| |
| |
| |
De Denker.
No. 428. Den 11 Maart 1771.
[Ontydige agterdogt doedt een allergelukkigst Huwelyk in duigen vallen. Eene opmerkelyke geschiedenis.]
Felix o nimium, quem casti mater amores
Deducit certa per sua regna manu.
Felix, qui meruit securam ducere vitam,
Plenaque sperati gaudia nosse tori.
Felix, qui potuit fessos erroribus annos
Respicere, & lato claudere fine dies.
Dum multos dubio palantes tramite cernit,
Prima quibus fallax vulnera fecit amor.
Ah! pereat, quicunque suos contemnit amores,
Nec didicit, Veneris mite subire jugam.
A. Relandus.
MYN HEER!
Nooit heb ik een geval geleezen of gehoord, waar in men duidelyker blyken van toeen afneemend vertrouwen eenes Vriends, gesteld tegen het onwankelend vertrouwen eener Vriendin, gezien heeft, als het geen ik thans gaa verhaalen; en nimmer zou het my zo diep getroffen hebben, als het my langen tyd heeft gesmert, ware het niet, dat een allergelukkigst Huwelyk, gelyk ik voor uit kon zien, daar door om ver geworpen werdt op het zelfde oogenblik, op 't welk ik meende, dat het zou gelukt hebben.
Het volgende verhaal, dat ik gaa doen, is niemand uwer Leezeren bekend; het is, schoon ik de naamen verzwygen moet, waaragtig in ons Vaderland gebeurd: ik verzoek deswegen, dat men het voor geen Roman aanzie, het is zeer leerzaam, treffend en byzonder, waarom het my honderdmaal in den zin schiet, aandoet, en thans nog met droefheid onder het schryven vervult.
| |
| |
Een myner waarde Vrienden, buiten Amsterdam woonende, een hupsch braaf Man, leefde ongetrouwd, en scheen geene Gezellinne, hem waardig, hoe zeer hy zogt, gelyk daar toe ten platten Lande de gelegenheden niet altoos overvloedig zyn, te kunnen aantreffen. Wanneer wy wel vergenoegd by een waren, spoorde ik hem onophoudelyk aan tot het Huwelyk; ik toonde hem, hoe wel het my gelukt was; ik zeide hem, dat de gehuwde staat wel somtyds eenige smerten hadt, maar de ongehuwde geene vermaaken; ik schilderde hem de onaangenaamheden des ongezelligen levens zo goed af als ik konde, en bragt hem zo ver, dat hy eindelyk zeide: ik ben niet afkeerig van den echten staat; maar ik kan geene Juffer naar mynen zin vinden.
Langen tyd zong hy op deezen toon voort, en ik, meenende, dat dit een louter voorwendzel was; op het zelfde ambeeld kloppende op eenen tyd, wanneer wy by een waren, gaf hy my ten antwoord: wy hebben dikwils hier over gesprooken, en gy schynt te denken, dat het my geen ernst is, waarom ik my thans nader verklaaren zal: Zo gy, myn Vriend! eene Juffer voor my weet van een onberispelyk gedrag, en zagten inborst, ik zal haar, hoewel niet ryk noch schoon, tot myne Vrouw neemen.
Dit onverwagt antwoord verstelde my; ik zag, dat het hem in waarheid ernst was, en gebrek aan gelegenheid hem belet hadt te trouwen; ik dankte hem dan voor het groot vertrouwen; dat hy in my stelde, en beloofde, wyl ik in de Stad veele Juffers kende, nader te zullen denken, welke hem best zou gelyken.
By eene volgende ontmoeting dit stuk weêr ter baane komende, vraagde hy my, of ik my bedagt hadt? ja zeide ik, ik weet 'er eene van middelmaatige schoonheid, doch voor welker deugd en braafheid ik instaa; lang heb ik haar gekend, en ware ik ongetrouwd, geene andere zou ik tragten tot myne Vrouw te krygen; doch gy moet ze eerst zien, en dan nader besluit neemen.
Zy woont, voegde ik 'er by, by eene oude Moe- | |
| |
der, omtrent welke alle haare zorg bepaald is, bezit tydelyke middelen, doch leeft zeer afgezonderd, aan welke reden ik toeschryve, dat deeze onbekende deugd niet gevonden is, of nog gevonden wordt.
