| |
| |
| |
De Denker.
No. 425. Den 18 February 1771.
[De Gierigheid der Geleerden in de Weetenschappen gegispt.]
Dicite, quid tantum noctes diesque laborem
Fertis? duntaxat pro vobis? at nihil inde
Laudis habere licet: nam qui sua commoda solum
Quaerit, nec prodesse aliis curat potius sed
Damna aliena malus ridet, dum, quod sibi credit,
Utile perficiat, saevissima jure meretur
Bellua, non homo dici. - - -
M. Palingenius.
Veel Geleerde Heer Denker!
Als gy myne naam onder aan deze brief ziet, zult gy u wel kunne te binne brenge, dat ik voor tien jaren uw knegt ben geweest, en heb nu de vryheid genoome om u eens te schryven van myn wedervare, sedert ik u verlaate heb, dat my nog spyt, hoewel ik nu meer kans heb om geld te winnen, als toe ik u diende Toe ik van u vertrok naar de Heer D.... gelyk gy nog wel wete zult, kwam ik in een goede huur, had een ordentelyke loon, paste ook braaf op, en sprak over al daar ik kwam, drie jaar lang, met lof van myn Heer. Maar eens in gezelschap geraakt met andere Heereknegts op een avond aan een huis, daar ik myn Heer moest af haale en lang wagte, eer hy scheide kon, beduide zy my, dat ik een slegte dienst had, weinig drinkgeld kreeg, om dat myn Heer niet veel mensche zag, en ik, al diende ik hem twintig jaar, nooit met een Ampt kon begiftigd worde, gelyk zy te wagte hadde. Sedert die tyd liet ik hier over myn gedagte gaan, be- | |
| |
vont dat zy gelyk hadde, en besloot daarom te verhuize, maar geen huur na myn zin kunnende vinde, moest ik nog een jaar by myn Heer met tegezin woone. Dat maakte, dat ik van hem afkeerig wierd, en niet meer zo oppaste, als ik wel gewoon was. Na verloop van eenige tyd merkte hy, dat ik niet meer was als van te voore, wy kreege somtyds woorde, en hy verweet my myne traagheid. Hy vroeg my de rede, maar ik zei, dat ik 'er geene had, en niet beter wist, of ik diende hem gelyk ik gewend was. Dit ging zo voort eenige maanden, tot dat ik hoorde, dat een van myne kennisse, woonende by een Burgemeester, zou afgaan om te trouwe: ik verzogt hem een goed woord by zyn Heer te doen om in zyne plaats te kome, en dat beloofde hy my. Sedert lag ik op de loer om myn Heer de dienst op te zeggen, dog ik paste wel op, dat hy het niet eerst deed. Ik maakte over een beuzeling met hem woorde, en zei hem, dat hy zig van een andere knegt kon voorzien. Dat is goed, Jan, zeide hy, het heeft my ook al lang verveeld u te houden, gy bent niet meer dezelfde, als toen gy eerst uwe voete in myn huis zette, gy kunt gaan. Sedert, hernam ik myn oude naerstigheid en yver, ik paste hem op als in de drie eerste jaare, ik deed geen boodschap, of ik was vliegens weerom. Hy merkte dat wel, en ik kon aan hem zien, dat hy wenschte, dat ik hem altyd zo gediend had, en by hem was gebleeve, dog hy zei niets, en liet dit gaan. Dit deed ik, onder ons gezegd, om een goede attestatie te kryge, als de Burgemeester zig na my kwam informere, en dat lukte my goed, ik wierd gehuurd, en verhuisde. By myne nieuwe Heer had ik het in het begin niet kwaad, ik had 'er veel meer drinkgeld, ik kogt een goud horologie, ik reed dikwils met hem na buite, ik kreeg meer kennis aan mensche, ik trok meer loon,
| |
| |
en had een goed Ampt te wagte, als ik maar wel oppaste, tot dat 'er wat ope viel. Maar ziet, daar gebeurde in vier jaare niets dat my leek, en myn Heer oud zynde, besloot voor de Regeering te bedanke. Hoe my dit speet, kan ik u niet zegge, maar daar was niets tege te doen. Te wagte op zyn dood, om een goede rouw te kryge, en een legaat uit zyn Testament, waar in alle zyne Domestike stonde, luste my niet, ik dagt hy kan nog zo lang leve, om zyn dood wil ik niet bidde, met een woord, ik was ongenege hem langer te diene, hoe goed hy ook was, en verhuisde. Toe raakte ik, niets beters kunnende vinde, en geen huur by een Heer van de Regering open staande, by een groot Koopman, en daar ben ik nog, en heb het 'er ook wel, dog daar is geen Ampt te hebscheere, maar in alle geval dat niet kunnende kryge, heb ik al eens gedagt, of myn Heer my niet tot een kleine Koopman zou kunne maake, als ik hem een half douzein jaare zo trouw en eerlyk diende, gelyk ik by u gedaan heb. Dat zou my nog wel lyke, denk ik, maar myn Heer heeft my voor knegt, en niet voor Kantoor Klerk gehuurd. De kennis ontbreekt