| |
| |
| |
De Denker.
No. 429. Den 18 Maart 1771.
[Hoe los en ongegrond men somtyds Berigten van Predikanten geeft.]
Cur tam diverso mortalia tramite pergant?
Haec in honore aevum ducant feliciter, illa
In tenebris jaceant. - - -
M. Palingenius.
Sommige Menschen, vooral die in de Kerk wat te zeggen hebben, koopen, elk Jaar een nieuw zo genoemd Domine's - Boekje, om dat het hun te moeilyk valt de geduurige verplaatzingen en beroepingen der Prekanten, uit de Boekzaal in het oude telkens te overschryven. Zy Studeeren hierin al veeltyds, en houden, behalven dat, nog een groot Boek, waarin zy de naamen, somtyds wel van honderd Predikanten, opgetekend hebben, met eene Beschryving van derzelver Gaaven, Geleerdheid en Gedrag. Deeze Beschryving wordt opgemaakt ten deele uit de Berigten van anderen ten deele uit hunne eigen ondervinding.
Komt 'er in hunne Buurt een nieuw Predikant, zy gaan hem ten eersten hooren, en tekenen dan, indien hy het eenigzins waardig is, in hun Boek aan, hoe hem bevonden hebben. De Berigten van anderen
| |
| |
worden daarin ook overgebragt, doch met eenig onderscheid, op dat men, geconsuleerd wordende, zich niet vergisse Wordt 'er dan eene Stad of Dorp Vacant, of hebben anderen eenig Berigt aangaande eenen Predikant noodig; dat Boek is dan de Vraagbaake, het wordt opgeslagen, nagezien op de Letter, en een Extract uitgegeeven, zo als men het vindt.
Dit bedryf te beoordeelen en aftekeuren lust my niet; het kan zyne nuttigheid hebben, doch het zal alleen op de bekwaemheid en voorzigtigheid van den Opsteller aankomen.
Alleen wil ik in bedenking geeven, of het voorzigtig is een Vonnis over eenen Leeraar te vellen uit ééne Predikaatsie, die men van hem hoort. Iemand, die tot dat einde van de Reis komt, en dan zomtyds slaperig in de Kerk zit, die juist den Leeraar hoort op eenen tyd, wanneer hy een gemakkelyken Tekst behandelt, en eene moeilyke stof verwagt hadt, of die veel diepzinnigheids daarin meende te hooren verhandelen, terwyl de jonge Leeraar de Onweetendheid zyner Gemeente in 't Oog houdende, zo een voudig en verstaanbaar als hem maar mogelyk is, het stuk behandelt; zal ongetwyffeld niet voldaan zyn, en de Leeraar, al is hy de bekwaamste en waardigste Man, zal of niet of onder de gemeene Predikens, die geene bevordering waardig zyn, te Boek gesteld worden. Aan den anderen kant kan het gebeuren, dat de Leeraar zelf, ongesteld vàn Lighaam geweest zynde, en hoe dikwils gebeurt dat niet? noch lust noch bekwaamheid gehad heeft om zyne Leerreden in diervoegen optestellen, als hy anderzins gedaan zou hebben: met een woord, de vreemde Toehoorder is dan niet voldaan, en dat is genoeg om den onschuldigen Predikant te brandmerken. De Man was eerst nog al in goeden reuk, maar nu is het met hem gedaan, hy mag op zyn Dorp zyn Graf wel koopen. In zeker opzigt is zulk een Dorp Prediker te beklaagen, schoon ik hem daarom niet ongelukkig noeme.