Dit verhaal geviel hem; ik sloeg daarop voor te zaamen naar de Stad te reizen, en haar een bezoek te geeven, op dat hy ze zou kunnen zien. Hier hadt hy iets tegen, en wilde liever, dat ik vooraf by haar gaan zou, en vraagen, of iemand van zulk eenen aart, staat, middelen enz. op zulk eenen tyd haar een bezoek mogt geeven met dat en dat oogmerk: met een woord, hy verzogt my, dat ik de baan voor hem wilde klaar maaken.
Ik liet my hier toe overhaalen, ging stedewaards, en gaf haar een bezoek. Na de eerste pligtplegingen en de gewoone vraagen geëindigd te hebben; zeide ik: ‘Mejuffer! ik heb eenen Vriend ter plaatze, daar ik woon, die eene Vrouw zoekt; lange jaaren heb ik hem gekend, en in groot vertrouwen met hem omgegaan; hy is van een goed voorkomen, van goede zeden, van eenen gelukkigen inborst, en niet zonder tydelyke goederen, waardig eener braave Vrouwe; hy is genegen om by u te komen, en u tot dat einde eenen voorslag te doen; zo gy ooit of ooit trouwen wilt, waar toe deeze en geene redenen u beweegen kunnen, zo is nu de tyd gebooren; indien gy my vryheid geeft, zo zal hy overkomen, en gy kunt elkanderen zien en spreeken. Zo en zo is zyn naam, indien gy u intusschen naar hem informeeren wilt, dat ik egter onnoodig reken, aangezien gy my kent, en weet, dat uw geluk my zo dierbaar is als het myne.’ Aangedaan over deeze myne onverwagte boodschap, en bloosende, vraagde zy my, zeer ernstig, of zy in een stuk van dat gewigt zich volkomen op myn getuigenis aangaande zyne braaf heid en deugd verlaaten kon, waarop ik nogmaals ja antwoordde; hy koome dan, zeide zy daarop, indien myne Moeder 'er niets tegen heeft. De oude Vrouw, daar by zittende, het woord toen opneemende, voerde my toe: ‘myn Heer! wie my ooit gesteld heeft onder die Ouders,
| |
| |
die hunne Kinderen in 't stuk van 't Huwelyk ringelooren, heeft my onregt aangedaan. Ik ken mynen pligt, en bemin myne lieve Dochter te veel, om haar in eene keuse, gegrond op de deugd, te dwarsboomen Haar besluit is het myne; hy koome!’
Met vreugde over deezen eersten goeden uitslag verliet ik haar, en bragt 'er mynen Vriend berigt van. Hy vertrok daarop ten eersten naar haar toe, werdt wel ontvangen, en sprak haar na de gewoone Complimenten, dus aan, ‘Mejuffer, gy weet ten welken einde ik hier gekomen ben; lang heb ik verlangd gelukkig getrouwd te zyn, maar de gelegenheid heeft my ontbrooken, myn Vriend heeft U my aangepreezen, gy bevalt my, en indien gy mede eenig welgevallen in my vindt, ben ik, vertrouwende op myns Vriends getuigenis aangaande uwe deugd, gereed om, met uwer Moeders bewilliging, U tot myne Vrouw te neemen. Intusschen kunt gy U elders (dit was het ongelukkig slot, dat my Vriend zonder erg 'er by voegde, en daarna zo veel onheils brouwde) naar myn Persoon, gedrag enz Informeeren.’
De vriendelyke en by uitstek openhartige Juffer, die nu ten onregt by sommigen van uwe Leezers, Heer Denker! denkende gelyk de waereld nu denkt, en de openhartigheid in eene Juffer ligtlyk veroordeelende of ten nadeele haarer braafheid daar uit verkeerde besluiten trekkende, mogelyk veroordeeld staat te worden: de vriendelyke en by uitstek openhartige Juffer, zeg ik, antwoordde hem, met eene bekoorlyke zedigheid: ‘myn Heer! myne Moeder laat my in het stuk, dat gy my voorslaat, de keuse vry. Uw Persoon mishaagt my niet, en op't getuigenis van onzen Vriend, die U herwaards heeft geweezen my volkomen verlaatende, wil ik, zonder eenige navorsching naar Uw Persoon te doen en zonder u volgens den hedendaagsche trant langin het onzekere te houden, rondborstig verklaaren, dat ik niet afslaa uwe Vrouw te worden.’