my, en wat spyt het my, dat ik niet meer geleert heb, toe ik by u woonde. Om je de waarheid te zegge, toe ik in uw huis was, heb ik 'er my wel wat op toegelegt, maar niet genoeg, gy had my wel wat kunne leere, maar ge wist juist niet, dat ik zin zou kryge om Koopman te worde, ook vreese ik dat al had ik meer wille leere, je met je wetenschap wat gierig zoud geweest zyn. Als gy eens uit wandele ging, trad ik wel eens in je studeerkamer en doorsnuffelde uwe pampiere, ik ging in uwe leuningstoel zitte, en probeerde om uit eenige brokke geschreeve pampier, die ik vond een blaadje op te stellen, maar het wilde niet lukke, De regte Boeke, daar je uw kennis uit haalde, moete
| |
| |
agter het slot geweest zyn, of alleen in uwe herssens, dat weet ik niet en dat raakt me nu ook niet. Maar dit hangt me nog wel in 't hoofd, dat ik je veeltyds iets gevraagd heb, daar ik geen antwoord op kreeg, en ik heb u egter zelfs wel eens hore redenere met uwe Vriende, die u bezogte, over de gierigheid der Geleerde, en toen dagt ik, hoor myn Heer eens praate over een kwaal, daar hy zelfs aan vast is. Zeker had je my toe wat meer wille onderwyse, hoewel ge dat juist aan een knegt niet behoefde te doen, ik kon nu een Koopman worde, maar dat zit 'er nu niet op. De Heer, daar ik nu by woon, en groote handel dryft, heeft het zo drok, dat ik hem niet durf zeggen? wat ik in 't hoofd heb, en ik durf hem ook niet vrage, wat boeke ik moet koope om wys te worde in de negotie. Hy is zo mild als gy in 't geeve van aalmoesse aan een arm mensch en nog ryker in verteeringe als gy durft denke, maar net zo gierig als gy met zyne weteschap: als ik hem eens iets vroeg, dan zegt hy, zo hoort men de Paap de biegt af. Hoe het zy, ik weet niet, hoe men in een zaak wys word. Dik wils heb ik u en myn Heer hore redenere over de Wysheid, en die bove de wolke hore verheffe, en zegge, men kan ze voor geen geld kope, waar voor anders alles te kryge is. Ik heb dikwils hore vertelle, dat als men die heeft, men altyd door de wereld kan kome, maar, myn Heer, hoe krygt men ze? My dunkt, alles kan men voor geld en goede woorde magtig worde, maar niet de wetenschap, en daarom kan ik niet begrype, hoe gy ze gekreege hebt. De twee Zoons van den Heer, daar ik by woon, zyn 'er net zo verlegen mede als ik. Dat heb ik voor eenige avonden gehoort, toe zy, met de vacantie thuis gekome ware en met eenige geleerde Vrien- | |
| |
de, die hen kwame bezoeke, aan tafel zate, en ik 'er agter stond om hen te diene. De een heeft eerst op een Ilustre School gestudeert, eer hy na een van onze Academien ging, en nu had hy nieuwe Leermeesters een jaar lang gehad in de Teologie, meen ik. Zyne Vriende vroege hem, hoe hy het by hen had, of zy nog al vriendelyk ware, of zy hem holpe in zyne Studie, en hem leerde de beste boeke te kenne om 'er de Wetenschap uit te haale? Ik weet niet, antwoorde hy, wat ik 'er je veel van zegge zal: te Linge, daar ik eerst studeerde, zeide men, dat Boeke, die van Til (is 'er niet, veel Geleerde Heer Denker! zo een Schryver? 't kon zyn, dat ik mis had, want ik schreef met een potlootje de vreemde naame op, die ik hoorde noeme, op een pampiertje, dat ik heimelyk tege de rug van het bort hield, dat ik in de hand had, toe ik agter de tafel stond) voor de Studente in de Teologie recommandeert, goed ware, en de Professers, daar ik nu onder Studeer, zegge, dat die van Til veel beter boeke heeft gebruikt, of dat hy nooit de man zou geworde zyn, die hy geweest is, maar dat hy die beste Boeke agter heeft gehoude en nooit laate zien. Vreemd keek ik op, en dagt aan u, toen ik hem verder hoorde zegge, dat men zyne eerste Meesters nagaf, dat zy nooit die Boeke recommandeerde, die zy meest gebruikte, en altoos met ophef van andere sprake, die zy zelf niet hadde nog wilde koope, en daar van gewoon ware te zegge: non potes carere. Och dagt ik, wat word myn jonge Heer op 't sleeptouw gehouden, wie weet of hy ooit agter het fyne van de Mis komt, hy zal misschien zo oud als Methuselem zyn, eer hy Domine kan worde, waarom wille de Geleerde niet zegge, waar ze hunne geleerdheid haale; zy verlieze niets daar by, zy houde dat ze hebbe, en
| |
| |