In het algemeen heb ik dikwils opgemerkt, dat een Predikant, jong op eene Standplaats komende, en in
| |
| |
handen vallede van lieden die hem genegen zyn, en overal zynen lof uittrompetten, allerschielykst verplaatst wordt, en dus, binnen korten, drie of vier Beroepingen op elkander krygende, in eene der voornaamste Steden geraakt, en dan voor den geleerdsten Man en bekwaamsten Prediker gehouden wordt. Ik spreek niet tegen, dat dit dikwils waar zy; maar ik weet, dat dit ook dikwyls onwaar bevonden wordt. Ondertusschen is dit zeker, dat ik zulke Leeraars en de Gemeente, die dat ondergaan moeten, beklaage. De schielyk op elkander volgende verwisselingen doen haar geen nut. De Leeraar vertrekt, eer hy zyn volk kent. Het onderwys, aan de Jeugd gegeeven, wordt afgebrooken als het pas begonnen is. De Plaats blyft eenigen tyd Vacant, en 't onderwys staat stil. Een nieuwe komt 'er, maar men is niet aan hem gewend. De vertrekkende Leeraar zelf zueht over zyne schielyke bevorderingen. Elke nieuwe plaats geeft nieuwe aftrekkingen, hy heest veel omslags met op te breeken, en te verhuizen, en hoe lang duurt het, eer hy weer op zyn stel is geraakt. De Afscheids- en Intreredenen, de bezoeken en verwelkomingen neemen zo veel tyds dikwils weg, dat hy zyne gedagten op zyne Studie niet met vrugt bepaalen kan, en moeten iemand, die 'er niet aan gewoon is, overlastig vallen. Komt hy in eene groote Stad, daar vindt hy nog minder rust. Duizend dingen, die men niet kan optellen, al breeken zy zyn hoofd niet, ontsteelen hem egter den kostbaaren en hoognoodigen tyd. Dit is de reden, dat ik eens een oud Eerwaardig Man in eene der voornaamste Steden, hier over met my praatende, hoorde zeggen: die hier komt, moet met zyne Studie gedaan hebben, hier valt 'er geen tyd toe.
Dan ik heb aan den anderen kant bevonden, dat wanneer een jong Leeraar op eene plaats komt, waar aanstonds geen groote naam van hem uitgaat, (hier van kunnen, buiten deszelfs schuld, ontelbaare redenen oorzaak zyn) en een half douzein Jaaren aldaar blyft, men hem meest altoos voor vergeeten mag houden; luk of raak zo hy 'er ooit van daan komt.
| |
| |
Ondertusschen vliegt de eerste, bekwaam of onbekwaam, schielyk weg: en de ander, die dikwerf niet voor hem behoeft te zwigten, is de vergeeten Man. En veele zulker vergeeten Leeraars ken ik in ons Land, dan ik weet niet, of het my smerten moet, dat ik magt noch gezag heb om hen voort te helpen.
Dit vertrekken of blyven moet men meestal toeschryven aan de Berigten, die hem aangaande gegeeven worden, welke dikwils van die moeilykheid zyn, dat ik my verheuge hier toe nooit geroepen te worden. Voor eenige Jaaren hier over eens spreekende in een gezelschap van Vrienden, was 'er een, die aan het zelve een staaltje van zulke los gegeevene Berigten verhaalde. Ik heb, zeide hy, eenen Predikant in eene Stad gekend, naar wien by iemand, navraag geschiedde. De hier volgende Vraagen stelde men voor, en men ontving 'er zo veele Antwoorden op, als ik aan het gezelschap zal voorleezen, want ik heb ze nu juist by my.
