| |
| |
| |
De Denker.
No. 426. Den 25 February 1771.
[Raad aan eene Vrouw, klagende over een ongelukkigen Echt.]
Het Huwelyk is, of behoorde te zyn, eene volmaakte overëenstemming van Wille en Neigingen tusschen Man en Vrouw.
Huidecoper.
Myn Heer Denker!
Ik heb eenige Jaaren in den Echt doorgebragt, maar meestäl dien tyd in eene groote onëenigheid met mynen Man. Dewyl het tusschen ons aan waare Liefde ontbreekt, vallen 'er dagelyks beuzelingen en geduurige twisten voor, die zo hevig gaan, dat de Huisgenooten niet alleen, maar
| |
| |
zelfs vreemde Menschen, die by ons in den Winkel komen, 'er getuigen van zyn. Het Caracter van mynen Echtgenoot is gantsch niet voordeelig. Hy is zeer onbeschaaft in meer dan een opzigt, en niet zeer vatbaar voor onderrichting. Zyne reden gebruikt hy schier in 't geheel niet, of zeer zelden; maar aan zyne driften is hy doorgaans dienstbaar. Behalven dit, heeft hy het droevig gebrek van zeer gierig te zyn. Myn Caracter is daarëntegen het tegengestelde van het zyne. Schoon ik, zo als men zegt, geen hooi over den balk zal werpen, zo ben ik 'er echter zeer op gesteld, om myn fatsoen te houden. Ik kan ook wel wat missen voor behoeftige Huisgezinnen: doch door myn Mans verregaande zuinigheid, die volstrekt geene, paalen heeft, moet ik alles wat ik uitgeeve, of geheel buiten zyne kennis doen, of het grootste gedeelte voor hem verbergen. Dit heeft zelfs plaats in het geene ik voor myne Kinderen nodig hebbe: hun Schoolgeld moet ik minder laaten op geeven, en het overige in stilte betaalen. Met de Rekeningen, die in het nieuwe Jaar my gezonden worden, is het even zo gesteld. Gy kunt ligt begrypen, Myn Heer! hoe onäangenaam dit alles voor my is. Voeg hier by den geduurigen twist daar in ik leeven moet; als mede dat my myne Kinderen, inzonderheid de oudste die het met zynen Vader houdt, weinig of geene achting, en gehoorzaamheid betoonen: het is eene droevige omstandigheid voor my, die van tyd tot tyd, erger wordt. Myn Man, als waare hy myn gezelschap wars, gaat des avonds, dikwerf uit, en keert niet voor laat in den nacht te rug. Wat zal ik beginnen? zo langer te leeven is voor my onmoge- | |
| |
lyk. Onthou my toch uwen raad niet. Veel Menschen, hulp nodig hebbende, vervoegen zich tot u; en dewyl gy allen, die aan u schryven, beäntwoord, verwagt ik, dat gy my ook met uw antwoord verëeren zult. Weet gy my niet een middel aan de hand te geeven, dat voor mynen toestand geschikt is, om myne dagen in meerder rust te eindigen. Gy zult dit doende, ten hoogsten verplichten;
Myn Heer Denker!
U Ed. bedroefde Dienaresse,
Maria Ongelukkig.
Zutphen den 3 January 1771.
