| |
| |
| |
De Denker.
No. 424. Den 11 February 1771.
[Nuttigheid van duure en schraale tyden.]
Quod facis est justum: virtus tua durat in aevum,
Et dextram praebes mitis opemque tuis.
Auxilio piis praesens es, & adspicis illos,
Si te constante semper amore colunt.
Te tremit impietas radicitus evellenda,
Inde tuum nomen natio nulla tracet.
D. Hoogstratanus ad Ps. CXLV.
Tyden van duurte en schaarsheid merk ik wel aan als slagen, die de alwyze Bestierder der waereld gebruikt om het menschdom te kastyden over deszelfs ongeregtigheden, en tel ze dus onder die oordeelen, welke veeltyds op de misdaaden eener
| |
| |
Natie volgen: maar het is verre van my dan alleen op de Regtvaerdigheid Gods te letten, en het oog van zyne goedertierenheid af te trekken; of de algemeene gewoonte van klaagen ook de myne te maaken, en te zeggen: Och! wat zyn de tyden slegt! wat is alles duur! hoe zal het noch gaan?
Hoewel ik zelf in myn Huisgezin in duure jaaren veel lyden moet, en myne uitgiften grooter worden, zelfs zo, dat bykans alle winsten, eerlyk gewonnen, 'er by inschieten, zwyg ik liever dan veel in 't openbaar te kermen, en agt het noodiger my tot het bespiegelen der wegen Gods te zetten.
Beschouw ik dan de klaagende waereld, ik staa op myne beurt gereed over dezelve te klaagen; en meen 'er een gegrond regt toe te hebben.
Men klaagt, en kermt, en zucht, zeg ik; maar denkt men wel, dat alle deeze plaagen rykelyk verdiend zyn? doch komt men immer tot die gedagten? wordt op deeze bron der rampen regt gelet? - Het is den mensch, het is alle Natien eigen te wenschen, dat het altyd voor den wind gaa, en dat, wanneer de winsten, gelyk ze voor weinige jaaren by ons groot, ja boven maate groot geweest zyn, altoos zo mogen blyven: maar gebeurde dit, hoe arm en uitgemergeld zouden dan andere Volken worden, die de Voorzienigheid Gods niet vernield wil hebben? Zy ook, zo wel als wy, zyn zyne Schepzelen, en hy bewaart ze tot zyne groote ondoorgrondelyke oogmerken.
Tugtigde dan de wyze Regeerder der waereld sommige Volken op den duur, zy zouden verteerd, en anderen, met derzelver schatten overlaaden, tot zatheid des broods vervallen: of gesteld zynde, dat de eersten door naarstigen arbeid veel gewonnen hadden, zy zouden met alle hunne Producten en Manufactuuren blyven zitten, en, ter vervulling van hunne andere behoeften, niets door den Koophandel kunnen inruilen, indien 'er niet anderen nu en dan gebrek aan graanen of andere noodwendighe- | |
| |
den leedden, die zich dus van het hunne moeten ontdoen, om anderen en ten gelyken tyde zich zelve te helpen. Dus blyft 'er eene geduurige verwisseling van goederen in de waereld; dus hebben de Volken en Koningryken elkanderen noodig; dus verbindt God verschillende Natien onderling; dus belet en voorkomt hy hier door veele oorlogen, die men anders zou zien ontstaan; - met een woord, dus regeert God de waereld; en doet 'er oneindige voordeelen uit gebooren worden. Die te ryk zouden worden, worden dus van overtolligheden ontlast, de armen worden wat ryker, de gebrekkigste geholpen; de balans blyft onder de Natien; God regeert; en daar is gewis zo veel wysheid in dit bestier van het Opperweezen, dat men 'er zich blind in ziet.