De 1. | Vraag was: is hy gezond in de Leer? men Antwoorde daarop; ja, doch Preekt op zyn Engelsch. |
2. | Heeft hy Studie? men Getuigde daarop: hy is gansch niet mitsgedeeld. |
3. | Heeft hy lust om zich verder te pousseren? men schreef 'er op: ja. |
4. | Hoe zyn zyne Predikgaaven? men gaf daarop ten Antwoord: niet eclatant, ook niet degoutabel. |
5. | Is hy by de Gemeente gezien? men zeide: hy sommmigen. |
6. | Hoe is zyn Gedrag? het berigt hierop was: goed. |
7. | Hoe is zyn Omgang? men gaf daar op dit verslag: wat Philosophisch, op zich zelven. |
8. | Is hy van een goed en meegaand humeur? het Antwoord luidde: hy heeft weinig conversatie. |
9. | Hoe veel is zyn Tractement? men schreef 'er op: zo veel...... doch heeft geen Pastory. |
10. | Is hy de oudste of de jongste? hierop zeide men: dit kan in 't Classis of Domine's Boekje gezien worden. |
| |
| |
Toen ik, dus ging hy voort, dit raport gehoord had, nam ik het voor goede munt op, en 'er geen belang in hebbende, dagt ik 'er niet meer om; doch eenigen tyd daar na trof ik, op eene myner reizen, juist dien Predikant in zyne standplaats aan, ik hoorde hem meer dan eens prediken, en had schoone gelegenheid om my naar hem te informeeren: doch tot myne smert (want wat nadeel dit bovenstaande berigt hem gedaan heeft, weet ik niet) of moet ik zeggen, tot myne blydschap, vond ik hem geheel anders, dan hy was uitgebeeld. Zie hier wat 'er van ware.
Op de eerste vraag: is hy gezond in de Leer? antwoorde men: ja. Dit was bekend, maar het byvoegzel: doch hy preekt op zyn Engelsch, was een leugen, en hadt een vuil oogmerk, zynde gewis 'er by gedaan, om den Man zwart te maaken, en zyn fortuin te stremmen.
Op de tweede vraag: of hy studie hadt? was men gedwongen ja te schryven, wyl hy door meer dan een uitgegeeven stuk zyne bekwaamheid aan de geleerde waereld hadt bekend gemaakt
Het derde antwoord: dat hy lust hadt om zich te pousseren, was dubbelzinnig. Verstondt men 'er door, zeide iemand zyner Gemeente, of hy lust hadt zich bekwaamer te maaken, men moet het toestemmen, wyl hy daar van, van tyd tot tyd, blyken gaf: maar bedoelde men, of hy greetig haakte naar een hoogen stand in de Kerk, dan moest men neen zeggen, en daar toe hadt men gronds genoeg.
Het vierde antwoord was vuil. Ik die hem meer dan eens hoorde, moest erkennen, dat zyne gaaven zeer goed waren, en men die nergens door beterkon verdonkeren by iemand, die ze nooit gehoord hadt, dan met te zeggen: ze zyn niet eclatant nog degoutabel. Hoe weinige Predikanten hebben eclatante, en hoe zeldzaam zyn degoutabele gaaven?
Op de vyfde vraag: of hy by de Gemeente gezien was? antwoorde men: by sommigen. Dit kan men van alle Predikanten, die, gelyk hy, in groote Ge- | |
| |
meenten staan, zeggen. 'Er zyn altyd boozen, by wien een braaf Leeraar niet gezien is. Men hadt dan op deeze vraag dus moeten geschreeven hebben: hy is by allen, die een onberispelyk leven, yver en getrouwheid in eenen Herder beminnen, gezien, en dan hadt men waarheid gesprooken.
Ten zesden erkende men, zyn gedrag goed te zyn. Tot deeze belydenis, zeide my een zyner kudde, moet men willig of onwillig komen. Zyne vyanden zouden dat zelfs moeten erkennen.
In de zevende vraag kwam het op zynen omgang aan, welke men wat philosophisch en op zich zelven noemt. Waarlyk eene klugtige beschryving! Als een Leeraar met allerlei slag van menschen goed of kwaad, niet wil omgaan, noch hen, die hem belagen, tot zyne beste Vrienden wil kiezen, maar de besten tot zyn gezelschap uitkipt, is by my eene goede Philosophie; en meest op zyn Studeerkamer, op zich zelven te converseren, is beter dan den tyd met beuzelen of in ydele gezelschappen te slyten, zeide een van zyn Volk.
