| |
| |
| |
De Denker.
No. 414 Den 3 December 1770.
[Over het geeven van fooitjes aan de Meiden enz.]
Dona mihi non sunt, inquam, quae tradere possim,
Nec tutum ancillis considere talibus. -
M. Palingenius.
Myn Heer!
Wie het allereerst uitgevonden en ingevoerd heeft foytjes aan meiden en knegten te geeven, als men ergens huisvest, te gast gaat, ter gewoone tafel geweest is, of wanneer zy eene rekening uit last hunner Heeren of Vrouwen komen betaalen, weet ik niet, noch het lust my die zaak, als van klein belang, thans te onderzoeken. Zeker gaat het, dat die mode vry sterk toeneemt, en zodanig de maat te buiten begint te gaan, dat men 'er het bedryf der hedendaagsche weelderige Domestiken grotendeels aan toe moet schryven. Hunne inkomsten zyn thans in huizen, daar men, gelyk men zegt, veele menschen ziet, verboven hunne huur gesteegen. Men kan dit algemeen aan de pragt der meiden, en de knegten, die geen liverei draagen, hoewel 'er thans weinigen van dat soort zyn, zien. En wat kan verder gaan, dan dat de Heerenknegten in den Haag en elders gouden horologien op zak hebben, daar het oudstyds al wat groots was, wanneer hunne Heeren zilveren droegen. Hier van daan is het, dat verscheide Heeren, die anders van dat volkje
| |
| |
niet veel in kledy verschillen, beslooten hebben, ter onderscheiding, voortaan zilveren te gebruiken, en dit ook met 'er daad thans doen. Myner Zusters meid, haar onlangs de huur opzeggende, en naar redenen gevraagd, gaften antwoord: hier is zo weinig verval, dat ik het met myne huur voor myne klederen niet kan goed maaken: ik gaa daarom in eene andere huur, daar meer is. Een myner Geldersche Vrienden heeft onlangs aan zyne Hollandsche kennissen, tot hunne smerte, verklaard, dat hy nooit meer by hen zal koomen logeeren; want, zeide hy, aan eenen anderen Vriend de kost myner Vrienden te moeten betaalen aan de Domestiken, en obligatie daar by te geeven aan den Heer van het huis, gevalt my niet; ik gaa voortaan in een Logement myn optrek neemen, daar betaal ik niets meer, somtyds nog minder, daar bem ik een vry man, en kryg geen zuur gezigt van de dienstbooden, wanneer ik by myn vertrek hun te weinig geeve. Zyne Vrouw is van het zelfde gevoelen. Blyft zy eenige weeken in Holland, en gaat ze voormiddags eene visite geeven aan een Dame van fatsoen, waar ze niets meer dan een kopje koffy of chocolaad gebruikt, de Kamenier kykt met donkere oogen, als zy haar geen gulden in de hand stopt. Dit heet, nota bene, zyn fatsoen ophouden by Domestiken.
Wat my betreft, ik vind het zeker al vry raar, dat ik te gast genoodigd, de grootere onkosten van spys en drank, die de Heer van het huis gemaakt heeft, aan de Dienstbooden moet betaalen. Ik verwagt eerstdaags, dat dit volkje een ordonnantie in 't licht zal geeven, en een' tax ons opleggen, hoe veel wy hun voortaan zullen moeten betaalen. Myne meiden rammelen 'er somtyds al van, en laatst vond ik in myn keuken een briefje, waar op men reeds een plan ge- | |
| |
maakt hadt, hoe alles te schikken. Mogelyk dat 'er reeds eene heimelyke vergaderinge belegd is, waar in zy haare calculatie moeten opgeeven, ten welken einde zy reeds dit volgende opstelletje gemaakt hadden.
‘Als iemand onverwagt 's middags ten eeten komt, en niets meer dan de gewoone pot is klaar gemaakt, zal betaalen drie sesthalven.
‘Als dit's avonds gebeurt, kan hy volstaan met tweete geeven, waarop men zeggen zal: ik bedankje myn Heer of Mevrouw.
‘Als iemand's middags te gast verzogt is, en men heeft twee of drie schotelen meer gereed gemaakt, moet hy ten minsten vyf sesthalven geeven.
‘Zo dit des avonds gebeurt, dan drie.
‘Als'er behalven roode en witte wyn, fyne wynen, als Champagne of Bourgogne-wyn op 't desert gedronken worden, zal hy 's middags een daaler, en voor's avonds vier sesthalven betaalen.
‘Blyft men 's middags ên 's avonds eeten, zal men zich vergenoegen met twee guldens te ontvangen, gemerkt de tegenwoordige duure tyd.
‘Als ienmand eenen nagt logeert, zal...’
Dit onvoltooid Plan leezende, werd ik half raasend van boosheid: zyn myne meiden met de kop gebruid, zeide ik, of wat scheelt haar? is 't ernst of spotterny? ik moet hier meer van weeten, en myne Vrouw zal ik verzqeken haare gangen na te gaan, om het zekere hier van te ontdekken.
