| |
| |
| |
De Denker.
No. 415. Den 10 December 1770.
[Over het Illumineeren, enz. by gelegentheid der Geboorte van eene Prinses.]
Exsolve frontem. Festa dies tibi
Exorta, amice, est alite prospero,
Precesque secum & vota ducit,
Quae parili renovamus ore.
D. Hoogstratanus.
De diepverborgene uitsteekende wegen der goddelyke Voorzienigheid, ten deezen tyde op 't groot tooneel van Europa vertoond, mag myn geest niet doorgranden, noch derzelver einden vinden; het lust my egter dikwils dezelven met aandagt, verwondering en verbaazing te beschouwen.
Thans tot omzwerven en bespiegelingen genegen, en wie wraakt dat doen, welk onze ziel leeren, ontzetten en met eerbied jegens den hoogen en wyzen Albestierder vervullen kan? zweefden myne gedagten eerst door 't verlicht, beschaafd en gelukkig Europa, en keerden naar veele omdoolingen in myn Vaderland eindelyk te rug. Nabuurig Engeland! zeide ik, uwe burgertwisten, zo lang geduurd, zo fel
| |
| |
voortgezet, en nog niet geëindigd, slaapen mogelyk maar eenige maanden, terwyl de gerugten van kleine beledigingen, van buiten u toegebragt, uwe zinnen aftrekken van 't burgerlyk-twistvuur, om u tegen grooter verongelykingen aan te noopen: uwe lotgevallen zyn dan niet de aangenaamsten! - Onvoorzigtig Bevelhebber van 't spaansch America! een kleine uitstap, tegen één Eiland gedaan, kan een teêr gevoelig volk op eens uit den slaap wekken, en binnen weinige weeken magtige oorlogs-vlooten tegen uwen Vorst in Zee jaagen, die, tot uwe schaade en smert, in veele jaaren niet thuis zullen keeren: Uw koophandel, Colonien, Steden en wat al meer kunnen 'er een doodelyk gevoel van hebben: leerde dan de waereld met eige bezittingen te vrede te zyn! - Nog juichend Frankryk over 't huwelyk van uwes vredelievenden Konings Kleinzoone! wat helpt eene kostbaare vreugd, wanneer 's Lands ledige schatkisten de bron van veele buitenen binnenlandsche klagten worden? - Beklemd Duitschland! dat aan alle kanten verschillende kermtaal hoort opgaan; terwyl een regtvaardig God de Russen, als een geessel in zyne hand, gebruikt, om de Turken, die voorheen zo veele schoone Provintien van uw Keizerryk gescheurd en den Kristelyken Godsdienst meest daar in verwoest hebben, op zynen tvd te kastyden, en te vernederen; terwyl een blinde yver tegen eenen lang verdrukten Godsdienst, met andere staatkundige redenen doormengeld, in het nabuurig Polen, burger tegen burger, Vader tegen Zoon, broeder tegen broeder in 't harnas gejaagd heeft, en uwe vrugtbaare Koornvelden met dierbaar menschenbloed drenkt; terwyl de jammervolle tydingen eener geweldige pestilentie, (het gedugst oordeel, waar mede een Land bezogt kan worden,) dag aan dag van uwe nabuur overkomen, en u allereerst met gelyke verwoestingen dreigen. - Andere kleinere Landen zitten met u in de bange vreeze, of deelen in mindere rampen; maar gy, myn lieve Vaderland! gy ziet als nog alleen dat
| |
| |
kwaad van verre, gy waakt, en ik hoop ook, gy weent over uwe schulden, en bidt. Lang hebt gy gevoeld, en voeld nog zagtere oordeelen; eene veepest, die maar een weinig bedaard is in verscheiden oorden; eene toeneemende duurte in alle dingen; eenen binnen- en buitenlandsche vervallenden handel; en wat al niet meer! Dan woonen 'er oordeelen in uw midden, oude en nieuwe zegeningen houden aan den anderen kant onder u nog niet op. Zie en erken uwe voorregten boven anderen. Zo gewoon het is aan veelen onzer allergereedst te zyn tot klagen en kermen over onheilen, zo gemeen is het op 't goedertieren oogmerk der rampen niet te letten, en ten eigen voordeele die aan te leggen, of de nieuwe byzondere weldaaden onagtzaam over het hoofd te zien.