De toestand van Mejuffrouw Ongelukkig smart my ten hoogsten. Gaarne wilde ik iets toebrengen om haar het leven aangenaamer te maaken: doch ik vreeze dat myne pogingen niet toereikende zullen zyn in haar geval. De reden is, om dat zy zelve bekent, dat het tusschen haar, en haaren Echtgenoot aan waare Liefde ontbreekt. Want dit is eene kwaal, die byna ongeneeslyk is. Indien Menschen, die reeds eenige Jaaren in 't Huwelyk hebben doorgebragt, nog ontbloot zyn van iets, dat tot het weezen van dien staat, noodzaakelyk behoort, dan is 'er weinig, zo al eenige hoop, dat iemand een middel zal kunnen uitvinden, om hen in vrede te doen leeven. Laat ik nochtans beproeven of ik in staat mogt zyn, om iets toe te brengen, waar door het droevig lot van Juffrouw Ongelukkig wat meer draagelyk, of met een beter verwisseld mogt worden: mogelyk zal 't
| |
| |
van gewenschte gevolgen zyn. Zy gelieve dan deeze myne volgende aanmerkingen en raadgeevingen in overweging te neemen; ik zal met haar openhartig te werk gaan, het vertrouwen, dat zy in my stelt, vordert dit. Maar ter zaake. Mejuffrouw Ongelukkig onderzoeke zich zelve eens met bedaarde zinnen, of zy, van haare zyde, wel immer getracht hebbe alle hinderpaalen uit den weg te ruimen, waaräan haar Man zich tot hier toe, gestooten heeft. Heeft zy wel ooit behoorlyk geduld gehad met zyne gierigheid? of immer in 't vriendelyke ondernomen, wanneer die te verre ging, om hem te overtuigen van zynen verkeerden handel? zo niet? dan behoorde zy het nog te doen. Is hy niet vatbaar voor onderrichting, en overtrest zy hem daar in, dat zy beter gebruik van haare Reden weet te maaken dan hy, dan is 't ook haar plicht, om het meerder verstand, dat zy meent te bezitten, of in der daad bezit, aan te leggen tot zyne verbetering. In allen gevalle, hy is haar Man, en dus heeft zy op hem eene allernaauwste betrekking, die zy altoos behoort in 't oog te houden. Zy mag ook wel eens overdenken, of zy in haar fatsoen gaarn te willen honden, niet al te verre gaat, en hier in zich schikt naar Lieden van eene hoogere Classe, dan waartoe zy, en haar Man behooren. Het zogenaamd fatsoen houden kost sommigen in onzen tyd, al vry veel, en brengt menig Huisgezin tot den val, en de kleine Lieden, volgen in dit opzicht, de Grooten al te veel na; zo dat het onderscheid tusschen Lieden van rang, en Burgers, by veelen, in onze dagen, naauwelyks te ontdekken is. Zo Juffrouw Ongelukkig, na een naauwkeurig, en oprecht onderzoek van zich zelve
| |
| |
getuigen kan, dat zy in alles, wat zy zo voor zich, als haar Gezin uitgeeft, de paalen der noodzaakelykheid niet ter zyde stelt; en durft zy zich in dit opzicht voor Onpartydigen ter toetse stellen: dan is in derdaad het gedrag van haaren Echtgenoot zeer af te keuren, en zy verplicht om Hem door herhaalde redenen te overtuigen, dat hy kwaalyk doet, in haar te onthouden het geene zy noodig heeft; of zelfs haar in de uitgaave van het eene en ander, dat de huishouding betreft, te bepaalen. Belangende het gedrag, dat de Kinders met haare Moeder houden, moet Juffrouw Ongelukkig, zo veel zy kan, trachten dezelven onder 't oog te brengen, wat Kinderen aan hunne Ouders schuldig zyn, en met beleid hen tot rede brengen, door naar verdiensten, hen te straffen, zo zy misdoen. Met een woord, zy is Moeder, en 't staat aan haar, om dit haar gezag te handhaven. Wat eindelyk betreft het gedrag van haaren Man, dat hy gezelschap buitens huis zoekt, en laat uit blyft; ik weet haar geen beter raad te geeven, als dat zy 't hem in huis zo aangenaam maakt, als zy kan, en hem vriendelyk ontvangt, als by uit geweest zynde, weder t'huis komt; al is het zelfs laat in den nacht: doet zy het tegengestelde, het zal olie in 't vuur werpen weezen; daar 'er anders nog hoope is, indien maar beleid, en toegeevende vriendelykheid plaats hebben, dat hy het gezelschap van zyne Vrouw verkiezen zal voor dat van ligtekooijen, of van een party Zuipers en Speelders. Om kort te gaan, is het Mejuffrouw Elendig in der daad te doen, om met haaren Man in vrede te leeven, zy moet