Dan wat zal men zeggen van eene andere mode. Als men ergens komt, waar op kaarten wordt gespeeld, mag men zyn gewonnen geld niet op sak steeken, dat zou droevig mis zyn: men moet het, zo men den edelen naam zal voeren van zynen waereld te verstaan, het geld op de speeltafeltjes laten liggen voor
| |
| |
de Domestiken. En zeker daar is een gewigtige reden voor. Die arme menschjes zyn nu door sommige gierige Heeren en Vrouwen geweldig beknibbeld, en gedwongen voortaan de kaarten zelve te bekostigen, dus moeten de speelers, die gratie genoeg krygen, als zy eenen avond in een charmant divertissement doorbrengen, gelyk elk een kan begrypen dat het speelen op de kaart zodanig is, zelve de kaarten tien dubbel vergoeden.
Thans ben ik gewoon tot myne beurs te zeggen, als het Nieuw-jaar komt: staa vast, men zal u van den huig ligten. Alle myne uitstaande rekeningen, en daar onder die 5 of 6 jaaren oud zyn, (verscheidene onder de Grooten, om zich van 't gemeen te onderscheiden, wagten toch zo lang met betaalen; dit is honneur genoeg voor den armen Winkelier of Koopman, ) zullen voldaan worden, en hoewel myn geld een jaar lang is weg geweest, en ik niet meer dan eene eerlyke winst gerekend heb, moet ik nog een vette foy aan de dienstbooden geeven, en dat nota bene, als ik myn eigen geld thuis kryg.
My is onlangs iets wedervaren dat nog verder gaat. Ik had twaalf honderd guldens aan een goed Vriend voor zekeren tyd geleend zonder interest daar voor te begeeren. Den bepaalden tyd verstreeken zynde, kwam myn geld niet. Ik maande hem dan heuschelyk, doch dit holp niet. Ik klopte dan nog al eens aan met sterker woorden, en eindelyk, toen dat niet baatte, met eene zagte bedreiging. Hierop bragt zyne meid my het geld. Ik, die het zelve zo lang gemist had, geen interest 'er van genooten had, met bedreiging had moeten afperssen, rekende my ongehouden een vervalletje aan de meid te geeven, en dagt haar met een bedankje te laaten gaan: doch ik bedagt my, en gaf haar, wyl zy'er geene schuld aan
| |
| |
hadt, een paar sesthalven. De preutsche meid twee zesthalven ziende, bekeek dezelve zo naauwkeurig met een zuure trony, als of zy die munt van haar leven nooit meer gezien hadt, 't geen my drong te zeggen: wat scheelt 'er aan Meisje? 't antwoord was: maar twee zesthalven, myn Heer! voor al dat geld t'huis brengen? ja zeide ik, Kind! dat is, dunkt my, al heel wel voor t'huis gebragt geleend geld, en is u dat niet genoeg, geef het my maar weêr, ik denk u niet meer te geeven. Hier op, dagt ik, zullen de sesthalven ras in de tas glijen; maar neen, de onvergenoegde deern gaf ze my inderdaad te rug, en ging heen, en ik knaphandig 'er by, stak ze in myn' zak, eer de trotsche meid zich nader bedagt.
Een myner Vrienden, onlangs by zekeren Heer, 's middags gegeeten hebbende, stak in het weggaan den knegt twee sesthalven in de hand; doch de inhaalige vent hadt onbeschaamdheids genoeg van te zeggen: ik ben gewoon een gulden te krygen van die geenen, welken 's middags aan ons huis eeten.
Dan deeze ingekankerde mode blyft niet by de Domestiken alleen: wy hebben de eer, dat ze zich verder uitbreidt, zelfs onder de Schippers. Ik zou onlangs over eene rivier onzes Lands vaaren, en wyl ik alleen was, betaalde ik, volgens de Ordonnantie onzer Overheid, zo veel als anders drie persoonen geeven, meenende dat ik my zeer wel uitsloofde met te voldoen aan de wet van den Souverain; maar eer ik het vaartuig uitstapte, kwam de Schipper met styve kaaken vraagen, of'er niet een foytje voor hem overschoot. De Beurtlieden, die 's avonds over de Zuider Zee steeken, en hunne vyf zinnen wel behoorden by een te hebben om uit 't Y, by donker weder, zonder ongelukken te raaken, neemen, byna alle, een slokje tegen de kwaade Zeedampen, eer zy afvaaren,
| |
| |
zo dat zy buiten den boom zynde meer de Kooy noddig hebben, dan het roer weeten te houden; des al het werk op de knegten blyft dryven, en de passagiers niet zelden, zo zy iets daar van weeten, hand aan 't werk moeten slaan, en den geheelen nagt dikwils gedwongen zyn, zal alles in de regt gaan, op 't dek te blyen: niettemin geeft 's morgens de ontnugterde Schipper zich de eer, om behalven de vragt, nog een degelyk foytje van hun te eisschen. En waarom niet? De Schipper is geen zier minder dan een domestiek. Deeze zeeheld, die zo stout is van te slaapen, hoe zeer het waait, heeft door zyne gerustheid den reizende Lieden de vrees voor de Zee willen beneemen, en dat hy al niet deedt, hebben zyne knegten gedaan, daar voor moet hy beloond worden boven vragt en al.