Medogen met de Koninglyke Princes van Pruissen, Oranje's dierbaare Gemaalin; de berooving van eenen Prins in 't tydstip, dat we dien dagten te verkrygen; en de smert van Nederland, algemeen, van groot en klein daar over gevoeld, perste my, den derden April des voorleden jaars, een vertoog af, waar in ik mynen Landgenooten aanleiding tragtte te geeven tot zedelyke bedenkingen over dit rouwgeval, en ondernam zelfs te belooven, dat, volgde men onzen welmeenenden raad, in 't tegenwoordige, de straaten weergalmen zouden van 't bly gejuich: een ander Prins is 'er gebooren! en zie thans, geliefde Vaderlanders, wat 'er van geworden is. Wy hoopten eenen Prins; dan de Voorzienigheid, die van haare daaden niet antwoort, en best weet, wat in onderscheiden' tyden nuttigst is, heeft het leven aan eene Princes gegeeven, en moet nu onze blydschap minder zyn?
Juich met ons daarover, O! Nederland; doch denk tevens, dat de verbeteringen uwer zeden, zo sterk u aangeraaden, van weinigen flaauw, van 't grootste gros niet behartigd, geene oorzaak van dit heil zyn. Onteer thans de goedheid van den hoogen God niet; schryf niet aan u, maar schryf dit
| |
| |
geschenk alleen aan deszelfs onverdiende goedheid toe. Wat twyfelt gy, is Hy niet over ons zeer lankmoedig, en groot van goedertierenheid?
Het mag ons dan thans gebeuren, deeze roemwaardige Vorstin eene blyde Moeder geworden te zien. De Vorst is met Haar verheugd; onze Overheden deelen in het genoegen deezer doorluchtige Personaadien; het Vaderland juicht met zo veel regts over deeze spoedige gelukkige bevalling, en zal ik, die voorleden jaar anderen aanspoorde tot stilzwygenheid door Gods ondoorgrondelyke wegen tot vernieuwing van gebeden voor 't algemeen heil, tot gevoel van rouw, nu zelf stil zyn? Neen, het stilzwygen by groote zegeningen, en het agterhouden van betamelyke vreugd is ondankbaarheid! eene schandvlek der Natien, die ons niet moet besmetten.
Schort eenen dag uwer zugten over uwe tegenwoordige rampen en die uwer Nabuuren op, en juich over den nieuwen zegen, heden voor u gebooren. Het doorluchtig Huis van Oranje heeft eenen nieuwen steun gekreegen: eene blyde gift, myn Vaderland! is u ditmaal geschonken.
Blies, in 't afgeloopen jaar, de alregeerende Voorzienigheid, in de algemeene verwagting op 't punt dat ze in vreugde stondt uit te breeken; werden onze wenschen, de vuurige wenschen van zo veele maanden, in een oogenblik afgesneeden; verdween alle onze hoop, toen wy, onbedagtzaam niet dagten op dat geen, welk kon, en men by zo veele Moeders dikwils ziet gebeuren; hoogheid van Geboorte was toch hier tegen niet beveiligd: en zyn wy dan nu wyzer geworden? werden onze verwagtingen van den mensch afgetrokken, en ons vertrouwen geheel op Hem gesteld, wiens, wenk de gansche Natuur bestiert; zeker dan heeft dat treurgeval de gewenschte en van ons bedoelde oogmerken ten gevolge gehad. God heeft ons door bittere lessen moeten leeren, wyl 'er geene andere wys van leeren overschoot.
| |
| |
Aanbidt dan O! zeven vereenigde Gewesten, nu onze smerten vergeeten zyn, aanbidt het goedertieren en wys Opperwezen, dat hier in uw Leeraar was. Valt Hem, die den wensch der zagtmoedigen hoort, te voet, en vereer Hem met uwen lof. Neem aan met dankbaarheid het hemelsch geschenk in uwen schoot gebooren, op dat het by u blyve. Denk niet meer aan het voorig ongeval, dan in zo verte het nodig is, om u steeds wys en omzigtig te maaken. Zet nu de Vreugde geen oogenblik uit uwe zinnen, en vier haar den geoorloofden ruimen teugel.