Dus hebben dan de rampen der Natien, die Gods regtvaerdigheid verwekt, aan den anderen kant door zyne goedheid de heerlykste einden. Daar schynt ook daarenboven geen beter middel tot hier toe te zyn, om een hoogmoedig, ongezeggelyk, dartel volk te vernederen, dan tyden van duurte, schaarsheid en andere oordeelen. Wat helpt toch daar tegen het yverig prediken van braave Leeraaren? wat nut doen de Wetten, en lessen der Overheden? wat baaten de vermaaningen van wyze Lieden? en mogen wy 'er dit bydoen? wat algemeen voordeel geeft ons schryven tegen de weelde? hoewel men onze Vertoogen met graagte leest. - Men ziet hier uit de ydelheid der menschelyke pogingen, en wordt 'er door geleid tot die gewisse en ongaarne toegestemde waarheid: God zelf moet eene diep vervalle Natie op eene andere wyze verbeteren; zagte vermaaningen, goedwillige lessen, door onzen vriendelyken evenmensch gegeeven, voeren niets uit, strenge en harde roeden moeten 'er gebruikt worden. En wat zal dan de pragt, by Groot en Klein algemeen toegenoomen, fnuiken? wat beter dan de verlaaging of vermindering der interesten; de schraale oogst, veroorzaakt door den agtergebleeven regen
| |
| |
jongstvoorleden zomer, juist op dien tyd, dat de graanen dien noodig hadden om te zwellen; de vermindering van den Koophandel; de sterfte van ons vee; de duurte der graanen, veroorzaakt door den burgerlyken oorlog in Polen, enz. - Zo dra dan de interesten der Grooten verminderen, de duurte opkomt, van den gemeenen man minder te haalen is, en de winsten sober worden, dan is de tyd voor de Grooten gebooren om te denken op de besnoeijinge hunner pragt en onnoodige uitgiften, en men geloove my, geen beter hulpmiddel is 'er, tot hier toe, daar tegen uitgevonden. Houden nu de Grooten de handen binnen, laaten zy minder verdienen, leeven zy soberder, zyn zy thans zo gereed niet om een' stuiver als voorheen een' gulden uit te geeven; de gemeene man, die dit ras gevoelt, en daar by het nypen der duurte ondervindt, begint nooit ernstiger dan nu te denken om ook op zyne beurt zyne uitgiften te verminderen, van twee pakken klederen nu maar een te maaken, het half gesleeten rokje niet weg te werpen, maar zo lang te draagen, tot dat het geheel af is, en de handen kloeker uit de mouw te steeken, om wat te verdienen. Aardappelen, voor weinige jaaren een veragtelyke kost, die op de tafels der Grooten niet mogten komen, laat men dan aanmerken als een hemelsch geschenk, gelyk zy waarlyk zyn, geschikt, gelyk het ten deezen dage in ons vaderland is, om by eenen schraalen oogst en. duurte, eenen algemeenen hongersnood te voorkomen. Uit dit alles mag ik dan veilig besluiten, dat Gods regtvaerdigheid en goedheid, gelyk dikwils, zo ook nu ten zelfden tyde zigtbaar bespeurd worden Op eens bereikt hy veele oogmerken. Hy straft de pragt, die ryke bron van ontallyke misdaaden; hy onderhoudt andere armere Volken door onze grootere uitgiften, die wy in duure tyden hun voor 't graan geven; hy verlaagt den hoogmoed; hy behoedt den mensch voor zatheid des broods; hy trekt hem uit de luiheid; hy doet de nyverheid toeneemen; met een woord, in Gods regtvaerdigheid ziet men zyne goedheid ter zyde uitblinken; uit onze duisternis wordt het licht voor
| |
| |
anderen gebooren; onze geneezing is tevens het oogmerk der roede. Hoorde men dan maar deeze, en wie ze besteld heeft!