Wat dunkt u van dit alles? Heer Denker, gebeuren alle deeze dingen onder uw oog, zonder dit stuk eens aan te roeren, of behoort het onder dat geene daar geen raad vooris?- De beteugeling van onbeschaamde, weelderige en brooddronkene dienstbooden, is een onderwerp, dat meer in aanmerking diende genoomen te worden. Zy hebben een onbezorgd leven in deeze tegen woordige duurte, en vraagen niet, voor hunne Heeren of vrouwen ter markt gaande, wat kost het? 't is maar, dat moet ik hebben. Zuinigheid wordt onder hen weinig gekend, men tast alles maar rykelyk aan, een ander moet het betaalen. De zwier is ook hoog in top by hen gereezen, ver boven 't geen zy eertyds plagt te zyn, en om die vol te houden, moeten vreemden de handen in den zak hebben, om hun foytjes te geeven. De knegt laat zich de titel van myn Heer, de Kamenier dien van Mevrouw, de meid die van Juffrouw, zonder eenig bedenken, aanleunen. Kan nu dat alles langer door den beugel?
| |
| |
weet je hier geen middel tegen? zo ja, laat het ons hooren. Ik blyve
Myn Heer!
UE. Dienstwilligen Dienaar,
Bernardus Hervormer.
| |
Antwoord.
Myn Heer!
Voor lang heb ik de onverdragelyke grootschheid, dartelheid en inhaligheid der Domestiken gezien, en dat deeze verder voortslaat tot andere menschen, is niet vreemd. Bederf in de zeden is gelyk eene aanstekende ziekte, die niet schielyk en door felwerkende middelen gestuit zynde, van den eenen voortgaat tot den anderen. Hadt men eene dartele levenswyze niet ingevoerd, en gastmaalen nagelaaten, wanneer men maar weinige Vrienden ontvangt, die men oudstyds op de gewoone portie plagt te onthaalen, men hadt de Domestiken niet behoeven te beloonen voor hunne by zulke gelegenheden extraordinaire moeite, gelyk men spreek, in 't toebereiden der spyze, oppassen aan tafel, bedienen der gasten, enz. Hadden de Hollanders de gewoonte der Gelderschen behouden, of wilden zy die wederom invoeren, van hunne Vrienden na den maaltyd, of by hun vertrek zelve ten deure uitteleiden, zonder daar toe meid of knegt van agteren te roepen, om de deur quasi open te doen, niemand zou over het foytjes geeven klaagen, en onze Domestiken zouden het zo wel gewend worden niets te ontvangen, als de Gelderschen. Zy mogen in 't begin 'er wat over schrollen, maar dat zal 't al zyn. Voert men dat over al in, niemand zal vertrekken om elders grooter verval te hebben. Maar wie zal de eerste hier in zyn? wie durft het invoeren? niemand, en
| |
| |
by gevolg moeten de zaaken maar blyven zo als ze zyn, en de ryken moeten zich maar van hunne minderen laaten ringelooren, en hunne beste Vrienden naar Logementen zien gaan. Dit zy de straf op hunne verkeerde inwilliging, die men niet dorst tegen gaan. Ik ben dan ook ontslagen om meer middelen tot stuiting deezes kwaads op te geeven, die ik anders weete. Zo lang menschen geen verdriet in de straf krygen, zyn zy in dit stuk niet te geneezen. En met dienstboden, meest al onhandelbaar, houden wy ons voor ditmaal niet op; maar wyzen hen alleen naar hunne getrouwde makkers, onder welken de meesten door sober bestaan, en duuren tyd ongemeen wel geneezen worden van hunne onbeschaamdheid, dartelheid en brood dronkenheid. Dat ze van deezen leeren, hoe weinig het smaakt uit een huis daar men 't vol op hadt, en naauwlyks brokken wilde eeten, thans op een vlieringje of in een keldertje te woonen, kinderen op te zien springen naar een brokje brood, en somtyds niet te hebben om het hun te geeven, by Mevrouw met hangende pootjes te komen bedelen om een oudjakje of lapje voor de kinderen, want alles komt nu te pas, nu weet men het goed te waarderen, nu zyn de oogen open. Deeze School, Domestiken! is u noodig en nuttig ter leeringe. Een ander, die u lessen geeft, is een partydig mensch, naar wien men niet wil hooren en die niet weet, wat een Dienstboô toekomt maar daar, myne Vrienden! daar ter schoole, waar gy de proeve op onze lessen vinden zult.
|
|