Zal deeze thans bestaan in de weidsche vertooning uwer Illuminatien, Decoratien, Vuurwerken enz. moet ze volstrekt naar buiten in 't oog der waereld uitschitteren? is dit de waare vreugd? eene vreugd van weinige uuren, die met zwakke en onvermogende kragten den donkeren nagt in eenen flaauwen dag tragt te herscheppen, en geen anderen der zinnen als alleen het gezigt te streelen? Dool niet, juichende Schaaren! hier aan kent men de waare vreugde niet. Een ondankbaar mensch, die dit hemelsch geschenk niets agt, kan, alleen om zynen naasten te misleiden, zyne ongevoeligheid te bedekken, zyne trotsheid te toonen, en misschien ook door den waan van den regten Patriot te verbeelden, en met oogmerk om Oranje's gunst daar door te winnen, (zo laag toch denken laffe zielen van den edelmoedigen Vorst,) zyn huis van boven tot beneden illumineren, en in uiterlyke vertooningen voor niemand zwigten. Is hy dan de dankbaarste, die tien duizenden lampions in plaats van tien Kaarssen brandt? - Onze Voorouders waren in hunne vertooningen eenvoudiger, doch niet minder wel gezind. Wanneer eens Prins Willem de III. des avonds in eene voornaame Stad, ten duurste aan hem verpligt, stondt aan te koomen, meende de Overheid al heel wel te zullen illumineren, wanneer zy der burgerye geboodt aan elk huis eene brandende lantaarn te hangen. Niemand stoote zich aan dit gezegde: ik ben niet eigenzinnig en grilziek, of een vyand van een onzondig vreugden bedryf. Ik wil
| |
| |
het gebruik der illuminatien, hoe hoog in top gereedzen, niet geheel afschaffen, of den gemeenen volke eenen vrolyken avond betwisten: dan 't uiterste, dat altoos in onverschillige dingen kwaad wordt, wil ik, met eenige lichten uit te blaazen, tegen gaan.
De Leden van den achtbaren Magistraat eener voornaame Stad onzes Lands kwamen voorheen met my hier in over een, en gingen hunne burgers met een pryzenswaardig voorbeeld voor, illuminerende zo eenvoudig, als men bedenken kon. 't Geen ik ten hoogsten prees, zy waren des avonds met hunne Familien vrolyk by elkanderen aan tafel, en wenschten, onder het drinken van een matig glas wyns, Nederlands Erfstadhouder geluk met de aanvaarding van dien hoogen post, en naderhand allerlei heil met deszelfs Huwelyk. En wie kon dit bedillen? Aan veeltyds uitspattende Lieden een goed voorbeeld in alles te geeven, doet ons het edel hart onzer Overheden voor hunne Ingezetenen regt kennen, en moet ons dankbaar liefdevuur altoos voor haar in volle vlam zetten. Smoor dan,verheugde Nederlanders! smoor uwe regtmaatige blydschap niet; wy dulden ze, wy pryzen ze zelfs aan; maar ze gaa, wat 't uiterlyke betreft, niet boven uwen staat of de goede orde. Voornaamelyk bidde ik, dat gy ze in dankbetuigingen door heilige lofzangen en gebeden, in 't eenzaam bidvertrek, voor Gods throon openbaart, 't geen thans zo zeer te staade komt, en voorts in goede wenschen laat eindigen. De eerste soort van vreugde betoont men als burgers, deze als Kristenen. Maanden lang hebt gy met uwe Leeraars in 't openbaar en in 't verborgen gebeeden om dat geen, 't welk u nu gegeeven is, en zal men thans geenen avond tot dankzegging voor deeze verhooring besteeden, noch voortgaan het goede te bidden voor 't heil der beminnelyke Spruite?
