemen om een geval als zeker gebeurd, te verspreiden; dat echter met zeer weinig moeite hadde kunnen aangetoond worden, slechts een verdichtzel te zyn. Het was voor de Jooden, inzonderheid voor de Overheden, eene zaak van 't grootste belang, om indien 't hen mogelyk geweest was, aan te toonen, dat Jesus van Nazareth, dien zy gekruist hadden, niet weêr verreezen was. Aan gelegenheid om dit te onderzoeken ontbrak het hen niet. Ook zouden zy hunnen geheelen handel met opzicht tot Jesus, grootendeels gerechtvaerdigd hebben, hadden zy dit konnen doen blyken: want dan zou het immers gebleken hebben, dat hy de zynen zeer bedrogen hadt, door zyne Opstandinge te voorzeggen; dewyl hy onder de dooden bleef. Men kan ook zeer wel uit het stellen van eene Wagt by het Graf van Jesus, en 't verzegelen van den Steen, door het Zegel van Pilatus, den Landvoogd der Romeinen, opmaaken, dat de Joodsche Overheid alles heeft gedaan, wat zy konde doen om Jesus voorzegging, dat hy op den derden dag na zynen dood herleeven zoude, was 't mogelyk geweest, te verydelen. Maar het gevolg van hun ge- | |
[pagina 93]
| |
drag toont ook zeer klaar, dat zy met de zaak zeer verlegen waren, en buiten staat om het tegendeel aan te toonen. Het verspreiden van dien elk in 't oog loopenden loogen, dat het doode Ligchaam van Jesus, door deszelfs Discipelen gestoolen was, terwyl de by het Graf gestelde Wagt geslapen hadt, is een blyk van de uiterste verlegenheid, en tevens van de grootste boosheid, die niets ontziet om hartnekkig zich tegen de waarheid aantekanten; al blinkt die ook eenen ieder zo helder in de oogen, als de Zonne op den middag. Laat ons, myne Lezers! by dit verdichtzel een weinig stilstaan. Mag eene Wagt van Soldaaten op haaren Post slaapen? al vooronderstelt men dat deeze Wagt slechts uit een getal van zes of agt bestaan heeft, hebben die dan alle te gelyk geslaapen? is men buitenspoorig genoeg, om dit met ja te beäntwoorden; dan vraag ik verder, of in eene zaak, welke het ook zy, vooräl van zo een groot belang, als die wy thans behandelen, Menschen die geslaapen hebben, getuigen konnen, wat, geduurende den tyd dat zy sliepen, is voorgevallen. Dit is volstrekt onmogelyk; op zyn best hebben zy alleen konnen getuigenis geeven, van 't geene zy gezien hebben, toen zy weder ontwaakt waaren, en dit kon niet anders behelzen, in 't tegenwoordige geval, dan dat de Steen van 't Graf gewenteld was, en dat zy, het zelve ingetreden zynde, het doode Ligchaam van Jesus daar niet meer gevonden hadden. Hoe dat 't uit het Graf geraakt was, konden zy (als geduurende hun slaapen voorgevallen) zonder bericht van anderen die dat wisten, onmogelyk weeten. Het was zelfs niet met eenigen schyn te gissen, dat de Discipelen van Jesus dat daar uitgestoolen hadden. Hoe zouden die dat durven onderneemen? zy die hunnen Meester, na dat hy in banden geraakt was, uit bloheid verlaaten hadden, zouden die nu zo onverzaagt zyn, om zich tegen gewapende Romeinen te verzetten? zy wisten immers niet, dat de geheele Wagt die by het Graf gesteld, was, slaapen zoude: En zo zy dat al wisten, konden zy dan nog wel verzekerd zyn, dat het afrollen van | |
[pagina 94]
| |
den Steen die voor het Graf gelegd was, en 't weg neemen van 't Ligchaam uit het zelve, zo stil zouden toegaan, dat niemant der Krygsknegten daar door ontwaaken zoude? Zeker Jesus Discipelen moesten inderdaad geheel van zinnen berooft geweest zyn, indien zy zo iets wilden onderneemen; want het was volstrekt onmogelyk om zulk een dwaas voorneemen ter uitvoer te brengen. Maar gesteld eens, zy hadden zulk een oogmerk gehad, en ook ter uitvoer gebragt, wat zouden zy toch met Jesus ontzield lyf gedaan hebben? dat moest immers dan van hen ergens gebragt zyn, en hun diefstal een zeker oogmerk gehad hebben: want om het elders te begraven, was onnodig, het lag zo veilig in het Graf van Joseph den Raatsheer, als in een ander Graf; en niemant hadt eenig belang, of ook eenen toeleg, om het te mishandelen. Maar nu, wie is in staat te toonen dat de Discipelen ooit iets met dit doode Ligchaam, dat zy zouden gestoolen hebben, hebben uitgevoerd? en waarom zyn zy voor deeze dievery niet