| |
| |
| |
De Denker.
No. 416. Den 17 December 1770.
[De Heer R toont, dat Zedeschryvers op geene verbetering hebben te hoopen, hoe bondig hunne voorstellen ook mogen zyn.]
Obsequium amicos, veritas odium parit.
Terentius.
Myn Heer, de Denker!
Ik meen my met zeer gegronde reden te mogen verwonderen, hoe zich de Zedeschryvers zo veel moeite kunnen geven in het toestellen van geheele Boekdeelen, om daar door de kwade gewoontens, en bedorven Zeden der menschen te verbeteren; daar ze door de bevinding en de uitkomst der zaken tog genoeg geleerd worden, dat alle hunne pogingen niet anders zyn, dan de Moreaan schueren. De Engelsche Zedemeester R. Steele is de Voorganger geweest in dat zoort van schriften, waar van men zedert zynen tyd in ons gewest zoo veel werk heeft gemaakt, en de vermaarde van Essen heeft hem op het spoor gevolgd, voorwaar niet ongelukkig, maar met grooten Roem. Zedert heeft het by ons van zulk zoort van schriften gekrield. Tot uwen Lof zal ik niets zeggen, uw eigen werk mag het doen. Dan dit wilde ik maar aangemerkt hebben, hoe weinig verbetering men onder de Zeden onzer natie bespeurd neeft, schoon men de kwade gewoontens door zo veele schriften op allerlei wyze met al den ernst van regtschapen Zedemeesters betreden heeft. - Ik twyfel niet of Gy zult edelmoedig genoeg zyn, van te bekennen, dat myn gezegde maar al te Waaragtig is. - Zeer wel is het my bekend, dat wanneer men uw Werk, en dat van andere Zedeschryveren doorbladerd, men in de
| |
| |
zelve hier en daar eenige brieven vind van Lieden, die bekennen door het Dezen uwer schrfiten, eenig gebrek of in 't oog lopende fout verbeterd te hebben. - Maar, behalven dat het niet zeker is, of zulke brieven niet veel eer van den Schryver zelven zyn opgesteld, dan dat ze hem van buiten zyn toegezonden, hoe ligt vleid de mensch zich zelven dikwils met de uitvoering van de een of andere pryswaardige verrigting, schoon ze nog niet eens ten halven is uitgevoerd? Hoe dikwils roept men niet triomph, voor de stryd nog maar nauw ten halven gestreden is? en ging men eens dagelyks met die menschen om, men zou donk ik niet gelden bevinden, dat ze nog slaafagtig die gebreken dienstbaar waren, welke zy meenden reeds overwonnen, en tot den wortel toe uitgeroid te hebben. - Dan die menschen waren eens bekeerd, en van een enkele fout verbeterd; dat zyn enkele gevallen, waarlyk witte ravens, behalven dat ze dan nog vol andere gebreken blyven kunnen; want waant gy ergens zulke menschen te zullen aantreffen, die elk gebrek, dat zy bezitten, en door u, of anderen afgeschilderd vinden, op zich zelven zullen toepassen, om hunne bedorven zeden langs dien weg te verbeteren? Waant gy iemand edelmoedig genoeg te zullen vinden, van een hatelyk afgeteekend karacter op zich zelven toe te passen, al geleek het zyn gansche Perzoon, als twee droppels water! Het scheelt 'er zeer veel van myn goejen Heer! Ieder weet het afgeschest karacter wel by zyn buerman thuis te brengen. Daarenboven een Zedeschrvver mag nog al niet te perzoneel handelen. Hy moet zyne karacters schilderen, dat zy op velen te gelyk kunnen toegepast worden: Maar myn waarde Heer! wilde men iets uitwerken, men moet direct op den man aangaan, en dan zou het mogelyk nog maar weinig zeggen willen. Meent gy dat ik het mis hebbe? raadpleeg dan de dagelyksche bevinding, die zal het genoeg bevestigen. Elk weet zyn man en draagt wel zorg om een karacter, dat hatelyk is, afgebeeld, buiten zyne eigen deur te sluiten.