Men kan, ik weet het, hier tegen inbrengen, dat by duure tyden matig gegoede Godshuizen het hoofd met moeite bovenhouden, en de giften voor de armen doorgaans verminderen, wanneer zy behoorden aantegroeien. Dan hoe gering zyn die nadeelen, in vergelyking van de grootere zegeningen, die God met zyne oordeelen bedoelt? en mag niet het mindere om het welzyn van het meerdere eenen kleinen tyd lyden? of zyn 'er geene wegen om die twee tegenwerpingen op eene andere wyze te beantwoorden? - Het ontbreekt, in tyden als deezen, onze Regenten aan geene wysheid om ouden, armen, elendigen en weezen zo wel aan brood te helpen als voorheen, en waar zyn in ons land Godshuizen, die by duure tyden zyn te grond gegaan? Meer dan eene Stad kon ik opnoemen, die zelfs thans nieuwe laat stichten.
Onder de edelmoedige menschen, die veel voor het welzyn van andere doen, zonder loon te trekken, en of agter hunnen rug, of zelfs in hun aangezigt smaadheid te lyden hebben voor hunne liefdezorg, telle ik de Aalmoesseniers, en Diakenen, die ik meer beklage, dan zy veeltyds van anderen geagt worden. Zelden kunnen zy voldoen, hoe wél zy het maaken by de armen, die door hunne ondankbaarheid 's Lands misdaaden niet weinig vergrooten. Nooit krygen zy naar hunnen zin genoeg; maar myns oordeels, de grootste hoop te veel, en genoeg in duure tyden, als dit Volkje de ontfangene gaaven maar wel besteeden wil. Daar moeten Diakenen voor toezien, zegt men, daar voor zyn ze Diakenen. Ik geloof, dat dit eenigermaate in kleine plaatzen mogelyk zy, maar hoe dit nategaan in groote Steden, beken ik niet te weeten. Die edelmoedige Aalmoesseniers, allen geene Renteniers zynde, of onledig, hebben 'er zelden tyd, ten minste geene gelegenheid toe. Hun gezag is ook te klein; zy klaagen veel, over 't misbruik der gaaven door de armen, en dat
| |
| |
hoor ik zo vaak, zonder dat zy kans zien om dat te verbeteren, dat het my ter harte gaat, en dikwils doet peinzen op middelen, die de Overheid zou kunnen te werk stellen om die weg te neemen. Of zyn hunne gewoone giften, zo niet voor alle, ten minsten voor veele Armen in duure tyden niet groot ge. noeg? Eene arme vrouw in myne buurt, die door hun bedeeld wordt, onderhoudt drie groote honden in haar eng kamertje, en ik heb 'er eene gekend, die 'er zes met haar brood spysigde. Wat misbruik is dit? wat verslindt het niet al brood? al heeft men geene klederen, men moet egter honden houden, en dit is bykans algemeen in ons Land. - Wie hier tegen pleit, vindt ras tegenstanders. - Nooit heb ik armhartiger voorspraak gehoord dan deeze, die egter by de meeste verdedigers voor de honden der Armen vernoomen wordt: men zegt, die gewoonte is een overblyfzel van 't beeld Gods in den mensch: hem werdt in 't Paradys de heerschappy over de Dieren gegeeven; die zucht om te heerschen is in hem nog niet uitgeblust; hy moet dan ergens over het gebied voeren; de ryken doen dit over menschen, die hen dienen, de Armen hebben niets, waar over zy 't kunnen doen, dan over de dieren, en bygevolg daar toe moeten zy honden houden, die van hun brood leeven, al moeten zy gescheurde klederen draagen, om honden te kunnen voeden. Het is der moeite niet waardig deeze schoone en wel sluitende redenering te weder leggen. Wanneer armen dezelve gebruiken is het allerbest hun den mond te stoppen, met hun geld en brood te onthouden. Dit middel werkt onfeilbaar, doch wee den Diaken, die het durft doen. Wat schelden, en tieren, wat grommen en veragten moet hy, daar over uitstaan? Dan om mynen Leezer hier mede niet te ontstigten, willen wy alleen, dat hy eens optelle, hoe overtollig ons Land door de honden der Armen is geballast, hoe veele duizenden men kon missen, en hoe veele Lasten Graans door dit gedierte 's jaarlyks onnut worden verslonden. In Frankryk heeft men onlangs be- | |