| |
| |
van haare zyde, alle inschikkelykheid gebruiken, die zy kan, en de minste, zo veel maar mogelyk is, trachten te zyn: in geduurige onëenigheden te leeven, is nadeelig voor ziel en ligchaam beide. Dit zal Juffrouw Ongelukkig by ondervinding wel weeten; en daarom is zy te meer verplicht omtrent haaren Man het gezegde te betragten. Kan zy hem langs dien weg niet verbeteren, dan behout zy voor zich zelve nogthans een gerust gemoed, het geen, in haare omstandigheden, altoos tot troost kan strekken. Maar ziet ze, in tegendeel, gewenschte uitwerkzelen, en deeze zyn in haar geval, nog niet geheel hoopeloos, (want het is wel meer gebeurd, dat beleid en vriendelykheid van den kant der Vrouw, eenen Man die zich in allen opzichte, zeer onvriendelyk en buitenspoorig gedroeg, heeft wyzer en beter gemaakt, en mag dit ook haar lot weezen,) welk een genoegen zal 't haar dan geeven! welk eene aangenaame overdenking, dat zy het middel geweest is tot verbetering van iemant, op wien zy eene zo naauwe betrekking heeft. Laat zy altoos tog in 't oog houden, (dit herhaal ik andermaal) dat hy, over wien zy zich zo beklaagt, en moogelyk met reden, haar Man is; dat zy verplicht is, met hem te leeven, en dat zy, door aan zyne onredelykheid, (gesteld, dat hy zich onredelyk tegen haar gedraagt) zo veel zy kan, en betaamelyk is, toe te geeven, zo zy hem al niet overreden kan, om anders te handelen, zich zelve nogthans meer rust, en genoegen bezorgen zal. Indien verscheidene Lieden, die door 't Huwelyk verbonden zyn, maar door geduurige verdeeldheden, eene Hel op Aarde hebben, en, door drift vervoerd, dikwils het uur
| |
| |
vervloeken, dat zy met elkander getrouwd wierden, gewillig waaren om voor elkanderen meerder inschikkelykheid te toonen; hoe veel rust, hoe veel vergenoeging zouden zy zich konnen bezorgen. Wat zou de lieffelyke vrede, zo zy die recht kenden, eene bron van wezenlyke vermaaken voor hen zyn! daar, in tegendeel, nu hun leeven, en dat door eene vervloekenswaardige Hoogmoed, waar door de eene voor den anderen niet wyken wil, eene aanëenschakeling van rampen is, die des te bitterder zyn, om dat een wroegend en beschuldigend geweeten dezelve nog grooter maakt. Gansch anders leeven Zedelief en Deugdgezind: schoon zy reeds verscheidene Jaaren verëenigd geweest zyn, schynt hunne Liefde nog dezelve te weezen, als toen zy eerst elkander niet slechts de hand, maar vooräl het harte gaaven. Dit voorbeeldig Paar tracht altoos elkanders genoegen te vermeerderen. Eensgezindheid bestiert hen in alles, en vooräl in de opvoeding hunner Kinderen. Zo zy ooit eenig verschil hebben, (dat echter zelden gebeurt) zo toont zich ieder voor overreding gewillig, en die overtuigd is, onderwerpt zich. Het lieve Gezin, eene aangenaame overëenkomst in de gevoelens, en 't gedrag van Vader en Moeder ziende, leeft ook onderling in eenen aangenaamen Vrede; en, ontstaat 'er by toeval eenige twist onder hen, die door hunne waardige Ouders ontdekt wordt, (want in derzelver byzyn valt dit nooit voor,) terstond wordt hen het onbetaamelyke hier van onder 't oog gebragt, en zy aangespoord, om, op bedreiging van zekere straffe, niet weêr onëenig te zyn. Zedelief en Deugdgezind, genieten den zegen des Hemels, en, het
| |
| |
geene hun Caracter in den schoonsten dag stelt, is, dat zy voor den Godsdienst de grootste achting hebben, en hier in ook voor hun Kroost, en Dienstboden, zeer voorbeeldig zyn.
Gelukkige Echt! daar Deugd en Rede,
Haar Zetel stichten in 't gemoed!
Gelukkige Echt! daar de achtbre Vrede,
Het bitter maakt tot honigzoet!
Gelukkige Echt, daar zo veel Schoonen,
In 't byzyn van de Godvrucht woonen:
Daar zy haar altoos reinen gloed,
Ontsteekt, en altoos blaaken doet!
No. 421. Bladz. 22 reg. 7. van onderen staat: wel verre van dat de waereldlyke enz. lees: dat wel verre van dat de waereldlyke enz.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|