Dus verre liep dan alles mynen Vriend voor den wind; doch eene zwakheid overrompelde hem thans.
| |
| |
Eene Juffer mag nu zulken voorslag by de eerste ontmoeting, niet aanneemen, of het baart agterdogt. Zy moet Maanden en Jaaren talmen, eer zy en dan nog als gedwongen het Ja-woord geeft. Dit noemt de Waereld, die de oude en eenvoudige opregtheid niet meer kent, Maagdelyke schaamte en eerbaarheid. Maar zy, die zich geheel op my verliet, en haaren Minnaar, in 't onguure Wintersaisoen, alle weeken geen ongezonde reizen Stedewaards wilde laaten doen, stemde aanstonds toe.
Deeze onverwagte gulheid (zodanig is haar aart) verbaasde mynen Vriend; zyn vertrouwen op my wankelde; hy begon te gelooven, dat 'er by eene zo schielyk toestemmende Juffer iets haperen mogt, en verklaarde deswege, dat haar geneigdheid hem waards zeer lief was, en hy haar veertien dagen of langer tyd gaf om naar zyn Persoon onderzoek te doen. Tot driemaal toe bevestigde zy, dat zy het laatste niet eischte en hem nogmaals verzekerde zich op myn getuigenis volkomen te verlaaten: doch hoe meer zy dit bevestigde, hoe sterker hy, door opkomenden argwaan, 'er op drong, 't welk niets baatende, zeide zy eindelyk: het is dan wel. Dus scheidde men, beide onvoldaan: myn Vriend, over haare gereede toestemming, of ten minsten over haare weigering van onderzoek te doen: myne Vriendin, over zynen begeerden eisch.
Te Huis gekomen zynde vertelde hy my zyn wedervaaren; en ik geen agterdogt hebbende of kwaad vermoedende wenschte hem geluk met zynen aanstaanden Echt. Intusschen maakte hy gebruik van de ge-eischte veertien dagen voor zich zelven, gelyk hy met dat oogmerk daarop zo sterk hadt gestaan, informeerde zich heimelyk by anderen naar de Juffer, hoorde alles goeds, en begaf, hier over zeer verheugd, na den verstreeken tyd, zich op reis naar zyne Beminde.
Onderweg zich kittelende met het aanstaande genoegen van de braafste Juffer der Waereld, van veelen over het hoofd gezien, en gelyk hy dagt, voor hem alleen bewaard, tot zyne Vrouw te krygen op eene zo gemakkelyke wyze, en het oogenblik zegenende waar in ik deeze hem had aangepreezen, komt hy eindelyk
| |
| |
ter gewenschte plaatze, klopt aan, treedt binnen, wordt wel ontvangen, zet zich neder, en spreekt haar dus aan ‘Mejuffer, ik kom na den geëindigden tyd te rug, en vertrouw, dat gy in denzelven naar my vernoomen zult hebben en zo alles wel bevonden is, my zo gelukkig zult maaken, als ik wensch te zyn.’ Hier op antwoordde zy met een wat forsschen toon: myn Heer! het eerste is niet geschied, en het tweede zal niet gebeuren. Getroffen door dit antwoord als door eenen donderslag, hadt hy naauwlykkragts genoeg om te vraagen: waar van daan die schielyke verandering? ik heb, zeide zy, my geheel op het woord onzes Vriends; (my te weeten); doch gy maar ten deele, u verlaaten Myne gereede toestemming, die gy daar alleen aan moet toeschryven, hebt gy, twyfelende uit dien hoofden aan myne deugd, gelyk ik bemerkt hebt, by de eerste ontmoeting als ontweeken, en nu denk ik ze aan eenen Man, die aan zyns Vriens getuigenis, en boven al aan myne deugd gewantrouwd heeft, niet te geeven.
In hoe veele bogten hy zich mogt wringen, hoe zeer zyn gedrag tragten goed te maaken, wat hy mogt doen om haar te vermurwen, wat hy mogt bidden, alles was vrugteloos, zy was onverzettelyk, en daar mede moest hy weg.