| |
gonnnen deeze rekening op te maaken, die zo groot is, dat men ze niet gelooven zou, waarom ik 'er niet van reppen durf. Ik vinde ergens aangetekend, dat men in sommige Zeeuwsche Steden, de geweldige verslinding van 't brood door een al te groot aantal honden narekenende, noodig geoordeeld heeft, 'er eene Tax op te zetten, en dit is wel bedagt. De Armen kunnen zonder die dieren leeven, en de ryken, die ze volstrekt willen houden, kunnen 'er voor betaalen. Men verzuipe dan aanstonds eenige honderd duizend keffers, en ik zal veelen niet onbermhartig over hun vee, maar bermhartig over zich zelven noemen. Eene Dame, die dit vertoog leest, wordt over deeze periode myne Vriendin niet, zy wordt zelfs driftig tegen my, drukt al voortleezende, haar schoodhondje met de linkerhand, terwyl zy met de andere myn Vertoog houdt, en zegt: arme Fidel! wat heeft men met u in den zin! - Een luie lekkerbek, die gaarne haasen eet, doch dezelve liefst door anderen laat vangen, zal aanstonds over dit voorstel tegen my uitvaaren. - Slordige Domestiken, te lekker om de beenderen van 't vleesch, van hunner Heeren tafel komende, zelve af te pluizen, en daarom altoos maar voor de honden werpende, zullen misschien tegen my aanvangen, dapper te vloeken: doch gelyk ik de malle liefde der eersten niet denk te volgen, by den lekkerbek niet wil eeten, en den beste vloekenden knegt en keukemeid met een gulden voor een foytje te geeven, beter tot bedaaren kan brengen, dan door een Vertoog over de schandelykheid zulker woorden, wil ik den Edelman zyne Jagthonden, mids hy 'er geen 32 den kost geeve, zo ook den Bleeker, den eenzaam woonenden Boer, den Herder, en al wie ze tot karnen, coffy boonen branden, of voor den kruiwagen, en aan Buitenplaatzen of elders om te waaken gebruiken, dezelven niet ontneemen. Men snoere alleen den muil der overtollige honden, en ontlaste het Vaderland van zuik eene meenigte onnutte buiken. De Dame betaale, zo wel als anderen uitgezonderd de
| |
| |
zo even genoemde Lieden, die ze niet kunnen missen, een drie gulden tax voor haar Schoodhondje, een ander wat minder. Buurtmeesters haalen dit geld op; men gebruike het tot een fonds, om verscheiden gering beloonde Schoolmeesters ten platten Lande hooger loon te geeven, of om de weduwen onzer Soldaaten en Matroosen te gemoet te komen, of tot andere nuttige einden, die ik zal aanwyzen, zo dra men dit Plan wil invoeren.
Maar wat ook anderen hier van zal goeddunken, het is, mynes agtens, meer dan tyd om toe te zien, dat de Armen het kostbaar brood niet verder verspillen; dat men de duurte niet vermeerdere door monden open te houden, die geen nut doen; dat men de keffers, die op de straaten anderen tot een last en de onreinheid zelve in de huizen zyn, voor altoos doe zwygen, of dat men de menschen dit vermaak met geld doe boeten; dat de luiaarts de handen leeren uitsteeken; dat men tevens de onnoodige uitgiften vermindere; dat men de regeering Gods billyke, die ons arm wil maaken, op dat we door de rykdommen, weelde en pragt niet meer vervoerd en weggesleept worden ten verderve, waar toe zo veele duizenden thans overhellen, en dat ons Vaderland, onder het gevoel van Gods regtvaerdigheid, deszelfs goedertierenheid, die ons ten leven leiden wil, opmerke en altoos loove!
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussê, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra. en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|