Ten agsten bepaalt men niet: of hy van een goed en meegaand humeur is? Het antwoord daarop snydt men af met te zeggen: hy heeft weinig conversatie. Dit wilde, myns agtens, niets zeggen, en vraagde daarom, wat hier van ware. Onze Leeraar, antwoordde men my, maakt veel werks van zyne Gemeente, en kan dus weinig conversatie hebben; en laaten de zieken, by welke hy, zonder aanzien van perzoonen, ongevraagd ten eersten komt, zeggen of hy van een meegaand humeur is. Goed is hy, dat weeten wy.
Op de negende vraag gaf men de somme van zyn. Tractement op, en hoewel men weet, dat in Steden geen pastoryen zyn, voegde men egter, schoon ongevergd, dit er by. Tot wat oogmerk, moet men raaden.
De tiende vraag scheen geen antwoord waardig te zyn; men verzondt dan den vraager naar het Domine's Boekje, waar in het kon gezien worden.
| |
| |
Zie daar, zeide myn Vriend, een berigt van informatien, met zo veel onregt aangaande dien Man gegeeven, dat ik 'er met verfoeijing aan gedenk. Ik bevond my eens met hem in gezelschap, en wanneer 'er juist gesprooken wierdt over het stuk van getuigenis van iemand te geeven, vraagde ik hem, of hy zich zelven wel ooit ter deege beschreeven hadt gezien, zo niet ik wilde hem zyn afbeeldzel geeven. Welk afbeeldzel? zeide hy: met een trok ik het uit mynen sak, en las hem de tien vraagen, en antwooden voor. Passen die op my, voegde hy my toe, dan moet ik sommigen met verontwaavdiging hooren, en over anderen lagchen. Het gelykt my niet, vraag 'er Lieden van myne Gemeente na, zo gy my, dien gy voor 't eerst van uw leven ontmoet, kennen wilt. Daar bleef het by, na het gesprek over de moeilykheid en ligtvaerdigheid van getuigenissen te geeven, eenigen tyd voortgezet te hebben.
Als ik myne gedagten laat gaan over dit slag van zaaken, komen in my deeze overwegingen op. Wat heeft het niet veel in, van zynen naasten, en byzonder van Predikanten een egt getuigenis te geeven! wat hangt 'er veel van af? wat speelt 'er gunst of ongunst haare rol in? - een goed getuigenis uit inzigten gegeeven, doet veeltyds eenen Leeraar van de eene plaats naar de andere voortvliegen: een nadeelig berigt doet meenigen voor altoos vergeeten worden. Dit noemt de waereld een ongeluk. Vader Sluiter dagt 'er anders van, en wat belet my met hem eens te zyn? Zulk een vergeeten Leeraar heeft, op zyn dorpje, tyd om zyne Gemeente van naby te leeren kennen, en dagelyks na te gaan; hy leeft met dezelve gemeenzaam; hy verkeert met dezelve in de grootste eenvoudigheid en opregtheid, 't welk een vermaak geeft, aan veelen onbekend; in groote Steden kan men veeltyds, uit hoofde der menigte van bezigheden, den Leeraar alleen op den predikstoel zien; dorpelingen zien hem dagelyks aan hunne huizen; de kinderen groei- | |
| |
jen onder zyn oog en opzigt op; hy heeft 'er meer gezag over, en dus genieten ze meer vrugt van zyn onderwys; niemand kan uit zyne Catechisatien agterblyven, of hy is 'er ten eersten by; met 'er tyd durft niemand die verzuimen; hy is aller Vader, vriend, Raadsman en Troost - Hy was waardig eene hooge standplaats in de Kerk, de voornaamste Stad zelfs; maar de Voorzienigheid duldt, doch veroordeelt, dat hy door een gegeeven valsche getuigenis daar moet blyven. Wie wraakt dit bestel? hy zelf niet. Hy offert zyn klein belang gaarne aan 't groote op. En moet een arm dorpje van zulk een regtschapen Herder, deszelfs grootste geluk en eenigste schat, beroofd worden? neen, hy moet 'er ten welzyn en blydschap van arme nedrige boeren blyven. Is dit geen goede en wyze Voorzienigheid?
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|