Dan ik meen nog een gewigtiger reden te kunnen
| |
| |
opgeven waar van daan het komt, dat de menschen zo moejelyk, of liever onmogelyk van hunne kwade gewoontens zyn af te trekken; mogelyk zal ze zonderling genoeg zyn om uwe attentie te verdienen. -
Naar myn begrip beweegt zich ieder mensch in eenen zekeren kring, hem aleen eigen, even gelyk de Hemelsche Lighamen, die elk hunne byzondere kringen hebben binnen welke zy zich wenden, drainen en bewegen. Mogelyk komt u deze stelling wat duister voor: Dog een weinig geduld myn Heer, ik zal me nader verklaren; die alleen voor af nog aanmerkende, 't geen ik me vlei dat door u gereedelyk zal toegestemd worden; namentlyk dat het Redelyke maar een zeer klein getal menschen toekomt, waaruit ik dan besluite, dat het grootste deel der menschen geene zielen bezit om dat het Redelyke altoos aan eene Geestelyke Zelfstandigheid, en nimmer aan iets Stoffelyks word toegekend. - Hoe vreemd deze stelling ook moge schynen, ze is met te min Waaragtig, dewyl de meeste menschen alleen Mechanisch bewogen worden, 't geen onmogelyk zou zyn, bezaten zy een Redelyk Grondbeginzel. - Op dezen grond nu zal ik myne eerste Stelling bouwen, en bewyzen dat de mensch buiten zyn eigen kring geplaast, niets meer dan eene roerlooze Machine is.
Verbeel u den Perzoon eenes Gierigaards, en stel tegens hem over eenen verkwister, beiden zyn ze volgens myne stelling niets meer dan onbezielde, redelooze Wezens, die alleen Mechanisch bewogen worden, de een binnen den kring van Gierigheid de ander binnen dien van verkwisting. De eerste is zo veel als de dampkring voor den Gierigaard, en de laaste voor hem die alles doorbrengt. Handel vry met deze twee naar uw welgevallen, maak de Gierigheid uit, vooral wat leelyk is. Ga maar direkt op den man aan, en brengt hem vor 't gezigt een Wangedrogt, dat 'er afschuwelyk uitziet. Leef op de eigen wys met den Verkwister; hang voor zyn gezigt een schildery op; waar in gy de verkwisting berooid, en met verscheurde kleederen in eenen erharmelyken staat hebt afgeschilderd. - Denkt gy
| |
| |
deze twee knapen te bekeeren -? O dan misleid gy u deerlyk. De uitkomst zal doen zien, dat alle uwe pogingen vrugteloos zyn zullen. - Een Kwaadspreker, een Lasteraar is buiten zyn kring een roerelooze Machine. - De Trotschaard, die van hoogmoed schynt te barsten, maakt binnen zynen kring de grappigste bewegingen, die men zich verbeelden kan: maar buiten den zelven gaat hy over tot een non Ens. -
Ik heb een Neef die heeft veertig Jaren zo als ik by overlevering ontvangen heb op en neêr geloopen zonder den eenen dag iets anders te verrigten als den anderen; binnen dien kring kan hy oud worden, en nog gemakkelyk veertig jaar doorbrengen zonder in die tagtig jaren iets meêr verrigt te hebben, dan een Uurwerk dat men op zyn ryd opwint, om zynen Kring van vierentwintig uuren rond te loopen; Want ik verbeel my hem niet anders dan een Uurwerk, dat men alle morgen opwind om dag voor dag dezelve Werking te verrigten. Zo Gy nu myn Neef buiten zyn Kring bragt, was Hy even gelyk een Horlogie, dat van zyn stel is, hy stondt stil, en was volmaakt zonder beweging. Myn Oom, die een mooije stuiver geld bezit, is om die reden ook van oordeel, dat Hy van al de Weereld moet ontzien worden. Hy is kregel van aart en verdraagt geen enkel woord van iemand. 't Is ligt te begrypen hoe Lastig in vele gevallen zyn omgang zyn moet, voor die 'er dagelyks gedrongen is mêe om te gaan, om dat hy zïch verbeeld dat niemand van zyne Familie hem een enkel woord mag tegenspreken, terwyl hem ondertusschen het regt toekomt, om elk te zeggen, wat hem Lust. Onlangs vondt hy me zitten schryven: wat doet Gy vroeg hy aan my? ik dorst hem de Waarheit niet te verbergen: Ik schryf Oom eenige moralen gaf ik hem ten antwoord, waar in ik de gebreken der menschen doorstryk - Malle Jonge, voer Hy heftig tegens my uit, wat begint, Gy, Schryf een Vertoog over uwe eigen gebreken, daar Gy tot aan uw keel toe van vol zit. Ik meende van spyt te barsten, nogtans dorst ik Hem geen woord antwoorden, uit vrees voor de gevolgen die 'er uit mog- | |
| |
ten ontstaan. Indien hy nu niemand heeft, daar hy zyn ongenoegen tegen kan toonen, is hy zonder geest of Leven, en derhalven Hem buiten zyn Kring te brengen, was bykans zo veel als een manslag te begaan.