Met grooten haast naar my toegevloogen, verhaalde hy my met traanen in de oogen, zyn ongelukkig wedervaaren, en badt my, om onzer oude vriendschaps wille, ik zoude naar de Juffer gaan, en myn best doen om haar ter neder te zetten, en tot andere gedagten te brengen. Verslaagen over deeze onverwagte uitkomst, ging ik op staanden voet op reis, en kwam ten haaren huize. Vriendin, zeide ik, haar spreekende, wat is dit? uw gegeeve toestemming tot het Huwelyk met mynen Vriend ingetrokken! bedaar, en kom tot inkeer, is 'er iets, dat niet in den haak is, ziet het over het hoofd; vergeef eene zwakheid; neem mynen Vriend weder aan, en wordt met hem gelukkig. Op uw woord, hernam zy, zou ik hem, gelyk ik daarvan eene proef gegeeven heb, tot mynen Man genoomen hebben; hy geviel my, wat het ui- | |
| |
terlyke aangaat, en zyne deugd vertrouwende, stemde ik zynen voorslag toe; maar geloofde hy u op uw woord? myne openhartige inwilliging deedt hem aarzelen: zo veel ik toekwam om hem edelmoedig te behandelen, en dat alleen op uw getuigenis, zo veel ging hy agter uit. Driemaal verzekerde ik hem, dat ik geen veertien dagen tot onderzoek naar zyn persoon noodig had; maar veertien dagen wilde hy hebben om na te vorschen, of eene bezweeke deugd of andere reden oorzaak van myne schielyke toestemming ware. Een Man, die het eerste bewys myner opregtheid wantrouwt, kan myn hart niet hebben. Ik zie op de gevolgen. Wie weet, of hy my niet altoos wantrouwen, en al vondt hy aan my eene braave Vrouw, egter agterdogt uit myne eerste toestemming behouden zou? Die zou de wortel der liefde af knagen, hem en my beletten elkanderen regt te beminnen, en gelukkig te zyn. Die my regt bemint, moet my niet verdenken. De hoon aan myne zo schielyke inwilliging, door de waereld gewis veroordeeld, zo dra zy 'er kennis van mogt krygen, aangedaan, staat by my zo hoog, dat ze niet uit te wisschen is. Laat ons van wat anders praaten.
Ik deed nog eenige pogingen om deeze redenen te wêerleggen; doch geen antwoord krygende, moest ik haar verlaaten met een bedroefd hart, en mynen Vriend de tyding brengen, dat één uur, één oogenblik, één onvoorzigtig woord, ééne agterdogt hem beroofd hadt van het grootste geluk deezes tegenwoordigen levens. Het maakte eene diepe wonde in zyne ziel, die nog niet is geneezen, en ik voel 'er mede nog de pynen van. Ik blyve
UEd. Dienstwillige Dienaar,
J... T....
Van het Land, den 3 Jan. 1771.
| |
Antwoord van den Denker.
Myn Heer!
Het geval, dat gy my geschreeven hebt, en het welk ik thans ten algemeenen nutte openbaar maake,
| |
| |
komt my zo ongemeen als treffend voor. Ik zie het voor geen Roman aan, en vertrouw, dat niemand myner Leezeren op uwe sterke bevestiging, en manier van schryven, een oogenblik aan deszelfs egtheid twyfele Wyl ik my altoos over de vereeniging vsn twee waardige Persoonen verheug, heeft my de mislukking van deezen Echt zeer leed gedaan. Het wantrouwen uwes Vriends is niet te pryzen, en strydt zelfs met zyne voorige betuiging. Dan ik noem deeze, eene zwakheid, en kan ze hem vergeeven, als ik de Eeuw aanmerk, waar in wy leeven Wie is toch niet min of meer met haare vooroordeelen besmet? wie duldt thans, dat eene Juffer den koop zo dra toeslaat? Dit noemden onze Voorouders edelmoedigheid, opregtheid, ongeveinsdheid, maar nu draagt zy den naam van begeerlykheid. Zy is thans zeer zeldzaam; en misschien nergens meer te vinden, of het moest in het openhartig Gelderland zyn. Onze Juffers, de mode deezer Eeuwe volgende mogen zich thans niet aanstonds op zulk een stuk verklaaren Hadt uw Vriend kunnen denken, dat 'er onder zo veele duizenden noch ééne was, die hier in de mode niet volgde, hy was in zyn oogmerk geslaagd Jammer is het, dat zy beide niet iets hebben toe gegeeven. De zwakheid uwes Vriends is te streng gestraft geworden. De braaf heid uwer Vriendin straalt uit haare handelwys ten levendigste door, zy heeft in alles geen ongelyk gehad; doch de liefde tot de deugd eischte niet zulk een straf besluit. De zaak schynt te lang geleden om te zien, of 'er by haar, bedaard zynde, nog iets ten goede zou te doen zyn. Dus laat ik af 'er meer van te zeggen ‘Ik hoop, dat myne Leezers en Leezeressen de zedelessen in dit geval opgewonden, ligtlyk zullen vinden zonder myne hulp, en 'er een verstandig gebruik van maaken’ Ik blyve na dankbetuiging voor het mededeelen deezer fraaije Geschiedenis.
Myn Heer!
UEd. Dienaar
De Denker.
|
|