worde niet armer. Dat hunne Studente schielyk wys worde voor hunne jaare, door hen die boeke te leere kenne, dat was hun geen schande, maar een eer. Hun ligt word 'er niet door betimmerd. De Studente blyve immers niet op de Academie, maar raake met den tyd door het heele Land verstrooit. Terwyl ik dus dagt, zei zyn Broeder, ik dagt dat het zo in de Medesyne alleen was, maar nu hoor ik van u, dat het in uwe Studie ook zo toegaat, het zal wel zo in alle Weteschappen zyn: men heeft my aangepreze een klein boekje, genoemd Scola Salertonane, en gezegd, dat als ik dat verstond; alles wist, en Boerhave met van Zwiette wel in de lommerd kon brenge, en nu hoor ik weer van andere, dat eene Beferwyk de beste is, waar voor alle Medesynsche Schryvers moete opdraie. Dat getuigenis van deze onze jongste Heer, die ik in myn Ziel liefheb, trof my. Ha, dagt ik, nu is het in de heele wereld eve eens gestelt. De Denker, de Koopman, daar ik by woon, en sommige Geleerde Professers zyn altemaal gierig met hunne wetenschap, zy leide onze jonge Heere om de tuin, en make honderd omwege om ze te brenge, daar ze zyn moete in plaats van regt uit te gaan. Wat wil ik, arme bloed beginne? wat eisch ik van myn Heer, my de regte weg te wyze om schielyk de Negotie te leere, zyn eige zoons worde bedot; en geen zier beter als ik behandelt. Ik zie wel, dat het luk of raak is, als men spoedig tot de ware kennis komt, men moet veele jaare tobbe, zelfs graave, zelfs arbeide, en vind men iet dan, dan is het wel. De Klerke op 't Kantoor van myn Heer worde met dezelve sop overgote, zy moete zig daar voor ses jaar verbinde; al ware zy zo wys als Salomon, en al konde zy alles in drie jaar leere, zy moete 'er zes blyve; dan zullen misschien hunne herssenen eerst ge- | |
| |
slote zyn, ten minste zal men het hun wys make. Maar eer ik verder gaa, veel Geleerde Heer Denker! moet ik je zegge, dat de Vader dezer jonge Heere dit horende, vreemd toekeek, maar ik dogt, kyk maar toe, je word nu op je beurt behandeld en je jongens, gelyk je my tracteert, daar is geen zier aan gelege, gy hebt geld, maar uw arme knegt niet. Eindelyk vatte hy het woord op, en zeide tege zyne geleerde Vrienden, die aan tafel zate, en na de jonge Studente luisterde: gaat het 'er zo toe onder de Geleerde, wel dan weet ik niet, of ik niet myne zoons van de Academie neem, daar ze nu zyn, en bestel ze op een andere. Neen wierd hem hier op geantwoort door een Heer, dat zou ik niet doen, die kwaal is aan alle Geleerde min of meer eige, tot de Kategiseermeesters incluis, die hebbe 'er ook al wat van. Ik was in myne jeugd meest gewoon die boeken te kope, die men meest verragte, en die men hemelhoog prees, kwamen niet in myne Bibliotheek, en daar vond ik my ongemeen wel by, ik wierd de beste magtig, en de rest, by myne Vriende insiende, vond ik niet veel nuts te zyn. Late uwe zoons ook zo handelen, en die Geleerden alleen gelooven, die men in alles kordaat vind, en blyke tone, dat ze hunne discipele wille voorthelpe. Over dit stuk wierd die avond nog al meer gepraat, dog dat heb ik niet kunne zamenknope of onthoude, om dat ik alles afgebrooke hoorde, wyl ik order kreeg, om het tweede geregt uit de keuke te haale en op te brenge, waar door ik af en aan moest loopen. Dus zie ik wel, dagt ik toe, dat 'er voor my in dit huis niets van de Negotie is te leere: diene is myn parlot, diene moet ik, een Koopman word ik nooit, of iets meer dan ik nu ben, ten zy gy, myn Heer, my weder wilde neeme tot uw knegt, uit enkele ontfer- | |
| |
ming met myn tegespoed, en in uw huis my wat wyzer make Gy word oud, en kunt niet veel jare meer dienst hebbe van uwe weteschap, en zo gy daarvan nu en dan wat wilde medeele aan een knegt, die geen ampt kan kryge, en geen Koopman kan worden, gy zult 'er niet armer door worde en ik beloof, u te zulle oppasse beter als ik ooit gedaan heb, tot uw doot toe; wanneer ik vertrouw in staat te zullen zyn om u in uw Ampt te kunne opvolge, en aan de wereld te leere, dat de grootste gierigheid hier in gelege is, dat men de ware Weteschap zyne naasten onthout. Als gy my hier op een goed antwoort geeft, zal ik myn dienst aan myn Heer op zegge, en met blydschap weder by u kome woone.
Ik blyve
Veel Geleerde Heer Denker!
U Ed. Gehoorzaame Dienaar,
Jan Gefopt.
Amsterdam, den 16 January 1771.
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra. en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|