Ik heb nog een derde reden, mogelyk zo wigtig als de twee voorgaande wanneer ik oordeel, dat de gebreken der menschen onverbetelyk zyn, en die is, dat niemand de Waarheid wil gezeid weezen. De Gemeene man kent de waardy van de Waarheid niet, en de groote Weereld, Lieden van de Bonton, die volgens hunne eigen gevoelens verligte geesten zyn, vergenoegen zich met de bloote Klanken, en lagchen elk uit, die nog Conscientie maakt, om van dezelve af te wyken. - Dan 't geen de zaak is die ik eigentlyk poog te beweren, is dat nog de gemeene man, noch de Lieden van de Groote weereld de waarheid verdragen kunnen. Hebt gy zulks in eigen perzoon niet dikwils ondervonden? ik meen dat ik het uit uwen Denker genoeg bewyzen kan; want om U eens op eene ouwerwetsche wyze rond uit de waarheid te zeggen: voor de meeste menschen zyt Gy in de zamenleving een ondragelyk man, en 'er is geen beroep of Professie waar onder Gy geene Vyanden hebt, en dat nog wel het slimste van allen is, by de Geestelyken staat Gy in een zeer slegt blaadje, dat komt van in uwe Schriften onbewimpeld de waarheid te spreken, hoe zou het dierhalven mogelyk zyn, om een eenig mensch van zyne kwade gewoontens en bedorven Zeden af te trekken, daar ze niet verdragen kunnen dat men ze hun onder het oog brengt? men noemt U ouwerwetsch, iemand die zyn Weereld niet verstaat. - Wanneer men dierhalven bemerkt, dat de waarheid nergens meêr aan den man wil, zou men dan niet wel 't veiligst doen, dezelve maar te laten dryven? wy leven tog in de Weereld, om met onze mede menschen in vrede en vriendschap te verkeeren, doet men dan niet 't best, als men anders tog dat groot oogmerk niet bereiken kan, de waarheid te verlaten, en zich naar de gevallen te schikken, zo als ze ons in den mond loopen? ik voor my meen ja, en heb 'er gewigtige reden voor -.
Als ik me stipt altyd aan de waarheit moest verbin- | |
| |
den leefde ik met myn familie dagelyks in de grootste twist en tweedragt. Onder anderen heb ik 'er Drie onder myne Vrienden, van onderscheiden Professie, by welken, zo de menschen nog iets met de Waareid op hadden, dezelve vooral moest gevonden worden. Met deze Drie ben ik genoodzaakt veel te moeten omgaan; Dan de slegte behandeling, die ik ten faveur van de Waarheid geleden heb, heeft me wel genoodzaakt, als een dood Vyand van alle moeijelykheden de waarheid vaar wel te zeggen, en my naar de zwakheden myner Vrienden te schikken, dit heeft tot gevolg gehad, dat 'er zedert nooit verschil meêr tusschen ons ontstaan is.
Een dezer Drie is een Predikant. de tweede een Regtsgeleerde, en de derde een Medicus. Alle drie bewegen zy zich in een en denzelven Kring, 't zyn alle drie Pedanten. Ik zou me omtrent hun zo opentlyk niet durven uitlaten, wist ik niet, dat zy geen van Driën den Denker lezen. Waarom de Dnus. uwe schriften nooit inziet, maar zyne gemeente wel eens vermaand voor de schadelykheid van zulk soort van schriften zich te wagten, zal onnodig zyn u te zeggen - De Regtsgeleerde en de Doctor maken den Denker uit voor al wat leelyk is. Hy zegt kwanzuis elk de waarheid; dog zyn Blaadjes zyn geen lezens waardig, zeggen zy, oordeelende het ver beneden hun verstand in dezelve immer het oog te slaan. - Met twee of drie woorden zal ik u een kort verhaal meêdeelen, van 't geen my met deze drie wedervaren is. -
De Dnus. van 't Academie komende, bragt van daar, gelyk dat wel meer in Jongelingen van die Studie valt, ruim zo groot eene Dosis verwaandheid, als geleerd, heid mede. Met zyn Professor stont hy in geleerdheid, volgens zyne eigen nederige gedagten, ten minsten egaal, en by was stout genoeg, om alles wat hem tegenstondt, ronduit voor kettery te verklaren. Hy hadt een vaste stokregel, om zelfs de hooeste Waardigheden, nog de gelukkigste Verstanden niet te ontzien, om, zo ze met hem in gevoelens verscheiden, van dezelve met de grootste verontwaardiging te spre- | |
| |
ken. Ondertusschen gaf hem dit zo eenen grooten naam, dat hy schielyk een plaats kreeg, die hy dra tegens een tweede, en deze weêr tegens eep derde verwisselde, terwyl 'er een naam van hem uitging, als of hy naulyks weerga hadt. Dog zyne schielyke bevordering was tevens zulk eene ryke bron voor zyne verwaantheid, dat zyn omgang eindelyk schier ondragelyk is geworden. - Ik heb éénmaal de vryheid genomen het hem onbewimpeld, echter met veel bescheidenheid, te zeggen, hem onder het oog brengende, dat zulk eene Verwaandheid, als hy in allen opzigte vertoonde, het karacter van eenen Wel Eerw. oneer aandeedt. - Hoe meent Gy, dat hy myne zagte vermaning opnam? als bewyzen van liefde en achting? - 't Was 'er zo ver van daan. Nooit hebt Gy eene veragting kunnen zien met meêr verontwaardiging. De waarheid kon hy niet verdragen, en het koste my zeer veele moeite om weêr met hem te verzoenen.