gestraft? was Pilatus zulk een onverschillig Mensch, dat hy toeliet dat men straffeloos zyn Zegel verbrak? waarom hebben de Joodsche Overheden, de Discipelen by den Heidenschen Landvoogd deswegens niet aangeklaagd? op dat ik thans zwygen van de straffe die, de by 't Graf gestelde Wagt over haare trouwloosheid zoude verdiend hebben, zo zy in plaats van haaren Post te bewaaren, die al slaapende, hadt laaten inneemen; en zekerlyk zo wel als de Discipelen van Jesus hebben moeten ondergaan, zo de zaak in geschil, waarlyk gebeurd was. Is 't ook wel te denken dat de Discipelen, zo zy in dit geval schuldig waren met zo veel vrymoedigheid den Joodschen Raad meermaalen in 't aangezicht gezegd zouden hebben dat Jesus uit den dooden weder Verrezen was, gelyk reeds gebleken is; en dat die hen nooit by die gelegenheid den diefstal, en gevolgelyk het verspreiden van het verdichtzel dat Jesus wederopgestaan was, zouden hebben verweeten? nooit kan men aantoonen dat zy dit deeden, of zelfs dat zy moed genoeg hadden om iets meer te doen, dan de Apostelen, te verbieden in Jesus | |
[pagina 95]
| |
naam te prediken. Nooit kwam eenig verwyt wegens den verspreiden diefstal te voorschyn. Nooit zelfs dorst iemant van hen bestaan de Opstanding van Jesus te ontkennen. Uit dit gedrag nu van de Discipelen by den Joodschen Raad, en van deszelfs gedrag met hen, vergeleken met de bygebragte zekere getuigenissen van de vier Evangelisten, en den Apostel Paulus; mag men met het hoogste recht besluiten, dat het steelen van Jesus Ligchaam uit het Graf, door deszelfs Leerlingen, een snood verdichtzel is, uit verlegenheid, en verregaande boosheid verzonnen, en tegen eigen overtuiging aan verspreid; en tevens dat die groote en gewichtige waarheid onwrikbaar, en allerzekerst is, dat Jesus van Nazazeth opgestaan is uit den dooden, naar de Schriften. Onder de bygebrachte Getuigen hebben wy den grooten Paulus, en dat met reden gesteld. Laaten wy by hem nog wat stil staan. Het getuigenis van deezen Man verdient de uiterste aandacht. Het is van 't grootste gewicht, en geeft aan deeze zaak zeer veel zekerheid. Paulus leefde in eere en achting onder zyn Volk. Hy deelde in de hooge gunst der Overpriesters en Schriftgeleerden. Met al zyn hart, ja met den grootsten yver, was hy dienstbaar aan de belangens van hen, om het Christendom overäl te keer te gaan, en was het mooglyk, uit te roeijen. Om dit te doen, reist en trekt hy alomme. Met blydschap ziet hy dat zy, die Jesus belyden, gesteenigd worden. Maar deeze zelve Paulus wordt op eene zo verbaazende, en ieder treffende wyze, een gansch ander Mensch. Hy verkiest de party van den verächten Gallileër. Hy onderwerpt zich aan de verguizing, de woede en bitterheden der Joodsche Natie, die hem op allerleie wyze, en schier in alle oorden belaagt. In weerwil van 't Joodsch verdichtzel dat Jesus uit het Graf door zyne Volgers gestolen was, getuigt hy nu met de sterkste blyken van overreding, met de grootste vrymoedigheid dat de Heere Jesus uit den dooden opgestaan is. Hy beroept zich op verscheidene getuigen, Cephas, Jacobus, de twaalf Discipelen, en op | |
[pagina 96]
| |
zo een verbaazend groot getal, als wy reeds gezien hebben. Welk eene blykbaarheid, welk eene zekerheid voor die gewichtige Waarheid, die de grondslag van onzen Godsdienst is, legt 'er dus in dat getuigenis van Paulus! kan 'er wel zekerder en onpartydiger gevorderd worden, als wy den Getuigen in zynen voorigen, en tegenwoordigen staat beschouwen? Niets dan overreding, niets dan eene volkomene bewustheid van de waarheid der zaake, kan hem bewogen hebben tot het geeven van dit getuigenis: hy heeft 'er in volhard; hy heeft het herhaald; en is 'er mede een Martelaar van den zelven Godsdienst, dien hy wel eer zo hevig vervolgde, geworden. Nu moesten wy de gevolgen van 's Heilands Opstandinge beschouwen, en eene en andere tegenwerpingen der Ongeloovigen overwegen; doch dewyl dit Vertoog reeds groot genoeg geworden is, zullen wy dat voor een volgend spaaren.
No. 64. Pag. 62, Regel 17 van boven, staat heeft wyzer en beter gemaakt, lees: hebben wyzer en beter gemaakt.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|