De gebooren Princes, hoe hoog van staat, is gelykvormig aan het kind der laagste Moeder. Zy is in eene waereld gekomen om 'er, gelyk anderen, uit te gaan, en weet niet, dat ze leeft of sterven kan. Zy
| |
| |
heeft eenen Vader, en eene Moeder, maar kent ze niet. Geene hooge geboorte stuiten kinderlyke traanen, geen uitgezogt voedzel weeren alle zwakheden af, de tederste en zorgvuldigste oppassing kunnen het zuigeling tegen droevige ongevallen niet beschutten. De hand des Almagtigen vermag dit alleen. Hy, die de jonge ravens hoort, wanneer zy roepen, hoort het kinderlyk geschrei, en wil 'er zich over ontsermen. De agtentwintigste November is in de Historien vermaard door de geboorte van groote Vorsten; maar die dag beveiligt hen daarom niet tegen de ongevallen des levens. Hoe weinig dagt toch het teder Dochtertje van Perses, Koning van Macedonie; dat de agtentwintigste November een der droevigste dagen voor eene Macedonische Princes zou zyn? En wekken dan zulke voorbeelden ons niet op om te bidden, dat deeze agtentwintigste een dag, van duizende zegeningen gevolgd, voor onze jonge Vorstin mag zyn?
Zy is verscheenen in eene waereld vol van strikken; of zyn Hoven, de geschikste Hoven der deugdzaamste Vorsten daar van vry? klimt 'er de verzoenking nooit ten vensteren in? is het hart van eene Konings Dochter anders gesteld dan dat van een kind, door eene gemeene vrouw van den allerlaagsten staat ter waereld gebragt? moet het niet, door eene Godlyke hand bestierd, ten goede bekwaam gemaakt, en daarin bewaard worden? -- Onbeschryflyken invloed hebben de zeden der Grooten op die der minderen. De waereld bespiedt derzelver gangen met arends oogen, en verheugt zich, als zy waant iets verkeerds 'er in te zien, meenende, dat zulks meer oorlof aan haare gebreken vergunt. - Zondigen is menschelyk. De bekwaamste Gouvernante voert niets uit, als God het onderwys niet zegent, of komt niet de Deugd en Godsvrugt, ook by Vorsten en Vorstinnen, van God? - Is dat zo, wie wenscht dan niet, dat deeze tedere zuigeling ter eere des Allerhoogsten, tot roem van haar door-doorluchtig Geslagt, ten stigtelyken voorbeelde van
| |
| |
haare Sexe, ter beschaaming van booze zeden, ter bestraffing van ydele pragt, en tot heil des Vaderlands gebooren zy, en in de ontfermingen van 't genadig Opperwezen tot deeze heerlyke oogmerken opgroeie? wie bidt dan niet, dat derzelver teder hart al vroeg hier toe gevormd worde? wie hoopt dan niet, dat zy den tederen staat der kindsheid spoedig en gelukkig doorworstele, als eene veel beloovende plant welig opschiete, en een zegen zy voor 't Geslagt, dat nog niet gebooren is? Dit is, zo ik my niet geheel bedrieg, waare dankbaarheid, een pryswaardig gevolg der regte vreugde.
Zyn dan deeze de algemeene wenschen der braaven? staan zy met my in deeze gevoelens? willen zy edelmoedig onzen raad volgen, ik en duizenden met my zullen zich verheugen, dat 'er nog zulke steunzels voor 't algemeen welzyn in onzen Lande zyn, en, onder het bidden voor onze jonge Vorstin, en haare Doorluchtige Ouders, onder het weerspreeken der zondige zeden onzes Lands, onder het verbeteren van ons zelven, hoope scheppen, dat de tegenwoordige duistere en bekommerlyke tyden opklaaren zullen, en gevolgd worden van voorspoedige tyden. Onze jonge Princes beleeve met ons dezelven, en verheuge zich, dat men, ten tyde haarer geboorte, zulke Denkers en Voorbidders in het Vaderland gehad hebbe!
Deeze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfjen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thirry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|