De Regtsgeleerde, die een wandelend register van uitheemsche woorden, en de zonderlingste minnaar van het ongemeene is, beweegt zich op zoo eene grappige wyze binnen zynen kring, dat hy aller oogen naar zich trekt. Mogelyk bezit hy eenige hoedanigheden, die lof zouden verdienen, maakte hy 'er een nedrig gebruik van; maar nu hy 'er ongehoord trotsch op is, maakt hy 'er zich zelven by al de waereld belaggelyk door. - Dit zei ik hem eens in het vriendelyke, met byvoeging, dat hy nimmer in zyn spreken eene ongehoorde verwaandheid moest vertoonen; dat hy altoos wel als een geleerd man moest denken, maar nooit anders spreken dan als een gemeen man. Dog ik meende dat hy my van kwaadheid op het lyf vloog, en zelfs, schoon we naderhand weêr verzoend zyn, is 'er egter tusschen ons nooit die hartelyke vriendschap weêr gekomen als te voren. -
Myn Neef de Medicus is een Pedante charletan, en naarzyne jaren vry onkundig, waar van de ongelukkige proeven, die hy gedaan heeft, tot bewyzen strekken. Ondertusschen sneuveld geen mensch onder zyne handen, dan naar de strikste regels der kunst. - | |
| |
Hy hezit de gaaf van grootspreken, en kan volmaekt wel zwetzen - Nimmer spreekt hy zonder in zyne reden eene menigte woorden van de kunst in te vlegten, verkiezende daar toe gewonelyk de zulken, die op a uitgaan, wat hoog klinken, of van eenen Griekschen oorsprongzyn als Alexipharmaca, Spargyrica, Antidota Spasmatica, Anticaptica, enz. By het onkundig gemeen passeert hy voor zeer geleerd: Dog Luiden die verstand genoeg hebben, om over zyne bekwaamheden te oordeelen, getuigen eenparig, dat hy in de geneeskunde mager geleerd is, en durven met hem opentlyk den spot wel eens steken, - Dit bewoog my op eenen zekeren tyd tegens hem te zeggen: waarlyk Neefje gy zyt al te Pedant voor zo eene geringe geleerdheid, en zyt te weinig ervaren om 'er trotschop te zyn. - Hy meende dat het groot aantal zyner Patienten ten waarborge zyner kundigheid strekte. Dog ik gaf hem in bedenking of het gemeene Volk niet te onkundig was, om over bekwaamheden te oordeelen, ten bewyze hier van zeide ik kan strekken de toeloop, die onkundige Kwakzalvers doorgaans gewoon zyn te hebben. - Deze tegenwerping wist hy niet op te lossen: dan alleen met te zeggen, dat ik in het vervolg gerust kon thuis blyven, als ik geene andere boodschappen te verrigten hadt, my ontslaande van de moeite om hem met meer van myne vermaningen lastig te vallen. - Ik heb in het vervolg myn gedrag tegens hem ten eenemaal verschikt, en wy zyn weêr vrinden als voren. -
Meêr zou ik hier kunnen byvoegen, vreesde ik niet, dat de uitgestrektheid van dezen brief uw geduld reeds te veel gevergd heeft. - Vint gy ondertusschen goed denzelven in uw weeklyksch blad te plaatzen, ik mag het heel wel lyden, en zal 'er door bevestigd worden, dat gy waarlyk tot schryven door edelmoedige sentimenten alleen bewogen wordt, zelfs niet ontziende gebruik te maken, van eenen brief, die uwe eige liefde weinig vleit.
Ik ben
Uw getrouwe Lezer
K.
|
|